Laten wij hem tot onze God maken - rabbijn Sonny Herman

Sjawoeot valt tussen Pesach en Soekot, de drie feesten in het joodse jaar die zijn gekoppeld aan de geschiedenis van Jisraeel en de kalender van de natuur. Sjawoeot is vijftig dagen na de viering van Pesach, wanneer de gerst wordt geoogst. Sjawoeot draait om het geven van de Tora en valt samen met de tarwe-oogst. Soekot staat in het teken van de fruitoogst, aan het eind van de zomer. Drie keer zijn de zonne- en de maankalender verbonden met het joodse volk om de Koning van het Al te prijzen.

Sjawoeot wordt beschreven in de Tora. Het volk heeft zich verzameld rond de in een rookwolk gehulde berg. De voormalige slaven hebben net geleerd te dansen en zingen voor een volstrekt verkeerd middelpunt van hun eer, het gouden kalf. Zij zijn daarvoor gestraft en moeten nu al hun aandacht geven aan de wijze, oudere leermeester, Mosjè. Hij zal terugkeren van zijn ontmoeting op de berg met de Bron van alle wijsheid en het volk een nieuwe dans leren en nieuwe gezangen over het ware leven op de melodie en tekst van de Tien Uitspraken. Die woorden zullen de basis vormen voor een nieuw model om harmonieus samen te leven. Er is de bevrijde slaven een tweede geboorte verleend. De natuur, de geschiedenis en de mensen komen samen en verheugen zich daarover.

De berg Sinai

Er is een befaamde midrasj waarin de gebeurtenis bij de berg Sinai wordt beschreven. God tilt de berg van de grond, houd hem boven het hoofd van de mensen en dreigt: ‘Ofwel jullie zeggen ja tegen mijn Geboden, of ik laat deze berg neerkomen op jullie hoofden en jullie zullen voor altijd uit de geschiedenis verdwijnen’. Het volk antwoordt: ‘Wij zullen doen wat u van ons vraagt en later zullen wij (hopelijk) gaan begrijpen wat de betekenis van deze gebeurtenis is’.

Een andere midrasj biedt een andere lezing. De berg laten neerkomen op de hoofden van de bevrijde slaven is niet het soort handeling dat de God van de Uittocht zou plegen. Hij is een God van liefde en genade. Dus, God tilt de berg op, maar maakt die tot een choepa, een huwelijksbaldakijn. Vervolgens vraagt Hij het volk een verbond met hem te sluiten door een eeuwigdurende verbintenis met hem aan te gaan. ‘Ik zal jullie God (echtgenoot) zijn en jullie zullen mijn volk (gade) zijn.’ En het volk antwoordde als één: ‘Wij zullen Uw volk zijn en u zult onze God zijn en na verloop van tijd zullen wij de diepere betekenis van deze verbintenis begrijpen; wij vertrouwen ons op U’.

Onze profeten gebruiken het model van ‘echtgenoot en gade’ voor de vaak ambivalente relatie tussen het joodse volk en God.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Zomaar een toerist in Israel? - Judy Jaffe-Schagen

Een mollig jongetje staat te poseren. In zijn hand houdt hij een vlaggetje met een Davidster. Op de achtergrond een landschap in vrolijke kleuren te zien met bergen en een palmboom. Het schilderij is getiteld ‘Zionist in een landschap 2’. Wie is dit jongetje, wat voor een landschap is dit en is dit schilderij wel zo vrolijk en onschuldig als het op het eerste gezicht lijkt?

Eliaou Eric Bokobza is geboren in 1963. Zijn familie is van joods-Tunesische komaf. Wanneer hij zes jaar is, emigreert de familie vanuit Parijs naar Israel. Aan de Hebrew University volgt Bokobza een opleiding tot apotheker. Pas op 32-jarige leeftijd begint hij met zijn studie aan de Pollack-Kalisher School of Art in Tel Aviv. In 2000 heeft hij zijn eerste solo-tentoonstelling, ‘Plaisir Oriental’. Hij blijft werkzaam als apotheker, maar heeft inmiddels drie solo-tentoonstellingen gehad en aan verscheidene groepstentoonstellingen meegedaan.

‘Zionist in een landschap 2’ wordt tentoongesteld in 2002 tijdens de tentoonstelling ‘Tzayar-Tayar’ (schilder-toerist). Hoewel hij al ruim dertig jaar in Israel woont, bekijkt Bokobza het land nog steeds door de kritische en nieuwsgierige ogen van een toerist. Hij is het dan ook zelf die vaak als jongetje in zijn schilderijen figureert. In veel van zijn werk spot hij zowel met de hedendaagse kunst als met de sentimentele zionistisch getinte kunst die nog voor de oprichting van de staat Israel werd vervaardigd door Europese kunstenaars. Een van deze kunstenaars was de in Oostenrijk (Galicië) geboren grafisch vormgever Ephraim Moshe Lilien (1874-1925). Lilien, zegt Bokobza, was de eerste zionistische kunstenaar. Hij bracht anderhalf jaar door in Palestina en terug in de diaspora vervormde hij het landschap dat hij in die tijd in zich had opgezogen tot zijn eigen geïdealiseerde beeld. Daarbij verwijderde hij alle elementen die hem stoorden en zo ontstond een leeg landschap dat wachtte op cultivatie.

Bokobza ziet zichzelf als een post-moderne kunstenaar die werkt in een post-zionistische tijd. Mijn werk, aldus Bokobza, bekijkt het Utopia van het modernisme in de kunst en het Utopia van het zionisme in de Israelische samenleving, en hoe beide negeren wat hen niet bevalt. Achter de vrolijke kleuren en zogenaamd naïeve tekeningen schuilt kritiek op zionisme, op familie, militarisme, religie en nationalisme. Kortom op alles wat bedoeld was om een ‘nieuwe joodse mens’ te creëren uit de Israelische smeltkroes.

De relatie tussen het zionisme en het Israelische landschap is een veel voorkomend thema in het werk van Bokobza. Dit schilderij is er een uit een serie van drie. In alle drie is hetzelfde jongetje aanwezig. Eén keer houdt hij een fototoestel in zijn hand en staat hij afgebeeld voor de toren van David in Jeruzalem, dan weer staat hij met een zwemband om voor het meer van Tiberias. In dít schilderij maakt hij zijn eigen versie van ‘The Jewish May’, een illustratie van Lilien bij ‘Songs of the Ghetto’ (1903). In plaats van het beeld van een oudere, vroom joodse man, wiens lichaam is verstrikt in doornen en wiens gezicht naar Jeruzalem is gekeerd, plaatst Bokobza op dezelfde plek een jongetje in een blauwe korte broek en een wit t-shirt met een gestreept keppeltje op dat enthousiast met een Israelisch vlaggetje zwaait. Hij lijkt op een nieuwe immigrant die zich alle nationale Israelische kenmerken eigen heeft gemaakt. Toch blijft hij duidelijk een buitenstaander, een vreemde.

De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods geloof nr. 5 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Oog hebben voor het buitenbeentje - Chaim van Unen

De Tora kent een aantal randfiguren, onder wie Kaïn, Esav, Korach en Bil’am. Ze worden wel genoemd en spelen ook een zekere rol, maar bij nadere beschouwing staan ze altijd in een negatief daglicht. Kaïn, bijvoorbeeld, is de man die zijn broer doodde. Esav is de verworpen tweelingbroer van Jakov. En Korach is de neef die Mosjè de macht over het volk betwistte. Zij zijn als het ware ‘bijbelse buitenbeentjes’.

Misschien wel juist daarom is het interessant bij hen stil te staan. Ze verlenen een bepaalde dimensie aan de gebeurtenissen waarbinnen ze voorkomen. Daarmee vervullen ze een belangrijke functie, want ze stellen bepaalde problemen scherp. Omdat in juni parasjat Korach wordt gelezen, wil vooral ik op hem eens de schijnwerper richten. Het verhaal is te vinden in Bemidbar 16. Daar wordt verslag gedaan van het eerste protest tegen het leiderschap van Mosjè en Aharon.

Demagogie

Korach is nauw verwant aan Mosjè. Beiden zijn Levieten en wel van de eerste generatie. Enkele leiders van de stam van Reoewén sluiten zich aan bij Korach, plus nog eens ‘tweehonderd vijftig man, leiders van het volk, mannen van aanzien’. Korach en de zijnen vinden ten eerste dat Mosjè te veel macht naar zich heeft toe getrokken en daarom eist hij een deel van het leiderschap op. Ten tweede verwijten ze Mosjè dat hij zich boven het volk verheven voelt (Bemidbar 16:3). Was Korachs optreden demagogie? Volgens Kolsterens woordenboek is demagogie: ‘naar macht streven door het volk te winnen met opwekking van zijn lagere instincten’. Nu, zo kán men Korachs woorden interpreteren, maar Korachs woorden laten ook een andere interpretatie toe. Daar kom ik nog op terug.

Mosjè schrikt hevig, zowel van de eis als van het verwijt van Korach. Hij werpt zich onmiddellijk op de grond en weet niets anders te doen dan zich tot God te wenden om raad. Zowel Korachs eis als diens verwijt gaan de Eeuwige blijkbaar te ver. De opstandelingen worden gestraft en moeten hun daad met de dood bekopen (16:31-32). Zij worden zonder rachmones door de aarde verzwolgen.

Vooral in de Rabbijnse commentaren wordt Korach beschouwd als de vertegenwoordiger van het kwaad. De tekst in Bemidbar geeft daartoe wel aanleiding, maar toch ook weer niet echt. Hoewel Korachs optreden kan worden gezien als opstand, zelfs als muiterij, is het ook anders te verklaren. Als ik aandachtig en precies lees, zie ik geen echt verschrikkelijke overtreding van de kant van Korach, geen criminele activiteit, geen moord, geen gewelddadige coup. Ik zie een poging tot een debat over de vraag wie er deel mogen hebben aan het leiderschap over het volk. Dat proces doet zich voor onder alle volken die net hun onafhankelijkheid hebben verkregen. De geschiedenis van de dekolonisatie na 1948 laat daarvan vele voorbeelden zien. Het gaat hier om een normaal proces van me'awdoet le chéroet - van onvrijheid naar zelfstandigheid. En dat is een leerproces, zowel voor het individu als voor het volk als geheel.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Vrouw als rabbijn bij gemeente Har El - Jaacov Nof

Sjawoeot staat weer voor de deur. In de kibboets waar wij vroeger woonden, had het feest een zionistisch/agrarisch karakter, bijna zonder enig teken van religieuze achtergrond. Pas na onze verhuizing naar de stad leerden wij die geleidelijk kennen.

Een jaar geleden bereikte die kennis van Sjawoeot voor mij haar hoogtepunt, toen wij onder leiding van onze rav, Reuven Sternschein, tijdens een ‘tikoen Sjawoeot’ vroeg in de ochtend sjachariet hielden, terwijl de vogels hun ochtendzang aanhieven en de eerste lichtstralen van de nieuwe dag zich aftekenden tegen de stadsmuren van Jeruzalem.

Jammer genoeg moesten wij vanwege de slechte financiële omstandigheden van onze kehilla afscheid nemen van onze rav, die bij ons een volledige baan had. Nu is Ada Zavidov onze rav. Het is de eerste keer dat Har El, de oudste ‘liberale’ kehilla in Israel, een vrouw als rabbijn heeft. Met haar halve baan zal zij proberen de leemte die is ontstaan, op te vullen.

Ada is ‘opgegroeid’ in onze kehilla en van ons uit is zij na afronding van haar universitaire studie begonnen aan de rabbijnenopleiding. Ze is een van de oprichters van de kehilla in Tzur Hadassa, vlakbij Jeruzalem, en tevens hun eerste rabbijn, na haar stages bij de kehillot van Naharia en Kiriat Ono. Nadat zij verschillende rabbinale taken had vervuld bij het Hebrew Union College in Jeruzalem kozen wij haar als onze nieuwe rabbijn. Dus helemaal zonder ervaring kwam zij niet, maar makkelijk bleek het niet te zijn. Toch mogen wij na twee maanden zeggen dat wij een goede keuze deden en dat wij ons heel goed kunnen redden met een vrouwelijke rav in ‘deeltijd’. Maar dat hangt ook in grote mate af van de persoonlijkheid van degene op wiens schouders zo’n zware taak rust.

Ik ben erg benieuwd hoe dat in Nederland zal gaan, wanneer er over enkele jaren, na het afstuderen van de ‘volgende ronde’ van rabbijnen, aldaar een vrouw als rav met talliet op de bima zal staan.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 5 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice