Na een jaar van hernieuwde strijd - Shirah Lachmann

Een oud Hollands spreekwoord luidt: zoveel hoofden, zoveel zinnen. Geen enkel persoon heeft exact dezelfde mening als een ander. De variatie in grijstinten en andere geluiden is onnoemelijk groot. Het afgelopen jaar is dat in de joodse wereld duidelijker geworden dan ooit tevoren. En de onderlinge verdeeldheid was groot. Laat één ding duidelijk zijn: alle verschillende kampen zullen het nooit eens worden wie er schuld had aan het mislukken van Camp David en Taba. De besprekingen daar zíjn mislukt. Dat is het échèc waar wij mee zullen moeten leven. Maar is er misschien, ondanks alles dat er dit ‘annus horribilis' al is gebeurd, toch nog iets aan te doen? Toegegeven, de voortekenen zijn grimmig. Vrij algemeen is de verwachting dat een vrede in het Midden-Oosten nog twintig à veertig jaar op zich zal laten wachten.

En nu staan we dan op de drempel van een nieuwe jaar. Wij maken onze rekeningen op, met onszelf, met elkaar, met de wereld en met God. We gaan bij onszelf te rade hoe het anders, beter, kan en proberen daar hopelijk naar te handelen. Vorig jaar juni sprak ik in Jeruzalem met rabbijn Na'ama Kelman. Op dat moment leek de kans op blijvende vrede nog dichterbij dan ooit. Al had rabbijn Kelman toch wel uitspraken gehoord die haar verontrustten, maar - zo stelde zij - de geschiedenis voerde ons onherroepelijk naar verzoening. ‘Er zijn twee manieren waarop die zich kan voltrekken: snel of langzaam. Snel betekent dat er weer een afschuwelijke oorlog komt, met ettelijke doden aan weerszijden. Langzaam houdt in dat het een proces met vele pieken en dalen zal zijn.' Een jaar later lijkt er te zijn ‘gekozen' voor het snelle proces. Na bijna een decennium van groeiende hoop onder Israeli's en Palestijnen op uitbouw, dan wel opbouw van een menswaardig bestaan op een smalle strook grond langs de Middellandse Zee lijkt de vertwijfeling en woede compleet.

En wij, de Joden in de diaspora, weten ons geen raad meer. Of denken het juist wèl te weten, of mitsen en maren uitentreuren en komen er desondanks niet uit. Ook ik niet. Net als velen onder u heb ik naaste familie in Israel wonen en mijn hart krimpt ineen wanneer er op het nieuws melding wordt gemaakt van een volgende zelfmoordaanslag. Wie? Waar? Met een schuldig gevoel maakt vervolgens de opluchting zich weer van mij meester. Een oplossing? Ik heb er geen, maar bijna tegen beter weten in blijf ik hopen dat die wèl zal worden gevonden.

Daarom, om nog eens te proberen ‘alle' feiten en emoties op een rijtje te zetten en wellicht toch te komen tot een hoopgevend inzicht, een aantal artikelen over ‘De Situatie'. Van mensen die ‘de schuld' leggen bij de Palestijnse leiders, of bij de Israelische regeringshoofden en hun kabinetten, of die de schuld ergens tussen beide extremen zoeken. Daarbij zij overigens aangetekend dat het stuk van rabbijn Lilienthal een licht bewerkte versie is van een derasja die hij half juli, pal na terugkeer van vakantie, hield.

Het gaat ons er niet om of u het eens bent met de inhoud van de stukken, maar dat u nog eens diep in uw eigen ziel kijkt en probeert voor uzelf te expliciteren waarom u reageert, zoals u reageert. Dat kan alleen maar een positieve uitwerking hebben op het gesprek met anderen binnen de eigen groep. Wie zijn eigen motieven tegen het licht houdt en daar in alle eerlijkheid over oordeelt, zal sneller geneigd zijn de motieven van de ander niet zonder meer meteen te veroordelen. Dat hoop ik althans. Laten wij proberen daadwerkelijk als Klal Jisraël op constructieve wijze mee te werken aan het verwezenlijken van een beklijvende vrede. Sjana tova.

Een aantal artikelen hierover is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









'Ik blijf volledig achter Israel staan' - rabbijn David Lilienthal

Er was eens een rabbijn, ergens begin jaren vijftig van de vorige eeuw, die voor het eerst naar Israel was geweest. Na zijn terugkeer begon hij zijn verhaal aan de kille: ‘Jullie kennen toch de leugens die ik jullie hier jarenlang heb verteld over Israel? Nu ben ik er geweest en ze zijn allemaal waar!' Nu ben ook ik er geweest, maar niet voor de eerste keer. We hebben een rustige tijd gehad, vier weken lang, met de kinderen samen, en Israel is even mooi als altijd. Het rondreizen hebben we beperkt gehouden, maar we hebben wel vrienden opgezocht en ook wat andere mensen gesproken, natuurlijk ook over de zorgwekkende situatie daar.

De sfeer en de gemoedstoestand waren er niet beter op geworden sinds we het land bezochten met de solidariteitsreis in december 2000. Het leven gaat door, men gaat naar het werk, naar het strand en naar de Canyon/Kènjon en de markt - wat moet je immers anders. Maar het is triest te zien dat er vrijwel geen toeristen zijn - de mensen op het strand en op Ben Jehoeda en Dizengoff zijn allen Israeli's.

Wij hebben van het geweld veel minder gemerkt dan afgelopen december en toen ik er - eerder - in oktober was. Maar indirect was het er natuurlijk constant. Het nieuws is anders dan hier. Ik geloof dat de nieuwsuitzendingen zeker voor de helft van de tijd in beslag werden genomen door het lezen van de lijst van aanslagen: beschietingen van auto's, met mortiergranaten en brandbommen, en niet alleen tegen kolonisten in Gaza en de Westbank. Ook in Israel zelf moet je weten waar je loopt en waar je met je auto komt.

Tweespalt

En toch hebben we ons niet echt bedreigd gevoeld - misschien verdrongen we gewoon dat deel van de werkelijkheid. Ik weet niet of dit wel een onderwerp is om op Sjabbat over te spreken, maar ik merkte dat ik zelf in een soort geestelijke tweespalt ben terechtgekomen tijdens dit bezoek. Gewoonlijk zou ik mijzelf in politiek opzicht definiëren als ‘licht roze'; tijdens deze vier weken ben ik een stuk naar rechts opgeschoven, vooral misschien door een aantal gesprekken met mensen die ik als goed links ken. En nu weet ik niet meer - net zomin als zij - wat je met deze situatie aan moet. Ik weet niet of ik iets nieuws te vertellen heb, maar ik moet mijn verhaal toch kwijt, dus vraag ik u enig geduld met mij te hebben.

Ik kreeg stellig de indruk dat de meeste linkse Israeli's, waarschijnlijk net als tachtig procent van de bevolking, vinden dat het land in een patstelling is terechtgekomen. Over het algemeen wil men het geweld niet, maar na de enorm teleurstellende afwijzing van de vredespogingen van Barak door de Palestijnse leiders ziet men hen ook niet meer als betrouwbare gesprekspartners. Men heeft het gevoel dat de enige oplossing die uiteindelijk zou worden geaccepteerd, is om Israel als joodse staat op te heffen en er een Palestijnse staat van te maken waar misschien ook wat Joden mogen blijven wonen. Dat is natuurlijk geen oplossing.

Een linkse kennis die veel met Palestijnen heeft gewerkt, zei dat hij het nu wel moeilijk vindt, want het is duidelijk dat ze de propaganda en leugens van hun eigen leiders volstrekt geloven. Een ander zei dat zij haar hart vasthoudt voor het in het leven roepen van een Palestijnse staat, hoewel dat absoluut noodzakelijk is, want het zou haar helemaal niet verbazen als men daags daarna opnieuw zou beginnen te schieten van de andere kant van de grens.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Notities over een chaos - Maarten Jan Hijmans

Dit stuk had een analyse moeten worden van de politieke situatie in Israel en aangrenzende gebieden (om maar weer eens een eufemisme van stal te halen). Maar dat zal het niet worden. Want wat is een analyse? Een evaluatie van plus- en minpunten, een beoordeling van de dynamiek van besluitvorming of politieke processen en - eventueel - een verwachting over wat de toekomst zou kunnen gaan bieden. Maar wat te doen in deze situatie met alleen maar min- en nog mindere punten (niet voor niets spreken de Israeli's van ‘De Situatie')? Waarin geen dynamiek te bespeuren valt (hoogstens een achterwaartse) en evenmin sprake is van besluitvorming of processen (het vredesproces is nu echt wel morsdood).

Vandaar dat dit maar wat opmerkingen worden over de chaos, over De Situatie. En om te beginnen dan maar dit: waar hebben we dit in 's hemelsnaam aan te danken? Aan de Akkoorden van Oslo, vrees ik, die onder slechte omstandigheden tot stand kwamen en zo rampzalig waren geformuleerd dat beide partijen er blijkbaar ongeveer tegengestelde verwachtingen aan konden verbinden. De Egyptische journalist Heikal citeerde in het boek dat hij aan ‘Oslo' wijdde een jurist van het Egyptische ministerie van Buitenlandse Zaken die zich destijds had gebogen over de juridische kant van de Camp-Davidakkoorden. Arafat legde deze man de Oslo-akkoorden ter beoordeling voor. Volgens Heikal riep hij daarna uit: ‘Dit is van a tot z Camp David, maar dan erger. God sta je bij.'

Fiasco

God heeft Arafat niet voldoende de helpende hand geboden. Wat er van de ‘tweede tranche' van de Camp-Davidakkoorden met Egypte terecht kwam (het gedeelte over autonomie voor de Palestijnen) is bekend: het werd een fiasco en Egypte stopte de onderhandelingen erover in 1981 definitief. Wat er van Oslo terecht kwam, weten we inmiddels ook. Arafat had gehoopt dat het de aanzet zou worden voor een proces waaruit geleidelijk een soevereine Palestijnse staat zou worden geboren op de Westoever en in Gaza, met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, het begin van een historische verzoening tussen de twee volken. Maar opeenvolgende Israelische leiders zagen Oslo veeleer als een beginpunt voor steeds nieuwe onderhandelingen om de Palestijnse leider verdergaande concessies af te dwingen. Arafats uitgangspunt - een territoriale verdeling van Erets Jisraeel/Palestina tussen twee volken - raakte steeds verder op de achtergrond. De scherpe kanten van de Israelische bezetting werden in het kader van het heen-en-weer-gepraat niet minder maar veeleer nog aangescherpt. En ondertussen ging ook de economische situatie van de gebieden verder en verder achteruit.

Totdat eind september vorig jaar de bom barstte en de tweede intifada uitbrak. Israelische leiders waren er als de kippen bij om het Palestijnse leiderschap daarvan de schuld te geven. Maar, met permissie, dat is totale onzin. De intifada is bijna net zozeer een afwijzing van de tot nu toe totaal onsuccesvol gebleken politiek van Arafat als een uiting van protest tegen de manier waarop de Palestijnen nog steeds moeten leven onder de bezetting en de dreiging van terreur van de kolonisten. Arafat kan zich niet permitteren tegen de intifada te zijn, en evenmin om haar aan te wakkeren. Hij is wat dat betreft net zo goed een gevangene van de situatie als de Israeli's.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Deze vreselijke dagen - David Lachmann

Zoals u waarschijnlijk wel weet, staan de dagen tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer bekend als de vreselijke of ontzagwekkende dagen. Tijdens deze periode van tien dagen behoort de goede Jood diep na te denken over zijn relatie met zijn medemens. Daarna heeft men slechts één dag om hetzelfde te doen ten opzichte van de Eeuwige zelf. Dat is op zichzelf een interessant gegeven en valt op vele manieren te interpreteren, die laat ik dit jaar echter maar over aan de heren rabbijnen.

Op deze plek wil ik het hebben over mijn relaties met een groep medemensen. Het puur persoonlijke laat ik buiten beschouwing, dat blijft een zaak tussen mij en mijn vrienden en kennissen. De relatie met groepen medemensen is echter iets waar verschillende personen op verschillende manieren tegenaan kijken. Een bespreking daarvan op deze plek kan een andere kijk geven op zaken die vaak slechts intuïtief worden besloten. Een van die groepen van medemensen waar ik als Israelisch staatsburger mee te maken heb, zijn de Palestijnen. Hoe ik mijn relatie met hen bezie wil ik hier aan de orde brengen.

Medemens

Als humanistisch persoon ben ik altijd van mening geweest dat mijn Jodendom geen afstand hoort te creëren ten opzichte van niet-joodse buren. Net als in andere Liberaal Joodse Gemeenten plachten wij in de LJG Den Haag aan de zin ‘Ja'asé sjalom, alénoe we'al kol Jisraeel' altijd de woorden ‘we'al kol bné adam' toe te voegen. Het ontbreken van deze woorden in vele andere gemeentes heeft mij sindsdien altijd gestoord. Wie zijn medemens niet in zijn gedachten neemt, kan niet echt in vrede leven, want hij zal hem zonder opzet altijd tekort doen. Dat is de reden dat ik altijd voor een dialoog met de Palestijnen ben geweest. Voor een echte vrede, moeten wij elkaar wederzijds respecteren en met elkaar rekening houden.

Na het ineenstorten van het vredesproces zijn er velen in Israel die daar anders tegenaan kijken. Nu heerst er onder de linkse Israeli's, tot wie ik ook mijzelf reken, een gevoel alsof wij het bij het verkeerde eind hebben gehad. We werden bij de neus genomen en alleen rechts Israel zou dat door hebben gehad.

Het tegendeel is waar, mijns inziens. Wie daadwerkelijk vrede wil, kan die niet bereiken zonder iets te riskeren. Hij kan die ook niet bereiken zonder de partner the benefit of the doubt te geven. Je móet wel aannemen dat hij oprecht is, anders wantrouw je hem, en wantrouwen vergiftigt elke poging tot discussie. De wijsheid van hen die Arafat en de zijnen bij voorbaat niet vertrouwden, is de wijsheid van hen die niet willen wagen en nooit kunnen winnen.

Dat wil evenwel niet zeggen dat men blind moet doorgaan met hopen, alle harde bewijzen ten spijt.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










5762 - Als wij luisteren naar Zijn stem - rabbijn Sonny Herman

Tijdens het begin van het proces van de schepping werden er twee bestaansniveaus bekendgemaakt: Hemel en Aarde. E;én niveau dat wij kunnen zien en begrijpen, de Aarde; het andere verborgen voor onze menselijke zintuigen, maar dat wij kunnen ontdekken naarmate onze vertrouwdheid met God groter wordt, Sjamajim. De hemelen van Gods tijd, die wij de Eeuwigheid noemen, hebben als partner de Aarde, het aardse, dat wat wij menselijke tijd noemen, het eindige bestaan.

Ik wil met u stilstaan bij die ordening van de dingen, want - volgens de gedachte waar een bevriende theoloog mij deelgenoot van maakte - ‘In ons leven is het van cruciaal belang de juiste tijd te weten en wij kunnen die juiste tijd niet weten door alleen maar op de klok of op ons horloge te kijken'. Mijn joodse toevoeging op dat commentaar is dat de menselijke tijd en de goddelijke tijd zich kunnen verenigen in ons persoonlijke leven en in dat van onze gemeenschap, wanneer wij dus voeling hebben, ‘in sync' zijn.

Adon olam

Ons joodse jaar 5762, hoe fictief dat ook is, wordt alleen maar mogelijk gemaakt middels het concept van Gods eindeloze eeuwigheid. Vrolijk zingen wij met elkaar ‘Adon olam... De Heer van tijd en ruimte, die Koning was voor enig schepsel was geschapen, toen door Zijn wil alles ontstond, toen reeds heette Hij Koning'. Gods tijd gaat door, zelfs wanneer onze menselijke tijd zijn eind heeft bereikt. Aan het begin van het scheppende proces wordt alleen ons einde bepaald, niet dat van God noch Gods dood, zoals sommigen ons willen doen geloven.

Waarom is het van belang dit gegeven te benadrukken terwijl wij op de drempel staan van weer een reeks joodse - ontzagwekkende - feestdagen, de Jamim Noraïm?

Buiten de wereld van de joodse kalender is de 21ste eeuw begonnen. Voor de overlevenden van de Sjoa en voor de getuigen van de geboorte van de derde poging een fysiek en spiritueel centrum voor ‘dit volk van Jisraël' op te bouwen in zijn eigen beloofde land is de wereld waar wij in leven aanzienlijk veranderd.

A trip to the moon' is niet langer een tekstregel uit een populair liedje. De global village is een feit. Op het gebied van communicatie is de wereld één. Er is in de huidige menselijk tijd zóveel bereikt. Binnen dat proces van schepping, dat zich voor onze ogen ontvouwt en waarin wij partners zijn van de schepper. Het gebedenboek herinnert ons geregeld aan onze nietigheid tegenover Gods scheppende en beklijvende macht; misschien is het tijd, in de menselijke zin, ons op positieve wijze open te stellen en ja te zeggen tegen Gods kracht gevende proces waarvoor wij zijn uitgekozen. Wij staan immers, zoals de Psalmdichter ons in herinnering brengt, ‘wat lager dan de engelen'. In onze menselijke tijd kunnen wij komen tot verwezenlijking van ons voorrecht en onze plicht om, nog meer dan wij het afgelopen jaar hebben gedaan, moeite te doen om onszelf nader te brengen tot Gods tijd (het proces van schepping), Sjamajim. Onze taak op aarde is onszelf nader tot de hemel te brengen, zoals een wijze Rabbijn lang geleden liet weten. Niet om domweg passief te wachten tot wij worden opgeroepen om onze plaats in de eeuwigheid in te nemen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Dan wendde hij zich af en weende - Albert Ringer

‘Shimon de rechtvaardige was een van de laatsten van de Grote Vergadering. Hij zei: "De wereld is gegrondvest op drie pijlers: op de Tora, de tempeldienst en op goede daden".' Twee van deze pijlers vormen voor ons, liberale Joden, geen speciaal probleem. De Tora is het uitgangspunt van alles: zij geeft regels waardoor de wereld volgens de juiste orde in stand kan worden gehouden. Goede daden helpen bij het in stand houden van de orde, zij helpen ons bij het maken van een rechtvaardige wereld, bestrijden onrechtvaardigheid en helpen ons onze positie in het geheel te vinden. De tempeldienst is echter van een geheel andere orde. Zelf kan ik mij nog goed mijn eerste bezoek aan de Westelijke muur herinneren, in de tijd dat deze nog maar pas toegankelijk was voor toeristen. Voor velen van ons heeft de plek van de tempel, aan de rand van de stad Jeroesjalajim, een grote symbolische betekenis. De tempeldienst op zichzelf geeft echter uitdrukking aan een reeks van waarden die tegenwoordig moeilijk te plaatsen zijn.

De tweede tempel is in de wederopbouwfase na de Babylonische ballingschap tot stand is gekomen als een klein, wat schamel bouwwerk en werd in de tijd van de Makkabeeën en de Romeinen (vooral in de regeerperiode van Herodes) uitgebouwd tot één van de grootste en meest imposante heiligdommen van de toen bekende wereld. Omdat de tempel het enige heiligdom was en alle Joden jaarlijks belasting betaalden voor het in stand houden van de rituelen, was er in deze periode geen gebrek aan middelen. De tempeldienst was een indrukwekkend, meesterlijk geregisseerd schouwspel (overigens slechts door een enkeling echt te zien). Iedere dag opnieuw werden de dagelijkse offers, de eerstelingen, de schuld- en zoenoffers naar de tempel gebracht.

Stemming

Vooral de dienst op Jom Kipoer bracht tot uiting wat men verwachtte van het tempelritueel. De tempel was de plaats waar de menselijke en goddelijke sfeer elkaar raakten. Mogelijk kunnen wij de stemming rond de dienst in de tempel het best beschrijven door ons te realiseren dat wij de neiging hebben ons God voor te stellen als een verlengstuk van de menselijke heersers die over ons regeren. Voor ons dient God toegankelijk en aanspreekbaar te zijn. In de Romeinse tijd was God als een keizer die, omringd door zijn hofhouding, het rijk bestuurt. De gewone burger kon niet anders dan hopen dat deze afstandelijke Godheid, bestuurder en rechter tegelijk, een persoonlijke gunst wilde verlenen of een overtreding door de vingers wilde zien, vooropgesteld natuurlijk dat het verzoek daartoe werd vergezeld van een toepasselijke gift.

Deze beschrijving doet natuurlijk geen recht aan de religieuze en ideële achtergrond van het offerritueel. Wat ik ermee wil duidelijk maken, is wat in de belevingswereld van degenen die leefden rond het begin van de gewone jaartelling de essentie van het offerritueel was. De tempeldienst was bij uitstek het middel om verzoening met God te bewerkstelligen. Zonder verzoening was leven onmogelijk. De val van de tempel was dan ook meer dan het wegvallen van een symbool van joodse eenheid. Het was een bedreiging van het individuele leven. ‘Het gebeurde eens dat Rabbi Jochanan ben Zakkai uit Jeroesjalajim kwam. Rabbi Josjua volgde hem en zag de tempelruïne. "Wee ons", zei Rabbi Jochanan tegen hem, "want deze plaats waar de zonden van Israël werden vergeven is verwoest".' In de periode die volgde op de val van de tempel werden oplossingen gezocht om het communicatiekanaal met God te herstellen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Twee en driekwart eeuw later - RAL

Vrijdagavond 9 augustus 1726 - de avond van sjabbat Nachamoe - wordt de nieuwe synagoge van de Portugees-joodse gemeente Honen Dal in aanwezigheid van velerlei gasten plechtig ingewijd. Sjabbat Nachamoe is de eerste sjabbat na de negende Av, de gedenkdag van de verwoesting van Tempel in het jaar 70 van de gangbare jaartelling. Met het lezen van de haftara uit Jesjajahoe 40 - de grote troostpredikatie die de tweede profeet van die naam tegen de ballingen in Babylon hield - wordt op die sjabbat de traditionele rouwperiode over het verlies van de Tempel afgesloten. Daarmee is zij de dag die dé datum is voor allerlei feestelijke gebeurtenissen - van verlovingen tot inwijdingen van synagogen!

275 Jaar later - en nu 25 jaar geleden - konden wij, de LJG Den Haag, de ‘Snoge' na een grondige opknapbeurt opnieuw in gebruik gaan nemen, als onze vaste sjoel. Er is over de bouw en over de geschiedenis van de Portugese gemeente Den Haag veel bekend. Er is vooral in het Haags Gemeente Archief veel over de bouw van de Snoge terug te vinden. Ter gelegenheid van de herinwijding verscheen er een uitstekend gedocumenteerd artikel van de hand van ir. J.F. van Agt, kenner bij uitstek van de Nederlandse synagogen. Veel van de hier volgende bijzonderheden ontleen ik aan het genoemde artikel van Van Agt. Eigenlijk bestonden er in Den Haag drie Portugese gemeenten. Pas in de jaren veertig van de achttiende eeuw zijn die samengegaan. Aan de fusie zal het feit dat Honen Dal eigenaar was van onze prachtige synagoge niet vreemd zijn geweest.

Bouwvergunning

In 1725 vroeg de Portugese Gemeente aan de vroedschap van Den Haag wat tegenwoordig een bouwvergunning zou heten. Die werd verleend voor een perceel grond in de oostelijke uitbreiding van de stad. Vlak achter het perceel liep en loopt een grachtje, waarvan één zijde tot op vandaag bekend staat als de ‘Nieuwe uitleg'. Dat is duidelijk genoeg!

Wij moeten vervolgens ook niet vergeten dat de leden van Honen Dal tot de deftige inwoners van Den Haag behoorden. Zij woonden op het Voorhout en in de naaste omgeving daarvan. Sjieker kon niet! Gezien vanuit die sociale positie is het begrijpelijk dat zij de destijds befaamde architect Daniel Marot verzochten een ontwerp voor hun Snoge te maken. Marot voldeed aan het verzoek en schetste het strakke gebouw dat wij heden nog kennen. Het ontwerp is tekenend voor Marots veelzijdige talent. Elders heeft hij een zekere barokke overdadigheid niet vermeden.

Marot ontving voor zijn eerste ontwerp fl. 66,-. De uitwerking van zijn schets en de opdracht om toezicht te houden op de uitvoering van het gehele werk werd verleend aan meester-timmerman Felix du Sart. Diens honorarium voor dit alles bedroeg fl. 1000,-. Op 7 maart 1725 werden het metselwerk en het timmerwerk uitbesteed voor respectievelijk fl. 5.649,- en fl. 2.950,-. Nadat een aanvullend stuk grond was verworven aan de westzijde van de destijds net gegraven Princessegracht, werd twee weken later de bouw van twee huizen op dat terrein aanbesteed.

Een merkwaardig incident rond de bouw mag niet onvermeld blijven. Voor dat de bouw in Den Haag begon, was David de Fonseca - die voor Honen Dal het toezicht op de bouw hield - naar Rotterdam gegaan, waar een nieuwe asjkenazische synagoge in aanbouw was. Deze sjoel aan de Boompjes (die bij het bombardement in 1940 verloren is gegaan) had een klokkentorentje op het dak, hetgeen voor een sjoel op z'n minst ongebruikelijk, zo niet uitzonderlijk, is. Of dat klokkentorentje de bouwers in Den Haag heeft geïnspireerd, valt niet na te gaan. Wel staat vast dat de magistraat toestemming gaf om met de ‘Portugees-joodse natie' te gaan praten over een ‘coupeltie' met een klok ten gerieve van de gehele buurt, maar op kosten van de joodse gemeente (net als in Rotterdam!).

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice