Veel andere leeftijdgenoten in Bror Chayil herkennen zich volgens Frankel evenmin in de kiboets anno 2000. Conflicten tussen oud en jong zijn aan de orde van de dag. Maar volgens Frankel voltrekt zich binnen de kiboetsbeweging geen drama. 'Om de zoveel jaar beleven we een crisis in de kiboets. Toen grasvelden werden aangelegd, waren er mensen die zeiden dat een kiboets zonder modder geen kiboets meer was. En de fluitketel kwam ook niet zonder heftige ruzies de huiskamers binnen. De samenstelling van de kiboets verandert, de omringende samenleving verandert en ook de ideologie moet worden aangepast. Waarden zijn niet tijdloos.'
Wel denkt Frankel dat het fenomeen kiboets zijn hoogtepunt heeft beleefd. De financiële
moeilijkheden waarin veel kiboetsiem sinds de jaren tachtig verkeren, hebben deze verzwakt
en aspirant-leden afgeschrikt. Wie wil nog investeren in zo'n onderneming als je niet zeker
bent van een aangename oude dag in de kiboets?
Sanering
Gabri Bargil, de nieuwe voorzitter van de nieuwe kiboetsbeweging in wording - een fusie van de twee grootste federaties, die zich aan het eind van dit jaar moet hebben voltrokken - stelt geïnteresseerden gerust. 'We staan op het punt het tijdperk van onzekerheid af te sluiten. Allereerst is de economische sanering van de kiboetsiem behoorlijk op streef. De meeste getroffen kiboetsiem hebben een overeenkomst gesloten met de bank en de overheid. Ik verwacht dat binnen twee jaar alle onderhandelingen zijn afgerond.' Ook de interne discussie over de structuur van de kiboets lijkt voorlopig afgerond. Het was volgens Bargil onontkoombaar dat het oude model ter discussie zou worden gesteld. De hedendaagse kiboets - in totaal zijn er 240 - is heterogener en complexer dan vroeger en een model mag na negentig jaar wel eens aan de werkelijkheid worden getoetst.
De regeling binnen de driehoek kiboets-bank- overheid houdt in dat de overheid een deel van de schulden van kiboetsiem overneemt. Daarvoor terug krijgt de overheid zeggenschap over stukken grond van de kiboetsiem. De resterende financiële verplichtingen van de kiboetsiem aan de bank zijn te dragen, aldus Bargil.
In een aantal gemeenschappen zijn mede als gevolg van de financiële druk ingrijpende veranderingen doorgevoerd. Feesten worden soms niet meer gevierd, de eetzaal is soms gesloten, en soms ook is de 'privatisering' ingevoerd. Dat wil zeggen dat het gemeenschappelijke budget kleiner is geworden en het individuele budget groter. Verder werkt een veel groter deel van de kiboetsbevolking buiten de kiboets - in sommige kiboetsiem zelfs zestig procent. En in een enkele kiboets krijgen de leden vervolgens ook uitbetaald naar de marktwaarde van hun werkzaamheden.
Voor veel kiboetsniks gaat deze stap naar gedifferentieerde toelagen te ver. Daarmee wordt
een van de hoekstenen van de kiboets-filosofie aangetast, namelijk het principe dat iedereen
geeft overeenkomstig zijn vermogen en ontvangt overeenkomstig zijn behoeften. 'Gelijkheid,
wederzijdse hulp, en vrijheid, deze begrippen vormden de basis van ons nieuwe leven',
schreef Joseph Baratz, een van de stichters van kiboets Degania alef. 'Een individu had weinig
kans om de problemen van die dagen te doorstaan. Maar als we ons verenigden, samen
woonden en samen werkten, hadden we een kans alle moeilijkheden te overwinnen.'
Bilu-groep
Degania alef, in de Jordaan-vallei, is de oudste kiboets in Israel en werd in 1910 gesticht. Al
eerder, vanaf 1882 hadden zionisten avant la lettre uit Rusland, behorend tot de zogenaamde
Bilu-groep, zich in Palestina gevestigd.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
'Voor deze speciale gelegenheid heb ik twee stenen meegebracht. U zult ze niet duidelijk
kunnen zien, maar laat mij ze voor u beschrijven. De eerste is een gladde, gepolijste
steen uit het Holocaust Memorial Museum in Washington. Er staat één woord in
gegraveerd: gedenk. Het is een herinnering, maar tevens een oproep. Probeer te zien.
Probeer te begrijpen. Vergeet niet. Gedenk, want vergeten zou een verraad zijn van
degenen die stierven en degenen die overleefden. [...] De tweede steen is ruw en scherp.
Er is geen inscriptie. Hij zou iedere willekeurige steen kunnen zijn, maar is dat niet. Een
vriend van mij raapte hem op vlakbij roestige treinrails buiten het stadje Izbica in het
zuidoosten van Polen. Als deze steen kon praten, zou hij vertellen van de duizenden en
duizenden personen die er, opgesloten in veewagons, eens overheen reden. [...] Maar
stenen kunnen niet praten. Zij kunnen alleen tot ons praten indien wij weten. Zij
kunnen alleen tot ons praten indien wij bereid zijn te luisteren.'
Bovenstaand citaat is afkomstig uit de openingsrede van premier Göran Persson van Zweden,
alwaar in Stockholm eind januari een grote internationale conferentie werd gehouden over
educatie, gedenken en onderzoek ten aanzien van de Sjoah. Met deze conferentie hebben
politieke leiders een internationaal impuls gegeven aan het werk van de Task Force for
International Co-operation on Holocaust Education, Remembrance and Research, die drie
jaar geleden op initiatief van Zweden in het leven is geroepen. De Task Force stelt zich ten
doel de knowhow die elders reeds is opgebouwd ten aanzien van onderwijs, gedenken en
onderzoek, op alle mogelijk manieren toegankelijk te maken voor die landen die op dat
gebied in het verleden weinig hebben ondernomen, opdat herhaling van de geschiedenis kan
worden voorkomen. De organisatie kent inmiddels negen leden en sinds anderhalf jaar is ook
Nederland lid. Uitgebreide berichtgeving over de conferentie, tevens bijgewoond door
premier Wim Kok, bleef echter uit door de commotie rond het voortijdig bekend geworden
eindrapport van de commissie Van Kemenade over de joodse tegoeden.
Expertise
'Nederland is op uitnodiging van Zweden en de Verenigde Staten lid geworden, vanwege de expertise die wij in huis hebben, ook op het gebied van educatie', aldus drs. Vasco Rodrigues, projectmedewerker Tegoeden Tweede Wereldoorlog van het ministerie van VWS. Op persoonlijke titel is hij bereid nadere toelichting te geven over het Nederlandse aandeel in de Task Force. Een van manieren waarop de Task Force werkt aan kennisoverdracht, is de zogenoemde liaison projects: een regering geeft te kennen geïnteresseerd te zijn in een uitwisseling van informatie, de Task Force werkgroep inventariseert vervolgens welk lid wat kan inbrengen, waarna vraag en het beste aanbod aan elkaar worden gekoppeld. Nederland werd deelgenoot in een liaison project met Tsjechië, nadat president Vaclav Havel - die de geschiedenis van de Holocaust wil integreren in het Tsjechische onderwijs en daartoe reeds het project Phenomenon Holocaust had opgezet - belangstelling toonde voor de knowhow van de Task Force.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 4, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
De mooiste hagada in mijn verzameling is met de hand geschreven op lijntjespapier. De
hagada telt slechts dertien pagina's en er zit geen kaft omheen. De blaadjes worden
bijeengehouden door een nietje. Zij valt al een beetje uit elkaar, terwijl zij toch niet zo
oud is. De datum staat er boven: 19 april 1989. Ik herken het sierlijke handschrift van
Jannet Marren, beeldend kunstenares, oorspronkelijk afkomstig uit New York.
Halverwege de jaren vijftig verhuisde Jannet met vriendin Marcey Jacobson naar Chiapas, het
ruige zuiden van Mexico. Daar bouwden zij een nieuw bestaan op. Jannet, die eigenlijk
Greenberg heet, met haar aquarellen; Marcey verdiende de kost als fotografe van de vele
indianen en het betoverende landschap om hen heen. Ik ontmoette Jannet en Marcey in San
Cristóbal de las Casas, de hoofdstad van Chiapas, waar ik een half jaar werkte als gids in een
antropologisch museum. Ver van joods New York vandaan was Pesach het enige moment in
het jaar dat de dames hun joods-zijn vierden. Hoewel, een moment was het eigenlijk niet,
want de voorbereiding voor Pesach begon maanden eerder, wanneer vrienden en kennissen
werden gevraagd benodigdheden voor de seder uit de 'bewoonde' wereld mee te nemen. Het
jaar dat ik mocht aanschuiven, zou er voor het eerst een joodse meerderheid aan de sedertafel
plaatsnemen. Jannet en Marcey, seculier en vrijgevochten, raakten hier niet over uitgepraat.
Het wás ook bijzonder, in deze arme uithoek van Mexico waar de indianen eens geen andere
keuze hadden dan kerstening of de kling, het zwaard van de conquistadores.
Indianen
De handgeschreven hagada van Jannet en Marcey is kort en krachtig, de orde precies volgend en met verwijzingen naar slavernij en knechting die de mensheid treft, ieder jaar opnieuw, ergens op de wereld. Ik herinner mij dat Jannet in de mondelinge toelichting stilstond bij de erbarmelijke situatie van de indianen uit Guatemala die een veilig heenkomen zochten in het onherbergzame grensgebied tussen Chiapas en Guatemala. In deze streek zou drie jaar later de opstand van de Zapatistas uitbreken, waar de hele wereld in meeleefde. Na de seder van 1989 werden Jannet en Marcey, beiden ver in de zeventig, mijn beste vriendinnen en hun hagada de eerste in mijn kleine verzameling hagadot.
De meeste exemplaren zijn het product van bevlogenheid en creativiteit en soms jarenlange
huisvlijt. De makers zijn vaak individuen of kleine groepen die het eigene willen toevoegen
aan de bestaande hagadot. Of ze worden gemaakt door leden van nieuwe, kleine gemeenten
of belangengroepen die lijken te willen zeggen: 'Kijk maar, wij zijn er ook.'.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Bijna dertig jaar van haar leven woonde en werkte Mirjam Gerzon (Spanje, 1923) in
Israel, van 1948 tot midden jaren zeventig. Zoals zovelen maakte zij zich daar een
bestaan. Na een kortstondige baan in de voorlichting besloot zij met veel choetspa dat zij
journaliste zou worden. 'Ik was nieuwsgierig, ik wilde ... ik móest overal bij zijn.' Voor
de NRC, de Gelderlander, de GPD en de Avro verzorgde Gerzon jarenlang het nieuws
uit Israel. Met weemoed kijkt zij terug op het Israel van die dagen. 'Het ideaalbeeld
heeft geen voortzetting gevonden.'
'Ik ben meer dan één keer op alija gegaan. Toen ik uit Bergen-Belsen kwam, stond ik op de
Austauschliste, had een Palestina-certificaat, maar op dat moment heb ik geweigerd. Ik had er
een oom en tante wachten, maar ik wilde niet naar Palestina zonder voor mijzelf te hebben
bewezen dat ik zelfstandig kon bestaan. Misschien was dat dom. Ik was jong en was meteen
in Tsahal terechtgekomen; het leger was een heel integrerend instituut.'
Zionistisch
'Uiteindelijk ben ik in 1948, kort na Jom Ha'atsmaoet, naar Israel gekomen. Voordien had ik al voor buitenlandse zaken in Buenos Aires gewerkt en in Parijs in een galerie d'art. Het stond buiten kijf dat ik naar Israel zou gaan. Ik kwam uit een zeer zionistische familie. Het huis van mijn grootouders in Groningen was een centrum van de hachsjara. De jongere broer van mijn vader had een fabriekje in Haifa. De oudere zus van mijn vader, Mirjam de Leeuw-Gerzon, van 'de koe van Mirjam' ging al op alija in het jaar van mijn geboorte. Mijn grootvader is zelf nog in Palestina gaan kijken. Grootmoeder niet, zij was al te ziek.'
'Ik wilde weg uit Nederland. Al die gaten .... Met de Negba ben ik vanuit Marseille gevaren. En hoe gaat dat? Een oom van mij was toen commerciële attaché in Parijs voor Israel. Toen hij hoorde dat zijn nichtje op alija ging, heeft hij ervoor gezorgd dat ik aan de kapiteinstafel kwam te zitten. Ik sprak Engels met de Engelsen, Frans met de Fransen en Duits met de Duitsers. Men dacht echter dat ik een snob was, want na de eerste dagen schakelde iedereen over op Jiddisch. Ik had die taal nooit geleerd, zo was dat niet in Nederland, maar niemand geloofde dat ik geen Jiddisch kende.'
'Er was een enorm verschil tussen de eerste klasse en de vierde klasse. We hadden andere
hoop en verwachtingen. Het verschil in opvang was ook groot. De vierde klasse, dat waren de
échte immigranten, de échte d.p.'s, mensen die niets hadden dan een bundeltje met wat kleren.
Zelf kwam ik terecht in de gegoede middenklasse. Ik was nooit een echte displaced person.'
Tennisracket
'Ik had geen idee wat me te wachten stond. Ik had nota bene zelfs m'n tennisracket meegenomen; ik zou zéker nog gaan tennissen. Ik wist wel dat ik wilde beginnen in de kiboets en wel in dé kiboets van de hachsjara, Degania alef. Het was een hard bestaan. Men heeft mij daar echt getest. Ik werd in een tent ondergebracht en werkte in de bananen. Iedere ochtend controleerde ik mijn schoenen of er geen slang of ander ongedierte in zat. Ik heb ook wel de kippen voor het sjabbatmaal de nek om moeten draaien en de sjabbatkleding gestreken. Aanvankelijk was ik moederziel alleen. Op Freitagobend waren de families samen met hun vrienden en ik wachtte maar tot ik werd uitgenodigd. Maar men meende dat ik wel bij mijn kennissen, de familie Barak, zou zitten. Terwijl die mij juist niet had uitgenodigd. Ze wilden weten of ik alleen maar werd geaccepteerd omdat ik de oude chaloetsiem kende, of ook om mijzelf.'
'Maar ik heb het ook heel prettig gehad in Degania alef. Ik heb er een optreden meegemaakt
van Yehudi Menuhin en zijn zuster Hepzibah. Zij trokken van kiboets naar kiboets en traden
op in de chadar ochel. Degania alef had veel musicerende leden. We hadden lange, intense
discussies over zionoet en dichters. Ik heb daar mijn eerste Hebreeuwse gedichten gehoord, al
sprak ik toen nog niet voldoende Iwriet om die geheel te begrijpen. Ik heb daar geleerd te
kijken naar de kwaliteit van het leven. We gingen ook Kinneret over, naar het muziekfestival
in Ein Gev - dat bestaat nog steeds - en hoorden de violiste Ida Händel spelen. De Syriërs,
bovenop de berg, hadden er altijd zo'n plezier in om zo'n optreden te versjteren. Er werd
geschoten, dan gingen de lichten uit en werd er in het donker verder gemusiceerd. Dat was
helemáál niet moedig, het was normaal.'
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Wanneer het woord lichaam wordt
En het lichaam zijn mond opendoet
En het woord uitspreekt waaruit het
Geschapen is -
Dan zal ik dat lichaam omhelzen
En naast mij te slapen leggen
Bovenstaande regels vormen het motto van Jij bent mijn mes, de nieuwe roman van de
Israelische schrijver David Grossman, die deze maand in de Nederlandse vertaling op de
markt is gekomen. Het is het verhaal van een ongewone briefwisseling tussen een man en een
vrouw, Jair en Mirjam, die beiden getrouwd zijn. Jair schrijft intense brieven over zijn
innerlijke leven, zijn eenzaamheid, zijn verlangens, over denkbeeldige vrijpartijen als hij
Mirjam zou ontmoeten. Zij schrijft meer over haar leven van alledag, waar de zorg voor haar
gehandicapte zoon een belangrijk deel van uitmaakt, maar langzamerhand wordt ze
meegesleept door Jairs imaginaire reis. Het is een onrustbarend boek, over hunkering,
lichamelijkheid, huid, naaktheid, zowel innerlijke als uiterlijke, en over het vermogen om met
taal, met woorden, een werkelijkheid te scheppen.
De ontmoeting met David Grossman vindt plaats vroeg op een vrijdagochtend in een uitgestorven King David hotel. Om ons heen wordt gestofzuigd. Het is de week dat de paus een bezoek aan Israel en de Palestijnse gebieden brengt. Grossman laat zich kennen als een uitermate vriendelijk mens. Hij spreekt zacht, bijna verlegen, behalve wanneer hij geëmotioneerd raakt. Hij vraagt hoe de vertaling (van de hand van Shulamith Bamberger) is. Ik zeg dat het leest of het in het Nederlands is geschreven, wat hem plezier doet. Ik vraag hem hoe lang hij aan dit boek heeft gewerkt.
Grossman: 'Meestal doe ik zo'n drie jaar over een roman, maar over dit boek heb ik vier jaar gedaan. Ik moest er heel diep voor in mezelf gaan. Ik wilde een verhaal schrijven dat zich helemaal op een innnerlijk vlak afspeelde, in de innerlijke dimensie van twee mensen, Mirjam en Jair, en om daar te komen moest ik een heel langdurig proces ondergaan - langzaam de ene na de andere laag afpellen, lagen die me bedekken en me gescheiden houden - alles wat te maken heeft met de uiterlijke wereld. Die vier jaar waren niet gemakkelijk, dat kun je je wel voorstellen. Schrijven is nooit gemakkelijk, maar voor dit boek in het bijzonder was het verschrikkelijk.'
'Misschien moet ik eerst een stapje teruggaan. Ik denk dat ieder boek, en schrijven in het
algemeen, een subversieve handeling tegen de schrijver hoort te zijn. Iets wat ingaat tegen de
kaders van zijn leven. Van de meest intieme, zoals zijn gezin, zijn relatie met zijn ouders, zijn
vrouw, zijn kinderen, tot de grotere, meer algemene kaders van de maatschappij waarin hij
leeft, de taboe's van die maatschappij, de taal waarin hij schrijft. Misschien is het
gemakkelijker wanneer je wordt geconfronteerd met de algemene kaders, dus als je schrijft
over de bezetting ... dan als je schrijft over de kaders waarbinnen je eigen leven zich afspeelt
- en ik zeg niet dat dit een autobiografisch boek is, maar dit zijn dingen die op iedereen
afkomen, of op veel mensen.'
Hoe schrijf je een dergelijk boek? Plan je het, heb je vooraf een schema, gebeurt er van alles terwijl je schrijft, gaat het ergens heen waar je helemaal niet van plan was te komen?
'Ik schrijf op een merkwaardige, heel oneconomische manier. Ik schrijf en herschrijf vele
malen. De eerste paar versies schrijf ik alleen met de hand. Ik heb dat fysieke contact nodig.
Zelfs als ik op de computer werk, schrijf ik op een heel primitieve manier. Ik schrijf nooit
hetzelfde opnieuw - nooit. Ik vind dat corrumperend. Want elke keer als ik iets overschrijf,
eigenhandig, realiseer ik me iets nieuws, dan kan ik de invalshoek van de innerlijke camera
veranderen; ik vind nieuwe nuances, nieuwe accenten. Daardoor is het een proces dat heel
veel tijd kost - het verhaal wordt me uiterst langzaam onthuld.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service