jaargang 44 nummer 2
Levend Joods Geloof nr. 2 Chanoeka 1997
Ziel of neurotransmitters? - Hans Vermeulen
Na een half leven geweten te hebben dat hij joods is, besluit een man de stap naar sjoel te wagen. In het eerste gesprek met de rabbijn vraagt deze: 'Wat merkt de buitenwereld ervan dat je joods bent?' 'Als het goed is niets,' denkt de man, 'anders zou mijn hele opvoeding mislukt zijn.' Het eerste sjoelbezoek wordt gevolgd door een tweede en nu heeft de man een vaste plek in sjoel. Vrijdagavond viert hij thuis met zijn gezin sjabbat. Hij houdt zich aan het kasjroet en de voorschriften voor de feestdagen. Na altijd een jood te zijn geweest is hij een jood geworden. Een belangrijke vraag is nu hoe het te verklaren is dat deze man een afspraak met een rabbijn maakte. Maar er zijn meer vragen. Namelijk hoe de verandering in zijn leven te verklaren is en of hij nog wel dezelfde is als ervoor? Zijn denken en zijn leefwijzen zijn immers volkomen veranderd.
In 1993 werd de publieke opinie in de Verenigde Staten opgeschrikt door het boek 'Listening to Prozac' van de Amerikaanse psychiater Peter D. Kramer. Volgens Kramer heeft Prozac, een medicijn tegen een depressie, invloed op het evenwicht van het boodschappersysteem in de hersenen en daarmee de eigenschap iemands karakter te veranderen. Nederland bleef niet onberoerd. Geen medium kon het zich veroorloven dit thema ongemoeid te laten. Voor de niet depressieve lezer of luisteraar ontwikkelden zich
amusante polemieken, waarbij zich zelfs een hernieuwd klassenbewustzijn ontwikkelde volgens het criterium: Woon je binnen of buiten de grachtengordel? De rol van publiciste Emma Brunt mag hier niet ongenoemd blijven. Na jarenlange vergeefse psychotherapie, en vele gesprekken met vrienden en vriendinnen over haar jeugd, slikte ze Prozac en was pardoes beter. Dat wilde ze de wereld wel laten weten.
Is het dan toch mogelijk dat wij een nieuwe persoon kunnen worden? Zijn we inderdaad, zoals Kramer suggereert, opgebouwd uit verschillende eenheden en kan een verandering in één eenheid het intrinsieke evenwicht veranderen?
Spanningsveld
Veranderingen in gedrag zitten in het spanningsveld tussen lichaam en geest, die weer onder invloed staan van de omgeving. Wat precies een 'lichaam' is of wat we onder 'omgeving' verstaan, zal niet veel discussie geven. Moeilijker ligt het met het begrip 'geest'. Van Dale definieert 'geest' onder meer als 'datgene wat de mens denkt, voelt en wil, als een onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd'. De 'ziel' is daarbij te beschouwen als de geest in religieuze zin. Volgens Van Dale wordt de ziel 'in bespiegelende of godsdienstige zin opgevat als een hoger beginsel, van goddelijke oorsprong en onsterfelijk geacht, als eeuwig en goddelijk deel van de
mens'.
Het lichaam is dus het stoffelijk deel van een persoon, de geest het onstoffelijk deel, de ziel het onsterfelijke en het goddelijke, en de omgeving is alles buiten de persoon. In de jaren negentig is de kennis over het functioneren van de hersenen stormachtig toegenomen.
Veranderingen, de stap naar sjoel en de genezing van een depressie, lijken tot lichamelijke processen te herleiden. De vraag welt op of ons hele zijn tot het lichaam te herleiden is. In het hiernavolgende wordt eerst kort de geschiedenis van de medische wetenschap aangestipt en hoe men dacht over de relatie tussen lichaam en geest.
Van oudsher houdt de mens zich bezig met de relatie tussen lichaam en geest. In de tijd van Hippocrates werd geschreven: 'Niet alleen onze vreugde en onze lach, maar ook onze pijn, ons verdriet en onze tranen komen uit onze hersenen. Met de hersenen denken, zien en horen we.' Uit de hersenen komen dus zowel emoties als het denken en waarnemen voort. Over het verband wordt echter niets gezegd.
Onze visie op de relatie tussen lichaam en geest vertoont in de loop der tijden een golfbeweging. Het denken over deze relatie werd ten dele bepaald en beperkt door politieke en cultureel-maatschappelijke verhoudingen en door technische mogelijkheden van dat moment. Een voorbeeld van het laatste: Anthonie van Leeuwenhoek (1632-1723) ontdekte de microscopische wereld en kreeg hierdoor internationaal faam. Ziektekiemen werden zichtbaar en ziekten logisch verklaard. Eerdere verklaringen over het ontstaan van ziekten werden vervangen door nieuwe. Niet altijd werd de veroorzaker van een ziekte gevonden, maar dat betekende echter niet dat er aarom geen ziekteverwekker aanwezig was. De microscoop was zo een grensverleggend onderzoeksinstrument en tegelijkertijd een beperking van het denken.
Ruim een eeuw later ontdekte Pasteur een nieuw micro-organisme, het virus. Opnieuw werd een grens verlegd. Het naarstig zoeken naar een bacterie, alvast de schizococ genoemd, die de ernstige psychiatrische ziekte schizofrenie zou veroorzaken, ging echter zonder resultaat tot in deze eeuw voort. Op dit moment staan, in het onderzoek naar d oorzaak van schizofrenie, verschillende typen virussen in de wetenschappelijke belangstelling. Een infectie tijdens de zwangerschap van moeder als ook een virale infectie later zouden - ten dele - schizofrenie kunnen verklaren. Het zijn niet alleen de voortgang van technische kennis, de sociaal-maatschappelijk verhoudingen en gebeurtenissen als omgevingsfactoren die ons denken en handelen nuanceren. Ook het theoretisch denkkader, waarbinnen bijvoorbeeld een wetenschapper zich beweegt, is medebepalend. Wederom een voorbeeld. De medicus heeft het lichaam altijd als uitgangspunt en zal vanuit dit uitgangspunt fenomenen uitleggen. De filosoof zal het geheel van opvattingen en overtuigingen over het zijn van het geheel willen verklaren. Spinoza bijvoorbeeld zegt over de relatie tussen lichaam en geest dat deze geheel gescheiden eenheden zijn die pas in het oneindige bij elkaar komen. De geestelijke, als derde in dit voorbeeld, gaat uit van het onstoffelijke, het bovennatuurlijke.
Referentiekader
Ieder mens is geneigd om binnen zijn eigen referentiekader te denken en oplossingen voor problemen te zoeken. Professor Nancy Andreasen, eminent psychiater in de Verenigde Staten vat de geschiedenis tot heden bondig samen. Zij schrijft in Science (maart 1997): 'Mind and brain can be studied as if they are seperate entities, however, and this is reflected in the multiple and seperate disciplines that examine them. Each uses a different language and methodology to study the same quiddity.' Zij stelt dus dat niet per se de geest en het lichaam verschillende eenheden zijn, maar de conclusies uit respectievelijke onderzoekingen. Het maakt volgens haar vooral uit door welke bril je kijkt. Die bril bepaalt voor een groot deel wat je vindt.
Bij psychische ziekten zijn het denken, het handelen, het weten en meer van deze 'hogere cognitieve functies' gestoord. Een voorbeeld: bij een depressie denkt iemand dat hij een bepaalde handeling niet meer kan uitvoeren. Buitenstaanders weten dat dit niet (geheel) waar is en proberen tevergeefs de depressieve persoon op andere gedachten te brengen. Door de depressie lijkt iemand helemaal te veranderen, hetgeen voor iedereen te zien is. De kleding is vaak donker en vertoont weinig variatie, het gewicht daalt meestal, de verzorging is minder en de houding gebogen.
Aan de hand van de vraag hoe iemand depressief wordt, kunnen we meer begrijpen over de relatie tussen lichaam en geest. Het antwoord op deze vraag is echter niet eenduidig. Hoezeer depressieve mensen in klachten ook op elkaar lijken de oorzaak van de depressie is complex en kent meerdere factoren. De behandeling is veelal simpeler. Behalve de spontane genezing is antidepressieve medicatie het belangrijkste middel wat we hiervoor in handen hebben.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr.2 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Op naar de messiaanse tijd... desnoods per ruimteschip - Manja Ressler
Nieuwe wetenschappelijke theorieėn kunnen een uitdaging vormen voor een religieus wereldbeeld, vooral als het theorieėn betreft die betrekking hebben op de oorsprong van het heelal en van de mens. Maar nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap kunnen ook onze fantasie prikkelen. Dat science fiction niet per se onzin hoeft te zijn, blijkt uit het werk van Jules Verne die in de negentiende eeuw fantaseerde over wat toen de toekomst was. Niemand verwachtte dat zijn fantasieėn over bij voorbeeld reizen naar de maan en
diepzeeduiken werkelijkheid zouden worden. Over honderd of tweehonderd jaar zullen we in staat zijn interstellaire of zelfs intergalactische reizen te maken per ruimteschip...
Maar science fiction is niet alleen maar een voorproefje van een mogelijke toekomst. Het is meestal ook een manier om met behulp van imaginaire en vaak bizarre scenario's onszelf te confronteren met vragen over onze eigen werkelijkheid of om kritiek op onze eigen maatschappij en cultuur wat fantasierijker vorm te geven dan gebruikelijk.
Voor het jodendom kan science fiction functioneren als een vorm om lastige vragen te stellen aan onze eigen traditie en om aspecten van onze religie op een heel andere manier zien. En bovendien: 'Wie niet leert van de toekomst is gedoemd er fouten in te maken,' zoals de tekst luidde bij een cartoon in een recente uitgave van The New Yorker, gewijd aan het millennium.
Science fiction verhalen zijn in de eerste plaats bedoeld om ons te amuseren: het zijn simpele verhalen van een niet al te hoog niveau. In die zin lijken ze op midrasjiem, die eveneens simpel, vaak zelfs kinderlijk aandoen, maar ondanks dat, of juist daardoor, ons veel kunnen leren over onszelf en onze relatie met de wereld en met God.
Star Trek
'Space: the final frontier. These are the voyages of the starship Enterprise. Its continuing mission: to explore strange new worlds, to seek out new life and new civilizations; to boldly go where no-one has gone before...' Deze spannende tekst is afkomstig uit de nu al ruim dertig jaar bestaande science fiction televisieserie Star Trek, de favoriet van joodse science fiction liefhebbers. De redenen waarom die serie zo populair is in joodse kring, maken veel duidelijk over de relatie tussen science fiction en religie.
De eerste reden is vrij triviaal: toen de serie dertig jaar geleden begon, was een van de populairste personages Mr. Spock, een buitenaards wezen met fraaie puntoren, om precies te zijn: een Vulcaniėr. Mr. Spock behoorde tot de bemanning van het ruimteschip de Enterprise waarvan de avonturen de kern vormden van de serie. De acteur die Mr. Spock speelde, Leonard Nimoy, is joods. Bovendien had hij een joods element toegevoegd aan de cultuur van zijn personage: de manier waarop de Vulcaniėrs elkaar
groeten is afgeleid van de manier waarop kohaniem hun handen houden als zij doechenen (de priesterzegen uitspreken). Maar dat alleen is natuurlijk geen verklaring voor de blijvende populariteit van deze serie, die zelfs al geleid heeft tot het oprichten van een discussiegroep voor joodse Star Trek liefhebbers op Internet: Trek-Cochavim
.
Moralistisch
De tweede reden voor het joodse enthousiasme is waarschijnlijk dat ethische vraagstukken vaak centraal staan in de verhalen. Ze zijn zelfs vaak behoorlijk moralistisch, maar dankzij de vorm waarin het gepresenteerd wordt, is dat niet storend, integendeel. De derde en belangrijkste reden ligt in het optimistische toekomstbeeld, dat sterk overeenkomt met dat van het jodendom. De serie straalt een 'op naar de messiaanse tijd, desnoods per ruimteschip' uit. Men hoeft zich slechts het omgekeerde voor te stellen, het soort (ook en in overvloed bestaande) fiction over een toekomst waarin wij geterroriseerd zullen worden door ofwel kwaadaardige buitenaardse wezens - xenofobe science fiction - ofwel door de scheppingen van ons eigen vernuft, op hol geslagen robots of cyborgs: een soort golem of monster van Frankenstein fantasieėn. Met een geschiedenis als de joodse, hoeft het geen verbazing te wekken dat onze behoefte aan dit soort fantasieėn niet echt groot is. Dat betekent niet, dat er in Star Trek nooit iets engs gebeurt, maar de kijker weet bij voorbaat dat het goed zal aflopen. Net als in de midrasj, waar de zoon van de koning uiteindelijk ook altijd weer thuiskomt.
In de periode waarin Star Trek speelt - over zo'n vierhonderd jaar - heeft de mensheid eindelijk geleerd van haar fouten: de milieuproblemen op aarde zijn opgelost, er heerst vrede en niemand heeft honger, er is geen rassendiscriminatie meer... Als er over de twintigste eeuw wordt gesproken, gebeurt dat met een overduidelijke gčne. In het heelal als geheel rommelt het nog wel, maar de Intergalactic Federation of Planets breidt zich gestaag uit met steeds weer nieuwe planeten die ook deel uit willen maken van dit vreedzame samenwerkingsverband.
Q
Een mooi voorbeeld van de manier waarop deze verhalen licht kunnen werpen op onze eigen religieuze traditie is het personage Q, dat voorkomt in de tweede serie, The Next Generation. Q's eigennaam is meteen ook de naam van de soort waartoe Q behoort. Deze soort leeft in een andere dimensie en is in mensenogen almachtig. Zij lijken in sommige opzichten een beetje op God. Deze ene Q kan het niet laten zo nu en dan op hinderlijke wijze op te duiken en zich te bemoeien met het verloop van de geschiedenis en de
levens van individuele mensen. Q speelt om zich te vermaken onaangename spelletje met het ruimteschip Enterprise en zijn bemanning. Hij is uiterst arrogant, heeft een zeer lage dunk van mensen, vooral van hun behoefte elkaar te beschermen, maar lijkt tegelijkertijd toch geļntrigeerd door deze in zijn ogen beperkte wezens. Meestal blijken zijn spelletjes een of andere test van de bemanning in het bijzonder en van de mensheid in het algemeen. In dit opzicht lijkt Q op de God van Job, die hem om weinig nobele redenen onderwerpt aan een verschrikkelijke beproeving, die aan het einde van het liedje alleen maar het inzicht oplevert dat God almachtig en alwetend is en Job niet. Iets dat Job als vrome jood zo ook wel wist. En toch... zowel het verhaal van Job als de pesterijen van Q leveren inzichten op.
In een aflevering laat hij Captain Picard, die dodelijk gewond is geraakt, zien hoe de keuzes die hij heeft gemaakt in zijn leven hem uiteindelijk tot dit punt hebben geleid. Als Picard spijt heeft over de keuze die hij als jonge man maakte om een vriend te hulp te schieten bij een vechtpartij, waarbij hij zo gewond raakte dat zijn hart vervangen moest worden door een kunsthart, dat nu de oorzaak van zijn vroegtijdige dood is geworden, biedt Q hem de kans dat deel van zijn leven over te doen en dan niet op dit moment te sterven. Picard maakt graag van die mogelijkheid gebruik. Hij schiet zijn vriend niet te hulp bij de vechtpartij en krijgt dus geen
kunsthart en hij keert tevreden terug naar zijn ruimteschip de Enterprise. Eenmaal aan boord blijkt dat de andere keuze die hij gemaakt heeft, zijn hele leven en het verloop van zijn carrire drastisch heeft veranderd. Hij is geen kapitein, maar heeft een heel lage rang en wordt door zijn mede-bemanningsleden ook niet erg hoog aangeslagen. Dat was uiteraard niet de bedoeling van deze herkansing en Picard smeekt Q dan ook om hem dan maar te laten sterven. Dat doet Q niet (want dan zou de serie zijn afgelopen) maar hij herstelt de
rest van de geschiedenis en schenkt hem zijn leven in zijn functie als kapitein. Voordat hij dat doet, leest hij hem echter op uiterst arrogante wijze de les, vergelijkbaar met de manier waarop God in de storm tegen Job spreekt.
Hoe onaangenaam de ervaring ook was, Picard heeft dankzij Q iets over zichzelf en over het leven geleerd. Dat is in bijna alle verhalen waarin Q voorkomt het geval: hij weet met zijn onbegrensde intelligentie en kennis wat wij niet weten, omdat we de consequenties van ons eigen handelen en vooral de interactie van onze handelingen met de mensen en de wereld om ons heen niet kunnen overzien met ons inderdaad zeer beperkte verstand. Omdat wij over een - weliswaar almachtige - fantasiefiguur kunnen nadenken zonder het ontzag dat we Hakadosj Baroech Hoe verschuldigd zijn, kunnen wij in dit soort gedachtenexperimenten de onaangename of ongemakkelijke elementen van onze relatie met God belichten.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr.2 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Een familiegeschiedenis - P.R. Hein
Ik ben zwanger!
Langzaam klauter ik weer uit een diep dal van depressie, angst en eenzaamheid. Om nou te zeggen dat dat helemaal de schuld is van mžn overgrootvader, is misschien niet eerlijk tegenover hem. Maar is het eerlijk van hem om mij op te zadelen met een duizeligmakend probleem van familiebanden, morele dilemma's en religieuze vragen? En dat alleen maar omdat hij slechts twee zaadcellen bezat?
Ik ben nu 57 jaar.
M'n vader heb ik nooit gekend, hij is al bijna honderd jaar dood. Hij was overigens tegelijkertijd ook m'n overgrootvader.
M'n overgrootvader, die in de laatste wereldoorlog bijna z'n hele familie had verloren en nu tot overmaat van ramp als enige zoon, de enige was die nog de naam Cohen kon doorgeven.
Als tweede generatieslachtoffer was hij flink getraumatiseerd door wat er met zžn familie gebeurd was en hij droomde bijna obsessief van een talrijk joods nageslacht. Hij trouwde met een rijke vrouw om z'n kroost een stevig financiele basis te geven. Ze was niet erg mooi, maar wel vreselijk lief. Wat ze beiden zo vurig wensten, gebeurde niet. Hoe graag ze ook kinderen wilden hebben, ze hadden buiten de waard - in dit geval de natuur - gerekend. M'n overgrootvader bleek slechts twee eenzame zaadcellen per cc zaadvloeistof te
hebben in plaats van de 200 miljoen, zoals toen nog normaal was. Met die twee was de kans op een zwangerschap zeer klein. De enige manier om tot nageslacht te komen was in die tijd de zogenaamde 'ICSI methode' (We hebben het nu over de jaren negentig van de twintigste eeuw). Daartoe kreeg een van de twee spermacellen een tik op z'n staart, werd opgezogen in een heel dun buisje, om er vervolgens voorzichtig een eicel van m'n overgrootmoeder mee te bevruchten. Zo ontstond een embryo: het kind dat ik ben, maar toch ook weer niet ben, of laat ik zeggen: dat onder anderen IK ben...!
De kans dat m'n overgrootvader na deze geslaagde ICSI ooit nog eens in staat zou zijn om een eicel van m'n overgrootmoeder te bevruchten, werd door de artsen vrijwel nihil geacht. Nu was hij een godsdienstig, maar daarnaast, voor z'n tijd ook een zeer moderne man. Hij had het volste vertrouwen in nieuwe technieken. Bovendien wilde hij niets aan het toeval overlaten: Hij koos voor een originele oplossing van het probleem.
Het was namelijk in die tijd al mogelijk om een embryo, verkregen met ICSI of met reageerbuisbevruchting, weer in een aantal embryožs te splitsen. Een of meerdere embryožs werden dan bij de vrouw ingebracht en de rest ingevroren om ze later, als een eerste poging mislukte, eventueel alsnog te implanteren. Het leek het m'n overgrootvader dat daar - ook binnen het jodendom - weinig bezwaar tegen is. Het ging immers, net als bij de ICSI, om voortplanting die anders niet mogelijk zou zijn geweest. Daarbij staat natuurlijk wel voorop dat men integer met de diepvriesembryožs omgaat.
M'n overgrootvader koos voor deze optie.
Hij liet het embryo dat uit een van z'n, misschien wel laatste, twee kostbare zaadcellen was ontstaan - toen het in het 8-cellig stadium was gekomen - acht maal klieven en weer uitgroeien tot embryo's. Het waren meisjes. Hij had liever jongens gehad!
Daar ging z'n nageslacht met de naam Cohen, dacht hij.
Maar hij vond een unieke oplossing: hij bepaalde bij testament dat de meisjes - als ze niet zouden trouwen - bij elkaar zouden kunnen worden ingeplant. Zo was er een kans dat de naam Cohen bleef bestaan. Een van de vruchtjes werd, zoals al gebruikelijk was in die tijd, opgeofferd om genetisch onderzocht te worden. Of dat mag binnen het jodendom, zolang je niet echt gericht op zoek bent naar een specifieke ziekte zoals bijvoorbeeld de ziekte van Tay Sachs, is maar de vraag. Het is in ieder geval geen abortus, want bezieling
vindt immers veel later plaats. Er werden toen geen afwijkingen bij het embryo gevonden.
Een tweede embryo werd bij m'n overgrootmoeder ingebracht.
De overige zes werden ingevroren.
Een daarvan zou IK dus worden.
Zo ging ik voor lange tijd in de vloeibare stikstof en ontsnapte enkele malen ternauwernood aan de dood, als de stroom in de kliniek en dus in de vriezer, waarin ik veilig opgeborgen zat, weer eens uitviel. Maar steeds redde de noodaggregaat mžn leven en bleef ik bij 196 graden onder nul sluimeren in m'n geėtiketteerde ijzige buisje samen met m'n andere gekliefde zussen. Toen m'n overgrootouders hun zesjarige dochtertje bij een autongeluk verloren zaten we nog steeds met z'n zessen in de diepvries. Hierdoor hadden m'n overgrootouders, misschien wel dankzij de vooruitziende blik van m'n overgrootvader, tot hun vreugde toch nog verschillende kansen om een kind te krijgen.
Een volgende, de derde van ons, werd ontdooid en ingeplant bij mžn overgrootmoeder. Ze werd geboren als gezonde baby en was niet te onderscheiden van haar vroeg gestorven zusje. Zij werd dus m'n grootmoeder. De overige 5 embryo's bleven ingevroren om eventueel gebruikt te kunnen worden om onze 'family tree Cohen' voort te zetten. En zo geschiedde.
Toen m'n grootmoeder lesbisch bleek te zijn, werden we eerst een beetje vergeten. Maar toen ze toch een kind wilde hebben, werd weer aan ons gedacht: een van ons werd bij haar ingeplant. Ze was m'n vierde achtling zusje en tegelijkertijd m'n moeder, die als twee druppels water (of moet ik zeggen: als acht druppels water) op haar moeder en grootmoeder leek.
M'n moeder was uitermate geschikt voor het moederschap en ook zij wilde graag kinderen hebben. Maar helaas, in haar geval bleek er geen man te vinden te zijn, die haar gelukkig wilde maken en met haar wilde trouwen. Door de oplossing, bedacht door haar grootvader, had ze echter toch de kans om zwanger te worden en de familielijn voort te zetten. Het verlangen naar een kind werd zo groot dat ze mij liet ontdooien en bij haar implanteren. Zo groeide ik op in de baarmoeder van een van m'n acht zussen. Op die manier was m'n overgrootvader dus ook m'n vader geworden en m'n overgrootmoeder was net als m'n grootmoeder en m'n moeder: m'n achtling zusje.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr.2 1997
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service