Godsbeelden, mensendaden 2 - Chaim van Unen

In het eerste artikel over gestalten van God ging Chaim van Unen in op de behoefte van mensen om zich een beeld te vormen van God. Daarbij signaleerde hij drie belangrijke categorieën: God als Almachtige, God als partner en God via de Ander. Tevens onderzocht Van Unen de voor- en nadelen van het eerste Godsbeeld. In het laatste deel van zijn tweeluik gaat hij nader in op de andere Godsbeelden.

Beeld 2, God als partner: binnen deze tweede voorstelling verhouden God en mens zich volkomen anders tot elkaar. Niet in een autoritaire, verticale relatie, maar veel meer in een relatie van partners in een verbond. Dit beeld van God laat zien dat de samenwerking binnen een verbond de toekomst heeft. Dat Verbond legt de mens eigen verantwoordelijkheden op, vooral voor de medemens (mitswot). Dat Verbond laat de mens in zijn waarde, want hij wordt een partner in onderneming die tot doel heeft de wereld voor de mens beter te maken. Hij kan een appèl doen op God en Hem herinneren aan het Verbond, zoals Job ook doet. In dat Verbond heeft God de mens nodig, de macht wordt gedeeld.

Do ut des

Ook aan dit beeld kleven gevaarlijke kanten. De suggestie van onderlinge solidariteit en wederzijdse steun in een dergelijke relatie kan ontaarden in ‘voor wat, hoort wat’, het principe van do ut des. En binnen de voorstelling ‘God als partner’ lijkt zo’n ‘voor wat, hoort wat’ relatie in het geding te zijn: ‘Ik, de Eeuwige, bescherm jullie en geef jullie een eigen land; jullie houden je aan Mijn voorschriften en leeft er ook naar. Ik geef jullie een bijzondere opdracht waar de wereld beter van moet worden, en in ruil daarvoor bescherm Ik jullie en zal Ik jullie altijd te hulp schieten als dat nodig is. Ik zal jullie niet laten vallen’. Het gevaar komt echter niet van Gods kant, maar van zijn uitverkoren volk. Als dat niet voldoet aan zijn verplichtingen staat God machteloos. Want Hij vertrouwt erop het zijn verbondsverplichtingen nakomt. En daarin heeft Jisraeel talloze malen gefaald. Wij mensen hollen zo het Verbond uit en daarmee dreigt het beeld van de God van het Verbond te vervagen. Dan laat een deel van het volk Hem links liggen en de overigen vallen terug op het beeld van de Almachtige God die alle verantwoordelijkheid zelf in handen houdt.

In deze voorstelling lijkt het wel of God niet zonder de mens kan. Het samenwerkings- contract wordt pas op Sinai bezegeld, maar de noodzaak tot samenwerking zit er vanaf het begin in. Want wat gebeurt er in Gan Eden? Daar plant Hij de Boom van de Kennis en het lijkt juist Gods bedoeling dat de mens kennis neemt van Goed en Kwaad, zodat hij aan het werk kan. Voorbeeld: Mosjee die God er op de berg Sinaï aan herinnert dat, en waarom, Hij zijn volk niet kán vernietigen, ook al wil Hij na de scène met het Gouden Kalf niets liever. Awraham, Mosjee en Ijov (Job), zij allen laten zien dat er met God te praten valt en dat God geen absolute machthebber is. Hij heeft ons nodig. Het ‘delen van de macht’ is als het ware de prijs die God moet betalen voor het feit dat Zijn kinderen intussen volwassen zijn geworden. Voor de mens heeft dit grote gevolgen, want wanneer wij nu zeggen ‘God is barmhartig’ dan betekent dat feitelijk dat de mens zelf barmhartig zal moeten zijn. Dat is een mitswa, maar ook een levenshouding.

Deze tweede voorstelling doet veel meer recht aan de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de mens.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een jaar na de tweede Libanon-oorlog - Sheila Gogol

Het is bijna traditie geworden om de ARZA-reizen naar Israel te beginnen in kibboets Yahel, waar een van onze reisleiders, rabbijn Ruben Bar-Ephraïm, vroeger heeft gewoond. Toch zien wij ditmaal een aantal nieuwe aspecten van Yahel; het bezoek krijgt daarmee een heel ander accent.

We zijn in Yahel op de avond van Jom haZikaron, de dag waarop Israel de gevallenen uit de eigen oorlogen herdenkt. Een avond van gedichten en teksten, voorgelezen door de kinderen van het kibboets, geschreven door bekende dichters zoals Chaim Guri en Nathan Alterman, maar ook door heel gewone personen, soldaten die hun moeder missen, pijn hebben, uitgeput zijn. En dan de sirene om acht uur, de stilte en de brandende letters, Jizkor. Wat dit bezoek ook wezenlijk anders maakt, is het verhaal van Lori Stark. Overrompeld door onze belangstelling moet deze kibboetsbestuurder er enige tijd over nadenken, maar dan doet Stark voor het eerst aan buitenstaanders verslag van hún zomer van 2006.

Film

Vooraf toont Stark ons een film die werd gemaakt door de Toronto Federation, een Canadese reform organisatie. Hij begint met de woorden ‘Israeli communities opened their doors and their hearts’. Ooggetuigen vertellen dat dit de eerste Israelische oorlog was die heel specifiek de burgerbevolking in een déél van het land trof, en dat men in de rest van het land naar manieren zocht om betrokkenheid te tonen, om te helpen. Ze vertellen hoe bang ze waren, hoe bang hun kinderen waren. Ook Stark vertelt haar verhaal. ‘We konden gewoon geen nee zeggen tegen iedereen die onze hulp inriep. We begonnen met dertig personen die sliepen op matrassen tussen de boekenkasten in onze bibliotheek. Het waren ménsen, geen nummers, dat mag men niet vergeten.’

Als de film is afgelopen, weten we niet wat we moeten zeggen. Heel zachtjes en langzaam begint Stark haar verhaal. ‘Een van de eerste problemen was dat we dit niet hadden verwacht. Het overviel ons totaal. We hadden er misschien op voorbereid moeten zijn. Het land betaalde een zware prijs.

‘De reactie op de ontvoeringen was keihard en bleef maar aanhouden. Eerst waren er de ontvoeringen, daarna volgden de raketaanvallen en ook daar kwam maar geen eind aan.

‘We hadden geen betrouwbare informatie. We wisten gewoon niet dat Hezbollah over zoveel raketten beschikte. Ik wil niet nodeloos kritiseren, maar ik maak me grote zorgen over de staat van paraatheid van het leger.

‘59 Jaar geleden had de strijd een totaal ander karakter. Tegenwoordig, met de verfijnde computertechnologieën die worden toegepast, is het fysieke aandeel van de mensen minimaal geworden. Vroeger was het belangrijk je thuis als een stelling te verdedigen. Nu waren we in ons huis een makkelijk doelwit en volstrekt machteloos.’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een bijzondere week in Berlijn - Peter Weishut

Vlak na 4 en 5 mei vertrekt de twaalfde reis van het Studiecentrum van de LJG Amsterdam met 38 deelnemers naar Berlijn, een beladen stad. Sommigen willen dan ook niet mee. Wél in de groep: een echte Berlijnse en verschillende deelnemers die voor het eerst naar Duitsland gaan. Edward van Voolen en Wout van Bekkum hadden ons voorbereid met lezingen en dia’s.

Ons programma is niet mis: bijna elke dag vertrekt de bus om 8.30 uur. Inhoudelijk zijn er drie invalshoeken: Berlijn vroeger en nu, de relatie Oost-West en de relatie Joden-Duitsers. Onze deskundige reisleiding, Michel Waterman en Paul Lissauer, heeft rekening gehouden met de zwaarte van het programma en zorgt van tijd tot tijd voor vrolijke momenten. Dat begint al met het muzikale onthaal bij ons hotel door een enthousiast spelende fanfare. En zo rijden we bijvoorbeeld ook door West-Berlijn in twintig velotaxi’s. Ze voeren ons langs de vele ambassades die de laatste jaren zijn gebouwd, de ene nog spectaculairder dan de andere.

Oost en West

Berlijn is een stad met 3,5 miljoen inwoners, onder wie ongeveer 500.000 buitenlanders. Tot de val van de muur in 1989 had Berlijn twee centra: de Kurfürstendamm, waar ons hotel is en Unter den Linden, in Oost-Berlijn. Bijna twintig jaar na de Wende, de val van de muur, is het verschil tussen Oost en West sterk vervaagd. Bij de universiteit stoppen wij op de plek waar in 1933 de boeken van joodse en andere niet welgevallige auteurs werden verbrand. Hierbij waren destijds 20.000 mensen aanwezig! Heine schreef al in 1820: ‘Waar men boeken verbrandt, zal men later ook mensen verbranden’. Hij had een vooruitziende blik!

De eerste Joden kwamen in 1671 naar Berlijn, de eerste synagoge kon echter pas worden ingewijd in 1714. Vóór de Tweede Wereldoorlog had Duitsland 500.000 joodse ingezetenen, van wie een derde in Berlijn woonde. Circa de helft van de Duitse Joden kon gelukkig het land ontvluchten.

Waartoe het communistische regime - in materiële zin - kon leiden, ondervinden wij wanneer ons gezelschap wordt verdeeld over tien trabantjes, Trabi’s in de volksmond. De meeste Joden zijn gelukkig niet zo lang, maar desondanks zitten wij behoorlijk opgevouwen in deze ronkende koffiemolens uit de DDR-tijd. Onze stoet auto’s krijgt overal voorrang in het redelijk rustige Berlijnse verkeer. De Trabi’s zijn vertederend en goed voor een hilarisch intermezzo.

Een greep uit de vele indrukken. Het enorme Holocaust-monument van Peter Eisenman bestaat uit 2711 (geen symbolisch aantal) stèles van verschillende hoogten. Het is opgesteld in het hart van modern Berlijn. De stèles staan zo dicht opeen dat je er niet anders dan alléén doorheen kunt lopen, met je eigen gedachten en eenzaamheid en dát is ook het gevoel dat de ontwerper over wil brengen. Daarna zeggen we elders, op een plek waar vroeger een synagoge stond, Kaddisj onder leiding van Edward van Voolen, onze extra begeleider bij de joodse programma-onderdelen. Dit was heftig!

Natuurlijk bezoeken wij de sjoel en het bijbehorende museum in de Oranienburgerstrasse, die niet in de Kristallnacht werd verwoest, maar door een bombardement in 1943. De sjoel was de grootste van Europa en bood plaats aan 3.200 personen. De Joden die nu in Berlijn wonen (20.000) zijn voornamelijk voormalige Sovjet-burgers. Zij zijn aangesloten bij de Einheitsgemeinde, die een zestal synagoges beheert.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Alles is overleefbaar - Simon Soesan

‘Heel lief, dankjewel’, zei Rivka rustig.

Haar oude gerimpelde handen beroerden de doos met etenswaren die we op haar tafel hadden gezet. Twaalf kilo groente, fruit, vlees, brood, snoep en frisdrank.

Nu het duidelijk was dat onze Israelische regering, tussen alle onderzoeken door van politie en staatscommissies naar haar activiteiten, geen tijd meer had om het land te runnen en dus zeker niets deed aan de schrijnende armoede onder de duizenden overlevenden van de Sjoa, hebben de burgers besloten zelf in te grijpen.

In onze stad Haifa zijn we druk bezig met de Sjoa. Leerlingen uit het voorlaatste leerjaar van de middelbare scholen gaan naar Polen om enkele van de meest weerzinwekkende kampen zelf te zien. Een overlevende van de Sjoa begeleidt deze groepen en vertelt hun dan zijn of haar verhaal.

Ook gaan in Haifa kinderen naar overlevenden toe om hun verhaal te horen. En dat maakte het voor ons eenvoudig om, zonder dat zij dit merkten, snel achter de adressen te komen van degenen die in diepe armoede leven.

Rivka is 84 jaar.

Als zeventienjarige werd zij volkomen verrast door de oorlog; binnen enkele maanden zat ze in een concentratiekamp. Ze werd door de infame Mengele uitgekozen voor zijn beruchte experimenten, waarna ze nooit meer kinderen kon krijgen. Nadat ze zes kampen had overleefd, werd ze naar Israel gesmokkeld, waar de Engelsen haar arresteerden en naar Cyprus stuurden, weer naar een kamp. Toen ze uiteindelijk naar Israel terugkwam, was de staat slechts enkele weken oud.

Ze werkte als schoonmaakster, waar ze pas in 1998, vijftig jaar na haar aankomst, mee stopte. Aangezien onze oudedagsvoorziening niet veel voorstelt, krijgt Rivka een kleine tweehonderd euro per maand aan ouderdomsuitkering.

Ook was voor haar, door de Israelische regering, in de jaren vijftig een maandelijkse uitkering voor ‘Wiedergutmachung’ geregeld van 150 mark (nu ca. 60 euro). Dit bedrag is sindsdien nooit verhoogd.

De laatste jaren is duidelijk geworden dat, ook in ons land, heel wat mensen aan de Sjoa hebben verdiend. Een televisieprogramma liet onlangs zien hoe een internationale commissie die de ontvreemde tegoeden beheert, haar bestuursleden eerste klas over de wereld laat vliegen en topsalarissen aan haar ‘vrijwilligers’ geeft. Van het geld dat ze moeten beheren!

Ook Israelische banken, waar Europese Joden voor de Tweede Wereldoorlog hun geld en kostbaarheden naartoe hadden gebracht en van wie er weinigen zijn teruggekomen, praten daar liever niet over. Bank Leumi deelde onlangs mee 20 miljoen sjekel als tegemoetkoming aan te gaan bieden aan alle overlevenden, als ze zouden stoppen met hen aan te klagen.

Rivka klaagde niet.

‘We schaamden ons altijd om te vertellen dat we in de kampen hadden gezeten. De Israeli’s verweten ons dat we ons als lammeren naar de slachtbank hebben laten voeren. We werden vaak met de nek aangekeken. ’s Zomers liep ik daarom met lange mouwen, zodat mijn nummer niet gezien kon worden’, vertelde ze me.

Rivka heeft een eenkamerwoning. Waarschijnlijk vijftig jaar geleden voor het laatst geverfd. Ze huurt deze bij een woningbouwvereniging van de overheid, die nooit iets aan onderhoud heeft gedaan. Het trappenhuis is schoon, maar de traptreden zijn afgebrokkeld en daardoor gevaarlijk geworden. Haar kleine flatje is redelijk proper, maar een grote chaos. Toen we haar deze winter voor het eerst ontmoetten, was de waterleiding kapot. Ze kon zich al niet meer herinneren hoe lang. Ze haalde een emmer water per dag bij een buurvrouw in een naastgelegen gebouw. Dat was voor alles: drinken, wassen, koken en toilet.

De rest van dit verhaal kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











In het teken van Tanach en leiderschap - Shirah Lachmann

Op een stralende sjabbatochtend, de eerste van juni, reizen 140 deelnemers aan de landelijke Oneg Sjabbat naar het Oostvaarder College in Almere. Voor de organiserende gemeente, de LJG Flevoland, krijgt de dag extra cachet door het in gebruik nemen van haar tweede, met Maror-gelden verworven Torarol. Het middagprogramma staat vrijwel geheel in het teken van Tanach.

De eigen Aron haKodesj van de LJG Flevoland staat wat verloren op het podium, maar verder leent de grote aula van het Oostvaarder College zich wonderwel voor de sjabbatochtenddienst. Met een mooi gevoel voor symboliek lopen rabbijn Menno ten Brink en chazzaniet Helma Blankman met het eerste Sefer Tora naar achteren om de tweede rol te verwelkomen. Na de terugplaatsing van de eerste Torarol in de Aron draagt Verbondsvoorzitter Willem Koster het nieuwe sefer, zoals gebruikelijk, langs alle LJG’ers alvorens er door vertegenwoordigers van de negen LJG’s en andere organisaties binnen het Verbond voor het eerst uit wordt gelezen, en wel uit de sidra Beha’alotecha.

Leiderschap

In het laatste deel van Beha’alotecha klaagt het volk Jisraeel voortdurend. Een thema dat rabbijn Ten Brink uitwerkt in zijn derasja. Ten Brink: ‘Het volk was koppig en dwars. [De mensen] waren steeds weer in heel negatieve discussies met hun leider en met elkaar verwikkeld. Het werd een negatieve spiraal van afbraak in plaats van opbouw’. Mosjee wendt zich ten einde raad tot God die hem opdraagt zeventig ouderen uit het volk bij zich te roepen die zullen delen in de last van het leiderschap en die met hem zullen luisteren naar alle verschillende meningen, want ‘dan pas kan er een afgewogen beslissing worden genomen’.

Rabbijn Ten Brink trekt dat idee, van verscheidenheid van meningen en het delen van verantwoordelijkheid, door naar het heden. ‘Ook in onze negen kehillot zijn verschillende meningen van groot belang. Het houdt de flexibiliteit, de progressiviteit, in de kehilla. Het houdt ons scherp en laat ons niet inslapen. Dat kan variëren van de positie van de vrouw, het wel of niet dragen van een talliet door vrouwen, het wel of niet zeggen van moesaf op sjabbat en feestdagen, welke koers men vaart met betrekking tot het beleid in een kehilla, de bouw van gebouwen, gioer-beleid of het niveau van kasjroet. Maar er moet één uitgangspunt zijn: het moeten discussies lesjeem sjamajiem zijn, vanwege de hemel, en niet vanwege andere motieven. Het doel moet zijn: de kehilla kedosja, de heilige gemeenschap, (...) niet om je eigen mening er doorheen te willen drukken. Het doel moet ons eigen ego overstijgen, omdat we deel zijn van een groter geheel, dat veel belangrijker is dan alleen maar ‘ik’.’ Tot slot spreekt de rabbijn de hoop uit dat de negen gemeentes ‘door geïnspireerd leiderschap, door kennis, door continu te leren, ook van onze eigen fouten’ alleen maar sterker zullen worden en blijven groeien.

Secretaris Max Kan van de LJG Flevoland overhandigt na afloop van de dienst een exemplaar van Tanach aan het Almeerse gemeenteraadslid Frits Huis, die zich vanuit een diepgewortelde betrokkenheid bij het Jodendom steeds opnieuw inzet voor de ontwikkeling van de joodse gemeenschap in Flevoland, zoals ook als aankomend voorzitter van de stichting Joods LEF.

Workshops

Na de lunch kunnen de deelnemers nog kort een kijkje nemen bij de informatiestandjes alvorens zij uitwaaieren naar de workshops. De aula is reeds vrijgemaakt voor het volksdansen onder leiding van Marian Buijnink. En terwijl men zich in de verschillende leslokalen buigt over de hersengymnastiek die de andere workshops bieden, klinkt er van tijd tot tijd een flard muziek door.

In de workshop van rabbijn David Lilienthal, Levisson-student Kine Sittig en vertaler en NBG’er Peter Booij worden verschillende aspecten behandeld van de productie van de tweetalige Tanach-uitgave. Sittig gaat in op de brontekst zelf en de verklaringen die er zijn te geven voor afwijkende letters, zoals de vette punten op het woord wajisjakéhoe in Beresjiet 33:4. Het wordt vertaald met: ‘en hij (Esav) kuste hem (Jaäkov)’. E7eacute;n midrasj op dit woord gaat in op de spanning tussen Jaäkov en Esav, die hem eigenlijk in de hals beet; de vette punten zouden dan staan voor de krassen van Esavs tanden in Jaäkovs nek.

Grafisch ontwerper Victor Levie laat in zijn workshop zien hoe je als vormgever kunt spelen met taal, met de letters en de vormen, en hoe ook kleurgebruik en de soort papier een wezenlijk onderdeel kunnen zijn van de wijze waarop een gebruiker een boek belééft. Welke middelen je hebt om een boek ook iets mee te geven van zijn culturele context. Levie’s voorbeelden variëren van een Koranvertaling (groen en geometrische figuren) en het Groot Russisch-Nederlands Woordenboek (knalrood met zwart), tot een folder voor de stichting Jiddisj (spel met accenten) en uiteraard de tweetalige Tanach. Na alle voorbeelden en uitleg laat Levie zijn cursisten spelen met de spatiëring en indeling van enkele zelfgekozen woorden.

Chaim van Unen grijpt terug op Beha’alotecha en behandelt in zijn werkgroep het thema leiderschap. Kenmerkend voor het joodse leiderschap in tijden van Tanach is de driedeling van de macht tussen koning, priester en profeet. De laatste staat onder Gods directe protectie en kan beide anderen ter verantwoording roepen. Het leiderschap is als het ware voortdurend onder curatele van God zelf. Toch is dat maar ten dele zo. Aan de hand van Mosjee en koning Davied laat Van Unen zien hoe ideologie en werkelijkheid in Tanach haaks op elkaar kunnen staan. Zo beleeft Mosjee die tot het eind van zijn dagen een helder en krachtig leider zou zijn geweest (Dewariem 34:7) volgens Bemidbar 25:5 een kolossale leiderschapcrisis tijdens welke Pinchas degene is die een daad stelt. En Davied bijvoorbeeld is dan wel door Sjmoeëel gezalfd voor het koningschap, maar op de vlucht voor Sjaoel leeft hij in wezen als een gangster.

In de laatste workshop behandelt Bijbelwetenschapper Harm van Grol aan de hand van Psalm 146 problemen op het gebied van inhoud en structuur. Met gemak weet hij zijn gehoor ruim drie kwartier te boeien met allerlei onderliggende boodschappen in de 25 versregels tellende psalm. Het openende en afsluitende Haleloeja zetten de toon, de lezer weet meteen: hier komt een loflied. En tegelijkertijd zijn ze als een envelop die het loflied en alle subteksten aaneen smeden tot éé:n geheel.

Onmogelijke keuze

Veel te vroeg - zo lijkt het - wordt iedereen verzocht terug te komen naar de aula voor de afsluiting van de dag. De Verbondsvoorzitter grijpt terug op thema leiderschap en doet een klemmend beroep op de bestuurders om zich gezamenlijk te blijven inzetten voor het gemeenschappelijke doel. Voor de organisatie en de inleiders heeft hij niets dan lof, maar hij wenst wel dat de onmogelijke keuze uit de workshops hem bespaard was gebleven. Hij is niet de enige.

De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Twee ‘grandes dames’ in het JHM - Shirah Lachmann

De naam Sarah Bernhardt roept bij velen nog altijd associaties op over de toneeldiva die meer dan tachtig jaar geleden overleed. Als geen ander wist zij zichzelf te verkopen als een merk (vergelijkbaar met Madonna nu). En wanneer het haar uitkwam, schuwde zij ook de mythevorming niet. Charlotte Salomon is al decennia de huisdiva van het Joods Historisch Museum en wordt door bezoekers altijd weer gemist als haar levenswerk Leven? of Theater? op reis is. Daarom in het prentenkabinet deze zomer Charlotte Salomon. Werk in uitvoering.

De tentoonstelling Sarah Bernhardt: de kunst van het Grote Drama, nu te zien in het JHM, stond eerder in het Jewish Museum in New York. Het grote aantal bruiklenen van toonaangevende Europese Musea werd aangevuld met enkele stukken uit Nederlands bezit, want Sarah Bernhardt (1844-1923) had een band met Amsterdam en stond ook hier op de planken.

Dat La Bernhardt zo’n gevierde actrice werd, had onder meer te maken met het feit dat zij gretig gebruik maakte van het nog tamelijk nieuwe medium fotografie, voor bijvoorbeeld ansichtkaarten van haarzelf. Ook reclamewerk schuwde zij niet, zoals voor ‘poudre de riz’, een fraai, groot affiche van Jules Chéret. Kunstenaars als Alphonse Mucha, maar ook - in 1980 - Andy Warhol zagen haar als een belangrijk beeldmerk. Dat zij daarnaast graag shockeerde door op te treden in mannenrollen en daarbij haar benen te etaleren in een nauwsluitende maillot, of koketteerde met de dood, zal de fascinatie voor de diva alleen maar groter hebben gemaakt.

Zo is er in de tentoonstelling een schedel te zien die de schrijver Victor Hugo na haar rol in zijn toneelstuk Hernani voor de actrice voorzag van de tekst ‘Skelet wat heb je gedaan met je ziel’. De kunstzinnige elite had in die dagen hoe dan ook een nogal morbide belangstelling, maar Bernhardt was ook nog eens vermaard om haar sterfscènes. Dat ging zelfs zó ver dat zij op het toneel móest sterven, want anders was haar publiek niet tevreden.

Vijanden had zij natuurlijk ook, die graag de spot met haar dreven, gezien de karikaturen die ook voorhanden zijn op de tentoonstelling. Een mooi voorbeeld is dan weer het bord uit de collectie van het Parijse Musée Carnavalet, waarop Sarah Bernhardt is afgebeeld als een schorseneer; een deel van de tekst daarbij luidt: ‘... hoe kan het dat zo’n magere schorseneer toch zo’n groot talent bezit?’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Een sabbatical in Egypte, deel 4 - Ruth Sohn

Uit het dagboek dat rabbijn Ruth Sohn van januari tot eind juli 2006 bijhield in Egypte. Met haar echtgenoot, rabbijn Reuven Firestone, die in juni 2006 in Amsterdam een lezing hield voor het Levisson Instituut, en hun zonen Noam (16) en Amir (12) woonde zij gedurende het sabbatical van haar man in Cairo. Doel: een beter begrip krijgen van het Arabische gedachtegoed en de cultuur. Laatste deel.

22 mei

Noam kwam gisteren erg terneergeslagen thuis na nóg een gesprek met z’n vriend Magdi. ‘Kun je bevriend blijven met iemand met wie je het volstrekt oneens bent?’, vroeg hij.

Israel was opnieuw ter sprake gekomen, en toen Noam begon uit te leggen dat de drang van de Joden naar een eigen land als gevolg van de Sjoa nog sterker was geworden, onderbrak Magdi hem: ‘De Israeli’s zijn erger dan Hitler’. Noam vertelde Magdi dat hij duidelijk niet wist waar hij het over had als hij zoiets kon zeggen en liep weg.

‘Dat zal wel erg pijnlijk zijn geweest... en frustrerend’, zei ik, meevoelend.

‘Klopt’, was zijn enige reactie. We hadden het erover dat leerlingen hier zo weinig leren over de Sjoa, en dat Magdi’s commentaar ook wees op een algemeen vooroordeel binnen een politieke cultuur die de vergelijking van Israelisch en nazistisch gedrag normaal vindt.

Vanavond tijdens het eten vertelde Noam wat er vervolgens was gebeurd. ‘Wat denk je?’, zei hij blij, ‘Vandaag kwam Magdi naar me toe en bood zijn excuses aan. Hij zei: “Ik heb erover nagedacht en kwam tot de conclusie dat ik helemaal niet álle Israeli’s haat. Ik haat degenen die de Palestijnen die slechte dingen aan doen”.’ We waren het allen eens dat deze uitspraak minder ver ging dan je zou wensen, maar het was absoluut vooruitgang.

24 mei

Ik was er zeker van dat ik de weg wist van de tandarts naar huis. Ik had een taxi genomen naar zijn praktijk in Maadi, en nu had ik ruim de tijd, bovendien was het een prachtige dag om te gaan lopen. Maar na een paar huizenblokken ging ik twijfelen... ik bleef staan en vroeg een vijftiger die net uit zijn auto stapte, de weg naar Weg Negen. Hij wees me in de richting van de rotonde verderop en dan linksaf... en vervolgens aarzelde hij.

‘Ik breng u even’, stelde hij voor.

‘Wat aardig van u! Maar echt, ik vind het wel.’

‘Het is geen enkele moeite. Ik moet alleen even naar de bank.’

‘Dat is heel vriendelijk van u, maar dank u’, en ik liep verder.

Toen ik dit vertelde tijdens een telefoontje met een vriendin in de Verenigde Staten, onderbrak ze me al snel. ‘Oh nee, je bent toch niet met hem meeggegaan?’, vroeg ze bezorgd.

‘Nee, want ik wilde de wandeling écht maken. Maar ik moet je zeggen dat het niet eens bij me opkwam niet met hem mee te gaan, omdat het niet veilig zou zijn. In Los Angeles zou ik nooit bij een onbekende man in de auto stappen. Maar hier zou ik er geen probleem mee hebben gehad. Is het niet ironisch dat ik me hier veiliger voel dan thuis?’

5 juni

Vorige week ging ik koffiedrinken met een nieuwe vriendin, Basima, een Egyptische met een joodse grootmoeder, die heeft gestudeerd en openstaat voor andere ideeën. Ze bracht me thuis en we bleven voor mijn voordeur in de auto zitten praten.

‘Sinds 9/11’, zei Basima, ‘voeren de Verenigde Staten oorlog tegen de Arabische wereld, de islamitische wereld.’

‘Waar dan?’, vroeg ik onthutst. (Basima’s echtgenoot werkt voor USAID aan water- en ontwikkelingsprojecten.)

‘Overal’, antwoordde ze. ‘De Amerikanen vallen Irak binnen, ze zitten in Afghanistan, in Iran, in Soedan, in Egypte....’

‘Egypte?’, vroeg ik. ‘Amerika biedt meer steun aan Egypte dan aan welk ander land ook, afgezien van Israel.’

‘Ja, maar niet iedereen denkt dat dit goed is voor Egypte. De steun die Amerika geeft, is ingegeven door eigenbelang. Wij zijn afhankelijk geworden van die steun.’ Ik erkende dat buitenlandse steun ook een keerzijde heeft, maar ik verzekerde haar dat Amerikanen niet vijandig staan tegenover Egyptenaren.

Op dat moment zagen we Amir uit de schoolbus stappen en we realiseerden ons dat we allebei verder moesten. ‘Dan kunnen we vandaag dus niet alle problemen van de wereld oplossen’, zei ik en omhelsde haar. ‘Misschien de volgende keer!’, zei ze lachend en kuste me op beide wangen.

6 juni

Tijdens een kopje koffie in café Greco vroeg ik mijn docente, Zayna, naar haar keuze om de hidjaab te dragen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice