Levend Joods Geloof nr. 1 Rosj Hasjana 1997
Trots en bezorgdheid - Rob Wurms
Als je aan een willekeurige joodse voorbijganger zou vragenwat zionisme nou eigenlijk is, dan luidt zijn
antwoord tien tegen één: op alija gaan. Maar als je verder zouvragen of hij of zij zelf ook zionist is, dan wordt
het antwoord minder goed voorspelbaar. Uit het eerste antwoord 'op alija gaan' zou je moeten concluderen,
dat wie niet op alija gaat dus geen zionist is. Dat lijkt duidelijk. Vanwaar dan die gebruikelijke aarzeling bij
de tweede vraag? Er is kennelijk meer. In dit artikel wordt een poging gedaan enige elementen en
ontwikkelingen te beschrijven, die vanuit de geschiedenis of vanuit de actualiteit een rol spelen bij de
plaatsbepaling van joden ten opzichte van het zionisme. Tenslotte zal worden geprobeerd enig zicht te krijgen
op toekomstige ontwikkelingen.
Pogroms
De zionistische beweging ontstond aan het einde van de vorige eeuw, in een periode van toenemend
antisemitisch geweld. Niet alleen de Dreyfuss affaire heeft Theodor Herzl aangezet tot het schrijven van Der
Judenstaat. Ook en vooral de pogroms in Oost-Europa verontrustten hem. Hij kwam tot het inzicht dat
assimilatie, in tegenstelling tot wat hij aanvankelijk meende, geen oplossing kon zijn voor het 'joodse
vraagstuk'. Anderen, zoals Leon Pinsker, gingen hem hierin voor. De stichting van een nationale staat zou
wel een oplossing kunnen bieden. De gedachte aan nationale zelfbeschikking als legitiem streven van elk volk
bloeide op in de vorige eeuw. Tegen deze achtergrond is het niet zo vreemd dat de gedachte aan een eigen
staat voor het joodse volk terrein won. In hun eigen land zouden joden een nationale identiteit ontwikkelen en
niet langer als tweederangs burgers worden beschouwd. Ze zouden zich kunnen beschermen tegen
antisemitisme dat op den duur, als iedere jood in Eretz Jisraeel zou wonen, zou ophouden te bestaan. Aan de
suggestie van Herzl en anderen, de zogenaamde territorialisten, dat de joodse staat ook elders gevestigd zou
kunnen zijn, zoals in Oeganda, Australië of Canada, ga ik hier voorbij. Voor die weg is immers niet gekozen,
zoals iedereen wel weet.
Heeft de stichting van de staat Israël een einde gemaakt aan het antisemitisme? Openlijk antisemitsme is, in
ieder geval in de landen van de vrije wereld, duidelijk afgenomen. Het ontstaan van Israël als zelfstandige
joodse staat heeft hieraan zeker bijgedragen. Antisemitisme behoort helaas nog steeds niet definitief tot het
verleden. Naast het herlevende neo-fascisme wil ik wijzen op een ander fenomeen.
In de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties zijn de afgelopen vijf jaar dertig resoluties
tegen Israël aangenomen. In dezelfde periode is tegen een land als Syrië geen enkele klacht gehonoreerd.
Nog maar kort geleden diende de Syrische afgevaardigde in deze commissie een klacht in tegen Israël, omdat
het Palestijnse kinderen opzettelijk, door middel van injecties, met het HIV virus
zou besmetten. Ook zouden Palestijnse kinderen worden vermoord om hun bloed te kunnen gebruiken bij de
bereiding van matses. Niemand protesteerde toen deze Syriër zijn variant op de aloude beschuldiging van het
vergiftigen van de bronnen en het bloedsprookje debiteerde. Het heeft Israël een half jaar gekost om deze
aloude antisemitische thema'svan de agenda te krijgen.
Keerpunt
Het eerste Zionisten Congres in Basel in 1897 was een keerpunt in de joodse geschiedenis. Hier begon de
joodse emancipatie. De emigratie naar Palestina en de stichting van de staat Israel in 1948, pal na de
verschrikkelijke jaren van de Sjoa, betekenden een omwenteling in het joodse gevoel van eigenwaarde. Een
nieuw type jood was ontstaan, in Israël zelf maar ook in de diaspora. Joden nemen voortaan hun lot in eigen
hand. Ze komen op voor hun rechten. Ze aarzelen niet de 'anderen', landen als Duitsland, Polen,
Zwitserland, maar ook de kerk en de christelijke theologie te wijzen op hun (mede)verantwoordelijkheid voor de
Grote Moord en het onrecht, dat daarop is gevolgd. De stichting van de staat Israël heeft definitief het beeld
veranderd, dat bij niet-joden over joden bestond. Maar belangrijker is het, dat ook het beeld dat joden van
zichzelf hadden definitief isbijgesteld.
Het zionistische ideaal veronderstelt een grote lotsverbondenheid van alle joden, waar zij ook wonen.
Die lotsverbondenheid is gebaseerd op tenminste twee elementen. Het eerste element is de joodse traditie en
religie, die de verantwoordelijkheid van de ene jood voor de andere benadrukt. Het tweede element is de
gezamenlijke geschiedenis van het joodse volk. Naast diel otsverbondenheid bestaat er echter een grote
diversiteit van opvattingen en levensstijlen. Er tekenen zich steeds groter wordende verschillen af tussen Israë-
lische, Amerikaanse en Europese joden. In Israël zelf wordt een groeiende kloof tussen Asjkenazische en
Sefardische joden gevoeld, naast de kloof tussen ultra-orthodox, orthodox, liberaal-religieus en seculier.
Minderheden, zoals de Ethiopische joden, maar ook oliem met een onduidelijke joodse status uit Oost-Europa
komen in de verdrukking. Het is duidelijk, dat de eenheid van het joodse volk, ook als die eenheid wordt
gedefineeerd als onderlinge verbondenheid en verantwoordelijkheid, onder grote druk staat.
Alija
Op alija gaan wordt algemeen als de grootste zionistische deugd beschouwd. Israël kon ontstaan en groeien,
dankzij de verschillende immigratiegolven. Deafgelopen jaren zijn meer dan een half miljoen mensen Israël
binnengekomen. De stroom oliem uit de vroegere Sovjetunie maakt nog steeds het overgrote deel uit van
de huidige alija. Uit de landen van het westen komen ook wel joden naar Israël, alleen hun aantal is naar
verhouding gering. Uit Nederland gaan per jaar ongeveer honderdtwintig mensen op alija. De Wet op de
Terugkeer garandeert elke jood het recht om in Israël te komen wonen.
Het ziet er echter niet naar uit, dat binnenkort alle joden ook staatsburgers van Israël zullen zijn. Factoren die
joden ervan weerhouden om op alija te gaan zijn wel te bedenken. Het zijn de onzekere politieke situatie,
de moeilijker economische omstandigheden, de ongelijke rechtspositie van orthodoxe en niet-orthodoxe joden
aan de ene kant. Aan de andere kant staan factoren als de grote welvaart en de openheid van de
maatschappij in de westerse democratieën. In het algemeen hebben joden het daar zeer goed.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr.1 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Wanhoop of Godsverlangen: zelmoordacties en islam - Sajidah Abdus Sattar
Door het nog steeds bestaande conflict tussen Israël en de Palestijnen, krijgt de joodse
staat regelmatig te maken met vele vormen van terreur. Een deel van die terreur wordt uitgeoefend door
middel van zelfmoordaanslagen, die geïnspireerd heten te zijn op de islam. Is de islam nu echt zo'n
bloeddorstige religie?
In een tijd van bloedige zelfmoordaanslagen, die vaak onder de noemer 'islam' worden gepleegd,
kan een uiteenzettingover strijd, zelfbehoud en suïcide in de islam gemakkelijk overkomen als defensief.
Laat er daarom geen twijfel bestaandat de auteur, evenals de Nederlandse Moslimraad en grote meerderheid
van moslims, aanslagen op ongewapende burgers volledig en onherroepelijk afkeuren, ongeacht of de
dader een moslim is en of hij daarbij zelf omkomt.
Evenals het jodendom hecht ook de islam een zeer grote waarde aan het menselijk leven. In de koran wordt
God ondermeer de Levende, de in Zichzelf Bestaande (al-Hayyal-Qayyoem) genoemd, Hij
is de natuurlijke Gever van leven ('Muhyi) en de Nemer van
leven('Mumiet). Als een mens moedwillig en ongerechtvaardigd een ander doodt, dan is
dat moord, en dat is strafbaar voor God en voor de aardse wet. 'Wegens (debroederstrijd van de zonen
van Adam) hebben Wij (God) voorgeschreven aan de kinderen van Israël dat wie iemand doodt, behalve
voor doodslag of verderf zaaien op aarde, is alsof hij de hele mensheid heeft gedood, en dat wie
iemands leven redt, is alsof hij het leven van de gehele mensheid heeft gered.' (Koran 5:32) Hierbij zij
opgemerkt dat dit principe ook voor moslims geldt, omdat de islam de leer van alle voorgaande profeten
impliciet erkent.
Elk mensenleven is kostbaar en wil beschermd worden. Behoud van leven staat boven de toepassing van de
islamitische wet, de sjar'e'a. Voedselvoorschriften en gedragsregels mogen
worden gebroken wanneer daarmee iemands leven kan worden gered. Er zijn slechts twee redenen waarom,
in heel bijzondere gevallen, het doden van een ander gerechtvaardigd is. Ten eerste, als doodstraf voor moord
of enkele andere zeer ernstige vergrijpen, en pas wanneer, na de correcte juridische procedure dat oordeel
wordt uitgesproken door de bevoegde wettelijke autoriteit. Ten tweede, uit zelfbehoud of ter verdediging van
anderen, bij voorbeeld in een oorlogssituatie. Aangezien de huidige islam geen algemeen aanvaarde religieuze
autoriteit kent en geen centraal leergezag, berust het inschatten van een bedreiging bij de direct betrokkenen.
Wanneer het gaat om het eigen overleven of dat van weerloze anderen, of wanneer het voortbestaan van de
islam en de moslimgemeenschap op het spel staan, dan is actie geboden voor het behoud van het leven en
de goddelijke wet. Dat daarbij de strijders noodzakelijkerwijs hun leven op het spel zetten, is aanvaardbaar en
zelfs heldhaftig.Toch dienen onnodige verliezen te worden voorkomen.
Strijd
De ethiek van de islam besteedt aandacht aan oorlogsrecht. In de Koran wordt duidelijk gesteld dat een
gewelddadige strijd alleen is toegestaan tegen een partij die zelf agressief is en dat elke reële kans op
vrede moet worden aangegrepen. 'Aan hen die worden aangevallen, is (de strijd) toegestaan, omdat hen
onrecht is aangedaan.' (Koran, 22:39)
'Als zij geneigd zijn tot vrede, wees daar dan ook toe geneigd en vertrouw op God.' (Koran, 8:61)
Moslimstrijders hebben zich te houden aan het oorlogsrecht, dat gebaseerd is op de Koran, en uitspraken van
de profeet Mohammed en kalief Aboe Bakr. Zo dienen onder andere vrouwen, kinderen en bejaarden met rust
te worden gelaten. De strijders mogen wel voedsel vorderen, maar dienen de landbouwstructuur te sparen.
Plaatsen waar de ene God wordt aanbeden, moeten worden gerespecteerd. Het doel van een wettige strijd is
niet agressie of destructie (Koran 2:190), maar herstel van het islamitische bestaan en veiligheid voor de
mensen. 'Strijd tegen hen (de ongelovigen) tot er geen rebellie meer is en de religie van God gevestigd
is. En als zij (de strijd) staken - God ziet wat zij doen.' (Koran8:39)
Opoffering in de strijd is niet hetzelfde is als zelfdoding uit wanhoop. Dat laatste zou een uiting van gebrek
aan geloof en godsvertrouwen zijn en is daarom niet toegestaan.God is de werkelijke 'bezitter'
van ieders leven; het nemen van leven mag alleen in overeenstemming met de goddelijke wet. Gods orde
bepaalt dat ieder mens eens zal sterven.
'Iedereen zal de dood smaken; vervolgens keren jullie tot Ons (God) terug.' (Koran 29:57) Dat is
uiteindelijk een goede zaak. Het menselijk bestaan vindt zijn voltooiing in de ontmoeting met God in het
hiernamaals, waar het leven op een ander niveau wordt voortgezet. De gelovige sterft in de hoop op genade
en vergiffenis van God. Wanneer in een noodsituatie het grote offer wordt gevraagd 'op de weg
vanGod', dan zijn het die hoop en dat geloof die de stap naar zelfopoffering vergemakkelijken.
'God geeft leven en doet sterven en doorziet wat jullie doen. Als jullie gedood worden op de weg van
God, of (anders) sterven, dan zijn de vergiffenis van God en Zijn barmhartigheid beter dan wat de huichelaars
(voor zichzelf) verzamelen. Als jullie sterven of gedood worden, dan zullen jullie tot God verzameld
worden.' (Koran 3:156-158)
Martelaarschap is het ultieme offer van een moslim voor God. De beloning van de martelaar is een plaats in
het paradijs en, bovenal, de onvergelijkelijke vreugde van de ontmoeting met God. 'En denk niet van hen
die op Gods weg vielen, dat zij dood zijn; zij leven bij hun Heer.' (Koran 3:169)
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr.1 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Dromen en teleurstellingen: de naoorlogse alija - Renée Sanders en Eva van Sonderen
Na de oorlog vertrokken veel van de weinige joden die de Sjoa overleefd hadden naar
Palestina en later Israël. Sommigen wilden alleen maar weg uit het werelddeel waar hun familie en een
groot deel van hun volk waren vermoord. Anderen koesterden al voor de oorlog zionistische idealen. Wat is er
geworden van hun dromen en verwachtingen?Renée Sanders en Eva van Sonderen spraken met twee
vrouwen die kort na de oorlog op alija gingen.
Als er iemand is, die de zionistische droom in de ruimste zin des woords heeft verwezenlijkt, dan is het wel
Sascha Ben Shalom. In 1931 in Arnhem geboren als kind van een Weense moeder en Poolse vader. Ze
groeide op in een uitgesproken zionistisch getint milieu, verre van orthodox. Alleen de Seideravond en
Chanoeka werden thuis gevierd. Haar vader, die bedrijfs-econoom was, omschrijft ze zelfs als een overtuigd
atheïst. 'Maar zoals bij zovelen veranderde in mijn leven ook alles door toedoen van de
oorlog,' vertelt Sascha gezeten in de sfeervolle huiskamer van haar woning in de nabij Beit Sje'an
gelegen Kibboets Een Hanatsiv. Een huiskamer, die zich net zo goed in een Nederlandse woning zou kunnen
bevinden, vol met planten, snuisterijen, boeken, foto's. Op de achtergrond stemmige, klassieke muziek.
En niet langer zo'n typisch Israëlische inrichting met een slaapbank en neon-verlichting. Kortom
knus, of eigenlijkmeer nog: heimisch. En eigentijds.
TBC
Sascha Kahané, zoals haar meisjesnaam luidt, overleefde samen met haar moeder als enige van hun
familie de oorlog. Haar vader en broers kwamen om. Zelf bracht ze de laatste 9 maanden van de oorlog door in Zonnegloren. Hier
probeerde men Sascha tot het christendom tebekeren. En aangezien ze toch al een filosofische inslag
had, zette haar dat alleen maar meer aan tot denken. 'Dit gaf me als het ware een impuls tot religiositeit.
Ik wilde weten wat het betekent om joods te zijn. Na de moord op zoveel miljoenen joden dacht ik: of er is een
God, of het leven heeft geen zin. En als ik ooit kinderen krijg, wil ik dat ze genoeg kennis van het jodendom
zullen hebben, om hun keuze te kunnen bepalen.'
Het gezin, waaruit Sascha stamde was voor 1940 al idealistisch, dus lag het naar haar idee voor de hand,
dat daar na 1945 ook daadwerdelijk iets mee werd gedaan. 'Ik wilde zo wie zo op hachsjara (voorbereidende opleidingvoor alija, RS) om naar Palestina te kunnen gaan. De beslissing om dit te gaan doen werd alleen maar versneld, door een gebrek aan aansluiting hier in Nederland op school en dergelijke. Ik had tenslotte zulke andere dingen meegemaakt dan de meeste
van mijn leeftijdgenoten.'
Terwijl haar moeder in de Bergstichting werkte, ging Sascha naar 's Graveland, waar in een landhuis
gedurende de jaren1946-'47 een gematigd orthodoxe hachsjara plaatsvond.
Hieraan namen enkele tientallen jongelui deel die voor zover nog in leven vandaag, 50 jaar nadien, nog bijna
allemaal in Israël wonen.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr.1 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Liberaal jodendom en zionisme - de beginselverklaring van Miami
Op 24 juni aanvaardde de Central Conference of American Rabbis de volgende
beginselverklaring.
Preambule
Ter gelegenheid van het eeuwfeest van het eerste wereldzionisten congres (29 augustus 1897) vaardigt de
Central Conference of American Rabbis hierbij het eerste program uit dat uitsluitend gewijd is aan de
verhouding tussen Reform jodendom en zionisme.
In 1885 verklaarden de opstellers van het Pittsburgh Programma voor Reform jodendom dat ze niet
langer verwachtten dat joden zouden terugkeren naar een nationaal tehuis in Palestina. De auteurs van dat
program verkondigden: 'Wij zien onszelf niet langer als een natie, maar als een religieuze gemeenschap
en verwachten daarom noch een terugkeer naar Palestina, noch de herinvoering van welke wet dan ook die op
de Joodse Staat betrekking heeft.'
In 1937 herriep de CCAR zijn positie met betrekking tot het joodse volksbestaan en verklaarde in het
Columbus Program dat: 'het jodendom de ziel is waarvan Israël (het volk) hetlichaam is.' Het
document stelt voorts: ' Wij bevestigen de verplichting van het gehele joodse volk om de opbouw
van Palestina te ondersteunen door ernaar te streven niet alleen een veilig toevluchtsoord voor de
onderdrukten te scheppen,maar ook een middelpunt van joodse cultuur en geestelijk leven.' Deze
bevestiging van het joodse volksbestaan ging vergezeld van een herbekrachtiging van de
universele boodschap van het liberale jodendom: 'Wij zien het als onze historische taak om met alle
mensen samen te werken aan het vestigen van Gods koninkrijk op aarde, een koninkrijk van universele
broederschap, gerechtigheid, waarheid en vrede op aarde. Dat is ons Messiaanse doel.'
In 1976 keerde de CCAR opnieuw terug tot het zionistische vraagstuk en verklaarde in zijn 'Centenary
Perspective': Wij zijn verbonden met... de herboren staat Israël door ontelbare religieuze en etnische
banden... We hebben deelgenoten in en dragen verantwoordelijkheid voor de opbouwvan de staat Israël,
voor het waarborgen van haar veiligheid en het vormgeven van haar joodse karakter.' Het
'Centenary Perspective' bevestigde tevens de legitimiteit van de diaspora en het historisch
universalisme van het liberale jodendom. 'De staat Israël en de diaspora kunnen tonen, in een
vruchtbare dialoog, hoe een volk nationalisme overstijgten het tegelijkertijd bekrachtigt en zo een voorbeeld
is voor de mensheid die zich voornamelijk richt op gevaarlijk bekrompen doelen.' Hier sloot de
CCAR zich weer aan bij het zionisme om de eigen universele visie en oppositie tegen bekrompen nationalisme
te vervullen.
Een eeuw nadat Theodor Herzl opriep tot de stichting van een moderne joodse staat en bijna vijftig jaar nadat
de staat Israël zich voegde bij de familie van moderne naties blijvende fundamentele kwesties die in
vorige CCAR verklaringen aan de orde werden gesteld een uitdaging. Daarom is dit een
passend moment om de ideologische en geestelijke banden die Am Jisraeel (het volk Israël)
verbinden met Eretz Jisrael (het land Israël) en Medinat Jisraeel (de staat Israël) te heroverwegen en opnieuw te definiëren. Door middel van deze beginselverklaring bevestigt de CCAR de beginselen die het Reform jodendom de eenentwintigste eeuw zullen binnenleiden.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr.1 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Liberale rabbijnen in Israel en in de diaspora - Rabbijn Ruben Bar-Ephraim
'Zes dagen in de week is mijn rabbijn ongrijpbaar, de zevende dag is hij onbegrijpbaar.' Dit citaat uit de
mond van collega en vriend Rabbijn Menno ten Brink geeft een indicatie van hoe het rabbinaat, in ieder geval
in Groot-Brittanië, wordt ervaren. Hoeveel hiervan ook voor Nederland geldt, kunnen de lezers zelf
bepalen, voor het Israëlische rabbinaat gelden andere maatstaven.
Wanneer we het werk van de rabbijn verdelen in enkele catagorieën, komen we tot de ontdekking dat
hoewel dezelfde werkterreinen ook in Israël bestaan, hun onderlinge proporties anders zijn en de accenten
elders liggen. Daarbij is de situatie van jodendom in de staat natuurlijk essentieel anders in Israël dan waar
ook ter wereld. Het jodendom is officieus de staatsgodsdienst (niet officieel omdat andere officieel erkende
godsdiensten 'officieel' gelijke rechten genieten). Dit betekent dat de functionarissen van die
godsdienst ambtenaren zijn in dienst van die staat. Dit betekent ook dat er momenten in het leven zijn waarop
de burger in aanraking moet komen met deze ambtenaren hoewel zij, al levend in een andere realiteit, nooit de
diensten van een rabbijn zouden hebben verkozen in dergelijke situaties. Hierbij kunnen we aan trouwen
en scheiden denken. Het gevoel met een staatsambtenaar te maken te hebben in plaats van met je eigen
rebbe spiegelt zich af ook daar waar rabbijnen geen ambtenaren zijn, namelijk bij de rabbijnen van de
progressieve en conservatieve bewegingen.
Doorsnee Israëli
Een andere kantekening die hier misschien op zijn plaats is, is de houding van de doorsnee Israëli (een
generalisatie die niet zou mogen) ten opzichte van het in stand houden van religieuze dienstverlening, oftewel
de gemeente. De doorsnee Israëli zal zich niet geroepen voelen lid te worden van een religieuze
organisatie. Hij betaalt belastingen en bitoeach le'oemi (= volksverzekering) waarvan
synagogen worden gebouwd, rabbijnen worden betaald, begraafplaatsen worden aangelegd en onderhouden
en begrafenissen worden betaald. Dit laatste alleen officieel, want onder de tafel worden gigantische bedragen
betaald voor een begrafenis met een beetje respect. Ook voor 'joods' onderwijs zal men niet extra
willen betalen. Het staatsschoolsysteem staat borg voor het overbrengen van basiswaarden van het
jodendom, onderwijs in Tenach en kennisoverdracht met betrekking tot de joodse kalender. Het resultaat van
dit onderwijs stelt wellicht niet iedereen tevreden, maar de onvrede is aan de andere kant ook weer niet zo
groot dat dat het in standhouden van een naschoolse 'joodse' les zou rechtvaardigen. Uit het feit
van de staatsambtenaren die religieuze diensten verzorgen voor de burgers komt ook het feit voort dat bij vele
Israëli's er weinig of geen affiniteit bestaat met het ritueel. Dit komt ook deels door gebrek aan
kennis, maar wanneer degene die je in het huwelijk verbindt iemand is die je op je huwelijksdag voor de
tweede keer ontmoet, of wanneer degene die je geliefde met ritueel naar zijn laatste rustplaats begeleidt zonder de overledene gekend
te hebben noch de familie, dan verliest het mooie van de traditie elke kracht om tot steun te zijn, omdat deze
vereenzelfigd wordt met de uitvoerder van het ritueel. Wie dus wel lid is vaneen progressieve
kehilla, betaalt dubbel voor religieuze diensten en kan daarvan aan de andere kant niet volledig profiteren.
Werkgebieden
Om een indruk te geven van de verschillende werkomstandigheden van het progressieve rabbinaat in Israël en het liberale rabbinaat in Nederland, wil ik proberen na twee jaar werkzaam te zijn geweest in Nederland, een beeld voor u te schetsen. Een en ander aan de hand van enkele werkgebieden van het rabbinaat zoals die in de niet-Israëlische realiteit tot uitdrukking komen: ritueel, pastorale zorg, onderwijs en rabbinale beslissingsname (psika). Vooropgesteld zij dat het theoretische achterland van
het Israëlische progressieve rabbinaat veel groter is dan waar dan ook en eigenlijk de hele niet-orthodoxe
bevolking van Israël omvat. Als een Nederlandse rabbijn ongeveer voor 80% actief is met de leden van de
gemeente en voor de rest met niet-leden, in het progressieve Israëlische rabbinaat is dat precies
andersom.
Het ritueel is in het traditionele jodendom niet per se het gebied van de rabbijn. Bij hem of haar ligt
de verantwoordelijkheid en ook de expertise, maar de diensten worden door een chazzan geleid, of dat nu
diensten in een sjoel of bijvoorbeeld op de begraafplaats zijn. Heel veel van wat de rabbijnen aan ritueel op
zich nemen in de progressief- joodse wereld hoeft in het geheel niet door hen gedaan te worden. De reden
dat ze het wel doen, is het schrijnende feit dat er weinigen zijn binnen de gemeenten die voldoende kennis
hebben om in die rituelen voor te kunnen gaan. Dat houdt in dat de rabbijnen een heel prominente plaats
innemen in de uitvoering van de mitswot van de gemeenschap. De realiteit in de progressieve
beweging in Israël is dat dat ook zo is, maar door de bijzondere omstandigheid van het bestaan van
een orthodox staatsrabbinaat is die taak veel minder duidelijk geprononcerd. Hij komt tot uitdrukking in de
diensten van de progressieve gemeenten in Israël, waar de rabbijnen vaak een one-(wo)mans-band zijn:
ze lezen en zingen en laajnen en blazen sjofar. Buiten de sjoel zijn er weinig mogelijkheden rituele
handelingen te verrichten. Het is mogelijk, als de dienstdoende ambtenaar van de burgelijke stand het
toestaat, enkele woorden te spreken ter gelegenheid van de choepa van een gemeentelid
en soms zelfs een van de zeven zegenspreuken te zingen, maar niet meer dan dat. Het is mogelijk een
hesped te houden ter nagedachtenis van een overleden gemeentelid, maar op weinig
stedelijke begraafplaatsen zal het mogelijk zijn een deel van het ritueel te doen. Dit betekent dat tijdens vele
emotionele hoogtepunten van de gemeenteleden de rabbijn geen rituele functie kan uitoefenen en alleen - en
dat is zeker niet minder belangrijk - een ondersteunende en luisterende vriend kan zijn.
Pastorale zorg
Dit voert ons naar het onderwerp van de pastorale zorg. Uitzonderingen daargelaten, kunnen we vaststellen
dat het rabbinaat in Israël een zeer kleine functie vervult wat berteft pastorale zorg. Binnen bepaalde
gemeenschappen zal dat anders liggen, maar dan ligt dat ook anders op de andere terreinen van activiteiten
van de rabbijnen. De rabbijn is niet de eerste persoon waarmee gepraat wordt wanneer er levensvragen
opduiken. De stedelijke diensten voor de geestelijke gezondheidszorg zijn daar de eerste aanspreekpunten
voor. De joodse afkomst van de hulpverlener is niet de reden om naar een bepaalde instantie toe te stappen
en dat is logisch daar in principe 80% van hen joods is. Bovendien is daar ook nog de expertise van
de hulpverlener. Ook wanneer het specifieke problematiek betreft, is er bij voorbeeld de stichting Amcha die
met tweede wereldoorlog overlevenden en hun kinderen contacten onderhoudt. Ook waar het problematiek
binnen het gezin betreft zal in de meeste gevallen niet de rabbijn de eerste persoon zijn waarmee gepraat
wordt en dat zelfs bij ledenvan de liberale gemeenten. Het bezoeken van zieken, hetzij thuis, hetzij in
ziekenhuis of verpleegtehuis, is natuurlijk wel een voorkomende activiteit, daar waar het leden betreft.Het
gebeurt wel eens dat leden van de liberale gemeenten in Israël hun rabbijn raadplegen, maar in de regel
kunnen we vaststellen dat de rabbijnen van de progressieve beweging weinig met de pastorale zorg van hun
gemeenteleden te maken hebben.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr.1 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service