Synagogen van nu - Albert Ringer

Wie een synagoge bouwt, wil daar iets mee zeggen. Een gebouw geeft door de inrichting, de plaatsing van de meubels ten opzichte van elkaar of de vormgeving uitdrukking aan de ideeën van de gebruikers (1). Een synagoge is het toneel van de dienst en is op die manier mede bepalend voor de waarden die door die dienst worden overgebracht. Niet alleen de vormgeving is bepalend voor de uitstraling van een gebouw, ook de symboliek (of de afwezigheid daarvan) die in de vormgeving wordt geïncorporeerd, vormt een deel van de boodschap die een gebouw overbrengt.

De eigentijdse synagoge verteld een verhaal over de betekenis van jodendom in de moderne wereld en over de relatie tussen Joden en de niet-joodse wereld. Een extreem voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de bestudeerde onverschilligheid ten opzichte van de materiële omgeving, die in veel moderne orthodoxe synagogen is te zien. De synagoge mag dan een mikdasj me'at - een klein heiligdom - zijn, in kringen van charediem is het wantrouwen tegenover de idealen van de moderne wereld zo groot dat men ook de esthetische normen afwijst. In veel gevallen wordt sjoel gehouden in ruimten waarvan het ontwerp lijkt te berusten op louter toeval. In de meeste gevallen is de boodschap echter complexer. Zowel exterieur als interieur van de synagoge hebben een eigen boodschap. In dit artikel beschrijf ik aan de hand van voorbeelden een aantal aspecten van de moderne synagoge.
De monumentaliteit van de synagoge is in de meeste gevallen een uitdrukking van de relatie die de joodse minderheid wil aangaan met de niet-joodse omgeving. De moderne Amerikaanse synagogen zijn veelal imposante, vrijstaande gebouwencomplexen. De joodse gemeente speelt in het Amerikaanse jodendom een centrale rol in de emancipatie. In Europa zijn wij vaak wat terughoudender. Een sprekend voorbeeld is het tweeslachtige exterieur van de synagoge van de LJG in Amsterdam. Het gebouw is door de toren met de tien geboden op grote afstand herkenbaar als een gebouw voor joodse eredienst. De vormgeving van de beneden-etage is echter buitengewoon gesloten. De vensterloze, ruwe buitenwand is zo onneembaar als een verdedigingswerk.

Complex

Een tweede aspect dat de moderne synagogen onderscheidt, is het zoeken naar een flexibele plattegrond. De moderne synagoge moet op verschillende momenten sterk verschillende aantallen deelnemers aan de dienst bevatten. De nadruk op de waarden van het gezinsleven in het moderne jodendom maakt van de synagoge een complex dat allerlei verschillende functies dient te omvatten. De consequentie voor grondplan en vormgeving is niet altijd alleen positief.
Wie binnen de LJG-Amsterdam de mogelijkheid van nieuwbouw van de synagoge ter sprake brengt, stuit al snel op het onderwerp van de plaatsing van de meubels in sjoel. De verandering van het grondplan door het reform-jodendom was in de negentiende eeuw een bewuste keuze, voortkomend uit onvrede over de betekenis van de dienst in het traditionele jodendom. De afwijzing van deze manier van inrichten door velen in de gemeente is evenzeer een min of meer bewuste keuze voor een nieuw waardestelsel.
De moderne synagoge, in termen van vormgeving, begint bij de schetsen die J. Hoffman maakte in het kader van een competitie voor een ontwerp van de nieuwe synagoge van Silina in Slowakije, rond 1926 (2). Hier zien wij naast elkaar de twee meest gehanteerde vormen ontstaan: de synagoge met een tentdak of de synagoge met een koepel. De symboliek is eenvoudig herkenbaar. De tent verwijst naar de tabernakel, de koepel is in de West-Europese vormgeving een verwijzing naar de tempel in Jeruzalem. De twee vormen zijn zeer regelmatig nagevolgd. De bekendste synagoge met een tentvorm is de Elkins Park synagoge in Pennsylvania, gebouwd vanaf 1954 door Frank Lloyd Wright. De koepelvorm is de meest gebruikte bouwwijze in Israel. Synagogen met een toren, zoals wij die in Nederland kennen, bijvoorbeeld de Obrechtstraat-synagoge van Harry Elte Phzn., zijn in de rest van de wereld zeldzaam.
Plannen zijn altijd mooier dan de werkelijkheid, dat geldt ook voor synagoge-architectuur. De meest imposante moderne synagoge is zonder twijfel het niet gerealiseerde ontwerp van Louis I. Kahn voor de Hurva-synagoge in Jeruzalem.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 1999

Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service














Een boek dat tot nadenken stemt.... - RAL

Eind april van dit jaar verscheen bij uitgeverij Het Spectrum in Utrecht een boek van Michal Citroen onder de intrigerende titel U wordt door niemand verwacht. De ondertitel luidt Nederlandse Joden na kampen en onderduik (prijs fl. 34,90). De auteur is programmamaker bij de VPRO-radio. Zij is historica en wetenschappelijk docent aan de Erasmus-Universiteit te Rotterdam. Naar ik uit haar eigen woorden in het 'Nawoord' bij het boek begrijp, is de gedachte om dit boek te schrijven, ontstaan als een uitvloeisel van de documentaire De Joodse Quaestie, die zij voor de VPRO heeft gemaakt.

Het boek is vlot en gemakkelijk leesbaar geschreven. Men proeft er het radiowerk van de schrijfster uit. De tekst is opgebouwd uit korte stukjes, elk voorzien van een tussenkopje. Als het radio was geweest, zou je telkens tussen twee stukjes een paar maten muziek horen. Typisch radio is ook het feit dat de geciteerde personen met naam n voornaam worden genoemd. Geen A. de Jong, maar Bram de Jong; geen mr. S. Boas, maar Sal Boas. Deze gewoonte geeft het boek een bijna huiselijk cachet; het neemt het 'zware' van het wetenschappelijke karakter weg. Niet dat het boek daarmee onder de wetenschappelijke maat zou zijn. Geenszins. Het is boeiend om vast te stellen hoe radio en televisie in geschrifte doorwerken.

Alleen

Michal Citroen heeft een ontroerend boek geschreven. Alleen al de titel! Die is ontleend aan een waar gebeurd feit. Een vrouw komt terug uit de kampen en arriveert (blijkbaar alleen) op het Centraal Station in Amsterdam. In de hal staat een tafeltje met het opschrift 'Repatriëring'. De vrouw meldt zich aan het tafeltje, natuurlijk in de hoop in haar misère te worden opgevangen. De man achter het tafeltje vraagt haar naam en kijkt op een lijst. Hij schudt het hoofd en zegt 'U wordt door niemand verwacht'. Daarmee kan de vrouw gaan; 's avonds, medio 1945, alleen in Amsterdam.
Dit verhaal alleen al is te gruwelijk om waar te kunnen zijn. Toch was het zo. Als Nederland in één opzicht vlak na de oorlog tekort is geschoten, dan was het in de repatriëring. Het is de verdienste van Michal Citroen dat zij dit tekortschieten genadeloos heeft blootgelegd. Zij heeft daarvoor een groot aantal mensen geïnterviewd en hun, zo niet ongeveer gelijkluidende, dan toch wel paralelle gevallen geboekstaafd. Dat levert de meest bizarre uitspraken op. Zoals in het geval van de man die Auschwitz had overleefd en enige tijd later in Nederland een oude, niet-joodse kennis ontmoet, die hem begroet met de woorden 'Nou, jij mag blij zijn dat je de hongerwinter hier niet hebt meegemaakt'. Terugkijkend is de ontvangst en de opvang van de repatrianten niet alleen slecht geregeld geweest, hij was ook bijzonder kil. Wat vooral ontbrak, was ieder invoelingsvermogen.
Wat mij bij al mijn bewondering voor het werk dat de schrijfster heeft verricht en bij al mijn respect voor de wijze waarop zij de veelheid van haar materiaal heeft gerangschikt en verwerkt, opvalt, is dat zij nauwelijks toekomt aan de vraag waarop deze houding van de Nederlandse overheid en van de Nederlandse bevolking berustte.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 6 1999

Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service














Op zoek naar de Joden van Marokko - Mieke van Praag

'Als je per se naar een Arabisch land wil, dan is Marokko nog wel het beste', zo was de reactie op mijn mededeling dat wij met de LJG Arnhem naar dat land zouden gaan. De zesde georganiseerde reis, deze keer eens buiten Europa. En Arabisch was het, al valt de Franse invloed niet te ontkennen. Doel van de reis was te zien wat er nog over is van de grote joodse gemeenschappen die al vanaf het begin van de gewone jaartelling deel uitmaakten van Marokko. En wie beter om dan als historische gids mee te nemen dan Wout van Bekkum. Niet alleen kenner van Hebreeuws, maar tevens thuis in het Arabisch, waardoor wij niet uitsluitend waren aangewezen op de verhalen die de verplichte staatsgidsen ons vertelden.

Naar Marokkaanse begrippen waren wij een heel eigenaardig gezelschap, gezien onze overmatige belangstelling voor joodse begraafplaatsen, waar soms al tientallen jaren geen Joden meer zijn begraven, graftombes van overleden geleerden, dan wel synagogen die nog nauwelijks als zodanig herkenbaar zijn, of waar nog slechts één muur van overeind stond. Nee, met de doorsnee Marokko-toerist hadden wij weinig gemeen. Dit tot frustratie van de lokale gidsen die niet alleen gewend zijn aan een aandachtig en eerbiedig luisterend gehoor, maar ook aan een publiek dat zich graag laat verleiden tot het doen van allerlei inkopen in de door hun uitgezochte etablissementen waar de diverse Marokkaanse specialiteiten zoals tapijten, houtsnijwerk, leer en koperwerk, worden verkocht. Ten slotte hadden we het zo bont gemaakt dat onze staatsgids er op een dag het bijltje bij neerlegde en ons verder aan ons lot overliet. Pas de volgende dag kwam er een vervanger opdraven.

Koningssteden

De reis voerde van Marrakech in het zuidwesten naar het veel noordelijker gelegen Fez en Meknès en vervolgens naar de kustplaatsen Rabat en Casablanca. De eerste vier plaatsen worden de zogenaamde koningssteden genoemd, omdat daar paleizen voor de koning zijn.
Dankzij de colleges van Wout tijdens onze, soms lange, busreizen, kwamen we veel aan de weet over de geschiedenis van de Marokkaanse Joden. Al in de tweede eeuw van de gangbare jaartelling woonden er Joden in Marokko, zoals blijkt uit de Hebreeuwse opschriften die wij zagen bij de opgravingen van de belangrijke Romeinse stad Volubilis, bestuurszetel van de Romeinse provincie in Afrika. Deze uitzonderlijk goed bewaarde stad is door de Unesco als monument geadopteerd.
Marokko werd aanvankelijk uitsluitend door berbers bewoond en enkele van deze stammen bekeerden zich tot het jodendom. Ook toen de Arabieren in de zevende eeuw het land binnenvielen en een ieder tot de islam bekeerde, behielden sommige berberstammen hun jodendom. De wederzijdse beïnvloeding is nog steeds merkbaar. In het algemeen hadden de joden met de berbers een betere relatie dan met de Arabieren, ondanks het feit dat beide bevolkingsgroepen moslims zijn. Berbers zijn trots op hun afkomst en vormen nog steeds zo'n veertig procent van de bevolking. Oorspronkelijk bewoonden zij kleine dorpen in de bergen, maar thans zijn velen naar de stad getrokken in de hoop daar een beter bestaan te vinden. De Joden is het, zoals overal ter wereld, door de eeuwen heen afwisselend goed en slecht gegaan, afhankelijk van degene die aan de macht was.

Zoutverkoop

Vanaf de vijftiende eeuw moesten de Joden in de zogenaamde mellah's wonen. Mellah (zout) slaat op het feit dat de Joden het monopolie op de zoutverkoop hadden. Inmiddels wonen de Joden niet meer in mellah's, maar de wijken zijn nog steeds herkenbaar als joods, omdat de huizen balkonnetjes hebben - voor de soeka; dit in tegenstelling tot de Arabische woningen die meestal nauwelijks ramen aan de buitenkant hebben. Dikwijls werden deze mellah's ook gebouwd in de omgeving van het paleis van de koning of een andere machthebber, omdat dezen vaak voordeel putten uit de door de Joden meegebrachte gelden en internationale contacten. Zo werden de uit Spanje en Portugal verjaagde Joden hartelijk welkom geheten in Fez. Deze stad werd een spiritueel centrum en de takkanot (uitspraken) van de rabbijnen van Fez raakten dan ook bekend als de takkanot van de 'verdrevenen uit Castilië'.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 1999

Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service














Schrijven: een spelletje voor twee - Ingrid Jap-Tjong

De Franse schrijver Georges Perec (overleden 3 maart 1982) publiceerde in 1975 de autobiografische roman W of de Jeugdherinnering, waarvan de helft, het allegorische deel, in 1970 als feuilleton in het tijdschrift La Quinzaine littéraire was verschenen. Het is een bijzonder boek van een bijzondere schrijver, van wie in 1995 de grote roman Het leven een gebruiksaanwijzing in het Nederlands verscheen (eveneens vertaald door Edu Borger). Door deze roman (1969-1978) met beschrijvingen van de bewoners van een negentiende-eeuws Parijs appartementencomplex op het denkbeeldige adres rue Simon Crubellier no. 11 - een soort poppenhuis waarvan de voorgevel is weggehaald - wordt Perec op één lijn gesteld met Joyce, Nabokov, Borges...

Wat is er zo bijzonder aan Perecs manier van schrijven? Waarom maakt hij het zijn lezer zo moeilijk? En ¡s het wel zo leuk of interessant om zijn werk te lezen, lezersinspanning die hij zelf als 'spelletje' bestempelt? In haar schitterend geschreven en uitgegeven proefschrift Georges Perec, La Contrainte du Réel (ofwel: de dwang van de werkelijkheid), dat zij op 3 maart verdedigde, geeft Manet van Montfrans een positief antwoord op deze vragen.

Afwezigheid

Perecs hele oeuvre is gebouwd rond de fysieke afwezigheid van zijn Pools-joodse ouders, die hij na zijn derde jaar niet meer heeft teruggezien. Zijn vader was als Frans soldaat gesneuveld en zijn moeder had tot ze werd weggevoerd naar Auschwitz een kapperszaak in de nu gesloopte rue Vilin op Montmartre. Op kostschool in de Vercors vond men het beter dat Georges, hoewel zijn Bretons-klinkende naam Perec een zekere bescherming bood, katholiek werd gedoopt, maar na de oorlog heeft hij dit geloof afgezworen en voor een links-intellectuele stellingname gekozen. Hij werd echter geen lid van de Parti Communiste.
Soms vormt het in verborgenheid aanwezige gemis van zijn ouders een vertrekpunt voor zijn serieuze en tegelijk ludieke oeuvre, waarop hij voortborduurt en dat hij verder uitbouwt; soms is hun afwezigheid op een andere manier aanwijsbaar. Zo schreef Perec de lipogrammatische (de stijlvorm waarbij opzettelijk een letter wordt weggelaten, in dit geval de e) roman La disparition, waarvan de hoofdpersoon Anton Voyl heet. Dat woord disparition, verdwijning, stond ook op het officiële papier dat de Franse regering Perec later toestuurde om de dood van zijn moeder te bevestigen. Bij Perec, een hartstochtelijk liefhebber van legpuzzels, flipperen en het go-spel, Jojo voor zijn vele vrienden, is niets wat het lijkt!
Onder invloed van de romantheorieën van Sartre, Barthes en de Hongaar Lukács vond Perec al lezende en schrijvende zijn eigen poëtica. Het is opvallend dat hij de soms secundaire literaire schrijvers uit zijn jeugd trouw blijft, zoals Verne en Dumas. Hij was tegen de nouveau roman en het blad Tel Quel, waarin taal en literatuur autonoom zijn en niet verankerd in de werkelijkheid. Voor Perec - hij studeerde enige tijd sociologie - speelde taal een essentiële rol om een greep te krijgen op de wereld, op de geschiedenis.
En zo raakte hij bevriend met de leden van de Oulipo (ouvroir de littérature potentielle, ofwel werkplaats voor mogelijke literatuur) en werd in 1967 opgenomen in hun kring. Deze literatoren, van wie sommigen een grote wiskundige kennis hadden, werkten met bepaalde contraintes, aan zichzelf opgelegde vormbeperkingen, zoals het al genoemde lipogram. Een van de bekendste, Raymond Queneau, schreef het geestige Stijloefeningen, waarin hij op 99 manieren een kleine gebeurtenis in de autobus van lijn S vastlegt. Rudy Kousbroek laat dit incident in zijn vertaling plaatsvinden in een tram van de Amsterdamse lijn 16.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 1999

Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service