Joods Hospice Krijgt landelijke functie - Shirah Lachmann

Nederland gaat een joods hospice krijgen. Een plek waar personen met een joodse identiteit - welke vorm die ook aanneemt - in een vertrouwde omgeving de laatste dagen, weken of maanden van hun leven kunnen doorbrengen. Het Joods Hospice Immanuel (JHI) moet een ‘soort zeven-sterren hotel’ worden met terminale zorg op maat, aldus Sasja Martel.

Al zo’n tweeënhalf jaar houdt de oprichting van het JHI Sasja Martel en huisarts Ruben van Coevorden, de initiatiefnemers, bezig. Martel: ‘De komst van hospices is in Nederland eind jaren tachtig in gang gezet, oorspronkelijk vanuit een christelijke achtergrond.’ Binnen de christelijke traditie is een hospitium van origine een plek waar je gastvrijheid biedt, bijvoorbeeld aan pelgrims. De Engelse vertaling van dat woord kwam vervolgens in zwang voor terminale zorg de klok rond.

Bereik

Gezien de inbedding in de christelijk traditie, of een algemene instelling, vindt Martel het niet meer dan logisch dat niet iedereen zich daar thuis voelt. In het JHI zal de sfeer anders zijn: het eten is kosjer, er wordt uiteraard niet opgebaard, een stiltecentrum is niet nodig (in plaats daarvan komt er een bibliotheek) en er is aandacht voor de joodse feestdagen. Volgens Martel heeft het hospice ook voldoende bestaansrecht. ‘Je weet het natuurlijk nóóit zeker, maar je laat de cijfers er op los en het resultaat daarvan was gunstig. Wij zullen ook niet alleen een regionale functie hebben, maar tevens een landelijke. Er wordt zelfs gedacht dat ons bereik nog groter zal zijn. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de landsgrenzen vervaagd; een deel van de familie woont in België, Israel, de Verenigde Staten of elders en dat gaat in de regel goed tót het moment waarop er zorg moet worden geboden. Dan valt er een leemte.’

Ook binnen Nederland kan de afstand al voor schier onoverkomelijke problemen zorgen. Martel schetst de hypothetische situatie van kinderen die in het westen van het land wonen; de ouders zijn woonachtig in Groningen en een van beiden wordt opeens terminaal. Op dit moment kunnen de kinderen alleen kiezen voor een algemeen hospice, of privé-verpleging aldaar en de ouders af en toe, zo vaak als mogelijk, opzoeken. ‘Maar stel dat je als kind meer betrokkenheid wenst en de mantelzorg hier wilt regelen, dan is het een geruststellend idee dat vader of moeder altijd en snel terecht kan bij het JHI. Overigens kan de zorg ook van tijdelijke aard zijn, bijvoorbeeld om ontregelde medicatie weer onder controle te krijgen, of om de mantelzorgers voor korte tijd te ontlasten.’

In de folder die het JHI half februari naar buiten bracht, wordt aangegeven dat het hospice bij maximale bezetting plaats zal bieden aan zes bewoners. Dat lijkt misschien weinig, maar dat is het volgens Martel absoluut niet. ‘Hoe dan ook gaan wij ervan uit dat iedereen thuis wil sterven. En verder leert de ervaring met de andere hospices dat de bewoners in de regel twee à drie weken gebruikmaken van de diensten die het biedt. Zes kamers is zelfs veel!

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een vrouwengalerij vol geschiedenis - Judy Jaffe-Schagen

Sinds november heeft het Joods Historisch Museum in Amsterdam twee nieuwe vaste opstellingen. In het vorige nummer van Levend Joods Geloof werd reeds de vernieuwde begane grond van de Grote Synagoge besproken. Dit keer aandacht voor twee van de vele objecten op de voormalige vrouwengalerijen van de Grote Synagoge. Op deze galerijen wordt de geschiedenis van de Joden in Nederland van 1600-1890 in het museum voor de eerste keer chronologisch verteld.

Centraal staat de vraag wat het betekende om Jood te zijn in Nederland. Waar kwamen de Joden in de zeventiende eeuw vandaan en waarom vestigden ze zich in Nederland en speciaal in Amsterdam? Hoe organiseerde de joodse gemeenschap zich? Wat waren de mogelijkheden voor de Joden? En wat waren hun beperkingen?

Het verhaal is er een van een minderheid die probeert te integreren, met behoud van eigen identiteit. Een verhaal van beroemde mannen, van af en toe een vrouw en van arme onbekende gezinnen. Het verhaal wordt verteld op mooi vormgegeven formica tekstborden, aan de hand van een audiotour en door het tonen van een verscheidenheid aan objecten, zoals schilderijen, prenten, boekwerken en gebruiksvoorwerpen.

Opgegraven schatten

Voor de bouw van het Amsterdamse stadhuis/muziektheater vonden in de jaren tachtig onder leiding van de toenmalige stadsarcheoloog Jan Baart opgravingen plaats. Onder de archeologische vondsten bevonden zich bordjes van Delfts-blauw aardewerk met Hebreeuwse opschriften en Portugees aardewerk. Een vitrine met deze opgegraven schatten is een van de eerste dingen die je tegenkomt op deze tentoonstelling. Het is een van de weinige tastbare herinneringen aan de eerste generaties Joden, die zich in Nederland tussen 1600 en 1650 vestigden. Hoewel sommigen van hen welstand genoten, waren de meesten erg arm. Op het eiland Vlooyenburg (waar nu het stadhuis/muziektheater staat) en in de nabijgelegen Sint Antoniesbreestraat en de Jodenbreestraat woonden zij samen met andere nieuwkomers. Vlakbij werden na 1670 de Grote en de Portugese Synagoge gebouwd. Het eiland lag in de Amstel en werd omringd door de Zwanenburgwal in het westen, de Houtgracht in het noorden en de Leprozengracht aan de oostzijde. De twee laatste grachten zijn in 1882 gedempt ten behoeve van de Waterloopleinmarkt. Twee elkaar kruisende straten, de Lange Houtstraat en de Korte Houtstraat, verdeelden het eiland in blokken. De Spaanse en Portugese faience borden (faience is een poreuze gekleurde scherf die na het bakken met een witte, dekkende laag tinglazuur wordt bedekt) en Chinees porselein werden door de vluchtelingen van het Iberisch schiereiland meegenomen naar Amsterdam. Soms komen er Portugese namen op voor. Op boedellijsten van Portugese Joden uit die tijd staat tevens vermeld ‘Poortugaals aardewerck, zowel heel als gebroken’.

Botresten

In dezelfde vitrine zijn ook loodjes voor kosjer vlees uit de negentiende eeuw te zien. Deze werden net als vele botresten tijdens de eerder genoemde opgravingen gevonden. Zij zijn getuigenissen van het bestaan van het grootste, arme, deel van de joodse bevolking.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 3 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Gesteld dat Eva géén appel had geplukt - Chaim van Unen

De auteur of samensteller van Berésjit, het eerste bijbelboek, heeft de mensheid op geniale wijze gewaarschuwd voor het kwaad en ons gewezen op de oorsprong ervan. Daarvoor moeten we terug naar dat altijd weer intrigerende verhaal van de vrouw die, slenterend door de paradijstuin, plotseling oog in oog stond met die prachtige boom van de Kennis van Goed en Kwaad.

God zelf had die boom geplant, midden in de tuin. Hij had net de hele schepping voltooid en alles nog eens geëvalueerd. Hij zag dat alles functioneerde zoals hij het zich had voorgesteld. Maar wat was er nou zo bijzonder aan de mens? God wilde niet nóg een dier scheppen, nee Hij wilde meer dan dat. Hij wilde een denkend wezen, net als Hijzelf, dat in staat was te onderscheiden tussen goed en kwaad. Hoe kon God weten dat die mens, die kroon op Zijn schepping, inderdaad ánders was dan alle andere zoogdieren? De apen bijvoorbeeld, waar die twee mensen toch wel heel veel op leken. Hoe kon God er achter komen of de mens ook inderdaad aan Zijn verwachtingen voldeed? Hij had met de schepping van de mens immers iets bijzonders op het oog gehad. Een schepsel naar Zijn eigen beeld en gelijkenis.

Een test

Om een antwoord te vinden op die vraag, plantte God in het paradijs de boom van de kennis van Goed en Kwaad, en Hij zei tegen de mens: ‘Blijf van deze boom af, want als je je daaraan vergrijpt, is het einde zoek. Daar volgt de dood op’. De boom van de Kennis van Goed en Kwaad wordt vaak beschouwd als een bewuste uitdaging, om te kijken hoe gehoorzaam de mens is aan Zijn schepper, een test. Bij nader inzien lijkt het mij logischer dat God met deze boom zichzelf wilde testen: ben Ik geslaagd in Mijn opzet om een denkend en onderscheidend wezen te scheppen, of niet? Wel, nádat de vrouw van de boom had geplukt, bleek God inderdaad in Zijn bedoeling te zijn geslaagd.

En het lijkt er tevens op dat Hij zich pas op dát moment realiseerde wat de consequentie van Zijn eigen succes was. Wie het boek Berésjit verder leest, ziet dat God maar ten dele was geslaagd in Zijn opzet. Want ook al bleek de mens te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad, dat wilde nog niet zeggen dat de mens ook automatisch de door God gewenste keuze zou maken. De mens volgde zijn eigen weg, en koos - van nature - niet altijd voor het goede.

Daarmee ontstond een nieuw probleem.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










'En elke keer opnieuw is er een droom' - Shirah Lachmann

De synagoge is ingewijd. Het Joods Cultureel Centrum Merkaz is in gebruik genomen. De LJG Utrecht en andere gebruikers van Merkaz hebben in de stampvolle sjoelruimte met blijdschap, trots én verdriet om wat was bij twee gelegenheden de nieuwe fase in het bestaan van joods Utrecht ingeluid. Het prachtig gerenoveerde pand in het centrum van de Domstad heeft zijn joodse ziel terug.

De officiële opening van het Joods Cultureel Centrum Merkaz (JCCM) vond plaats op 2 februari in aanwezigheid van de burgemeester van Utrecht, mw mr A.H. Brouwer-Korf, ambassadeur Eitan Margalit van Israel en andere dignitarissen. Voor de aanwezigen die niet zo vertrouwd zijn met de geschiedenis van het pand memoreert voorzitter Elja Schwarz van het JCCM kort de achtergrond. De opening had bijna niet op een symbolischer moment kunnen geschieden. Een week eerder is de bevrijding van Auschwitz, op 27 januari 1945, herdacht, dit jaar met het lezen van de namen van allen die werden omgebracht, en nu, zestig jaar later ‘vieren wij de bevrijding van dit gebouw uit de anonimiteit’. Ook de wezen en hun begeleiders, die werden weggevoerd uit het voormalige weeshuis zijn niet langer naamloos.

Rode draad

Het gedenken van de wezen loopt zowel tijdens de herinwijding op 12 december als tijdens de opening op 2 februari als een rode draad door alle festiviteiten; opdat zij niet zullen worden vergeten. Rabbijn Awraham Soetendorp heeft het in zijn toespraak over een prachtige, maar ook ontzagwekkende plek: vreesaanjagend, door de herinnering aan de jongens en meisjes, maar ook indrukwekkend, want ‘hun dood is niet het einde. Zij inspireren ons steeds weer.’ Een plek die ook mystiek en wonderlijk is: alsof dat laatste kruikje olie er nog was, waardoor het licht - het doorzetten van de traditie - weer kon worden ontstoken. ‘Zo is deze donkere plaats een plek van licht geworden.’

Burgemeester Brouwer, die de onthulling verricht van de plaquette in de entree van het centrum waarop de weeskinderen worden herdacht, roept in haar toespraak op ‘ons steeds weer en met alle kracht [te] verzetten tegen de gewoonte om uit een bevolkingsgroep één individu te kiezen en met dat individu de hele bevolkingsgroep te verklaren’. De burgemeester roept een stelling van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre in herinnering - de antisemiet maakt de jood - en constateert: ‘Als je naar de geschiedenis van de joden in Utrecht kijkt, zou je zeggen dat de stad en zijn bewoners die bevolkingsgroep alle reden hebben gegeven tot een grote saamhorigheid in de geest van Sartre. Het indrukwekkende is (...) dat de kracht van de joodse gemeenschap in Utrecht en ook elders ondanks alles niet van buitenaf komt maar van binnenuit. Uw innerlijke kracht is dat u weet wie u bent. (...) Ook dit Joods Cultureel centrum hoort bij Utrecht, als een onmisbare kleur op het palet van de stad. Maar ik hoop óók van harte dat u slaagt in uw ambitie en dat dit Joods Cultureel Centrum een beetje ‘van ons allemaal’ wordt.’

De geweldige akoestiek in de synagoge wordt die middag meer dan optimaal benut door het Liberaal Joods Koor ‘Sjier Chadasj’ en zijn solist, chazzan Norman Cohen Falla.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Prachtvertaling die te wensen over laat - rabbijn Awraham Soetendorp

Met elke nieuwe bijbelvertaling wordt een stap gezet naar de volgende vertaling. Sterker nog, de nieuwe vertaling, vrucht van een generatielang proces maakt de weg vrij voor latere generaties om onbelemmerd hun eigen creatieve versie te geven.

Het Hebreeuws blijft de onveranderde grondtekst, maar geen vertaling heeft eeuwigheidswaarde, geen omzetting van het origineel verwerft de kracht van een dogma. In elke vertaling klinkt de polsslag van de tijd. Deze nieuwe bijbelvertaling, in een uniek samenwerkingsverband tot stand gekomen, is in die zin bevrijdend. Zij maakt niet slechts de tekst toegankelijk, zij neemt de nieuwe argeloze beginlezer mee, boeit, verrast en prikkelt.

Herkenning

Degenen die voor het eerst de aanhef van psalm 69 lezen, herkennen de radeloosheid: ‘Red mij, God, het water staat aan mijn lippen, ik zink weg in bodemloos slijk en vind geen grond voor mijn voeten, ik ben in diep water geraakt de stroom sleurt mij mee…’, vereenzelvigen zich met de roep om hulp: ‘verberg uw gelaat niet voor uw dienaar, antwoord mij snel, want de angst benauwt mij. Wees mij nabij en bevrijd mij, verlos mij van mijn vijanden’, weten maar al te goed wat de psalmdichter bedoelt wanneer hij het sadisme van de vijand tekent: ‘... Nee, ze mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn’. En begrijpen de verzuchting van de getroffene, hoe politiek incorrect deze ook moge klinken: ‘voeg dit alles toe aan hun schuld, sluit hen uit van uw genade, schrap hun namen uit het boek van het leven’.

Bij psalm 71 aangekomen leest de geëmotioneerde lezer ‘Bij U, Heer schuil ik. Maak mij nooit te schande red en bevrijd mij, doe mij recht, hoor mij en kom mij te hulp’. Te tam, te langzaam. Waar is de kolk die meesleurt? Ligt het aan de tekst, aan het karakter van degene die aan het woord is, of is de vertaling te mager voor het aangeraakte gemoed van de nieuwe lezer?

Hier wreekt zich de keuze voor het statische Heer, de buiging naar het compromis. Er zijn niet voor niets meer dan tachtig namen gegeven aan de Goddelijke Aanwezigheid: ‘Bij U, die er altijd voor mij is, ben ik eindelijk veilig’. Maar is het niet veeleer ‘Bij jou’, huiveringwekkend dichtbij?

Er is een herinnering aan mijn vader. Ik had zojuist een profeten vertaling van mijn hand in sjoel voorgelezen, waarin ik God consequent met jij had aangesproken. Ik verwachtte kritiek op mijn vrijmoedigheid. Zijn antwoord verraste mij en heeft mij nooit losgelaten. ‘Het is goed dat je “jij” gebruikt, als je ook “jij” voelt. Je zult echter merken dat je soms jij, en soms U of soms Gij voelt. Wees trouw aan je gevoel.’

Hartslag

Is dit niet één van de grootste geheimen van de Hebreeuwse tekst? De woorden kunnen je huid worden, de letters het ritme aangeven van de hartslag. Wanneer de angst je keel dichtknijpt, of wanneer je, tot rust gekomen, de sterren gadeslaat. Dezelfde woorden, werelden van verschil. De beslissing van de vertaalcommissie om dezelfde woorden op dezelfde wijze te vertalen is wetenschappelijk verantwoord maar existentieel ontoereikend.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice