Tam wenisjlam, sjèwach leÉl boré olam - 'Het werk is voltooid en compleet, lof aan God,
de Schepper van de wereld.' Het was een bijzonder moment toen ik net voor Pesach
deze woorden kon tikken. Dit is de formule waarmee vele sidoeriem worden afgesloten.
Toen ze op het scherm stonden, was een werk van elf jaar vrijwel afgerond. Als alles
volgens plan is gegaan, is het eerste exemplaar van de sidoer wanneer u dit leest,
aangeboden aan mr. R.A. (Bob) Levisson, tijdens de landelijke Oneg Sjabbat te
Arnhem, op 3 juni 2000. Bob - de lezers van dit blad bekend als RAL - en rabbijn dr.
Jacob Soetendorp z.l. waren de samenstellers van de 'oude LJG-sidoer' uit 1964. Bobs
vader, Levie Levisson, geldt als de oprichter van het Liberale Jodendom in Nederland
in 1929 en was een van de redacteuren van de eerste sidoeriem van de beweging. Meer
hierover en over de ontstaansgeschiedenis van joodse gebedenboeken in het algemeen,
kunt u nalezen in de inleiding van de nieuwe sidoer.
De keuze voor Bob Levisson als ontvanger van het eerste exemplaar werd niet alleen gemaakt
vanwege zijn grote verdiensten voor het Liberale Jodendom en de joodse gemeenschap in
Nederland, maar ook als teken dat de lijn die onze voorgangers hebben uitgezet nu weer is
gevolgd, al is de nieuwe sidoer het eerste werkelijk complete gebedenboek dat onze beweging
ooit heeft gehad. De eerdere uitgaven waren allemaal bedoeld voor gebruik in de
sjoeldiensten. Het nieuwe boek bevat natuurlijk alle teksten die nodig zijn voor de
sjoeldiensten op Sjabbat en weekdagen. Echter, daarnaast is veel aandacht en ruimte
geschonken aan rituelen en ceremoniën in de huiselijke sfeer, bij bijzondere momenten in het
leven en aan teksten voor persoonlijk gebed en meditatie. De teksten voor de sjoeldiensten
zijn vrijwel identiek met die in de tijdelijke uitgaven. Vandaar dat ik hier iets wil vertellen
over de inhoud van de overige delen van het boek.
Spanningsveld
Maar eerst wil ik wijzen op het spanningsveld dat altijd bestaat ten opzichte van joods gebed. Wij zijn gewend aan sidoeriem en diensten die een vast patroon volgen en een vaste tekst, in de traditie kewa genoemd. Daar tegenover staat de eis van onze wijzen dat wij met kawanaonze gebeden zeggen, met intentie, met woorden die spontaan uit het hart komen op het moment zelf. 'Spreek de woorden van de kewa elke keer alsof ze nieuw waren', werd gezegd. Rabbi Eliëzer zei: 'Wie alleen vastgestelde woorden bidt, diens gebed is geen echte smeekbede.' (Talmoed Bavli Berachot 28b).
Met de groei van de liturgie is de kewa overheersend geworden. Wij proberen met de teksten in deze sidoer wat meer ruimte te geven aan de kawana, aan het spontane gebed. Op vele plaatsen in de sjoeldiensten staat aangegeven dat men de alternatieve teksten die worden aangeboden, kan lezen, of eigen, spontane gebeden kan uiten tijdens de stiltes in plaats van wat er geschreven staat.
Hebreeuws is zeker de taal van joods gebed, maar de traditie stelt ook duidelijk dat het toegestaan is, en volgens sommigen zelfs te preferen, dat men het Sjema, de Amida en het Bensjen zegt in een taal die men begrijpt. Mede daarom is er ook een Amida opgenomen die geschreven is in een minder moeilijk toegankelijke taal dan de traditionele tekst. En ook deze tekst kan men, naar eigen inzicht, spontaan wijzigen.
Wie niet behoort tot de bedreven dawweners in sjoel, moet vooral niet proberen koste wat het
kost alles in de dienst bij te houden. Neem de tijd, lees de teksten, luister naar uw eigen hart,
vind de pagina als die wordt aangegeven en doe mee met de teksten die de gemeente zingt.
Vind uw eigen weg en bedenk dat het beter is minder te zeggen met kawana, met de juiste
intentie, dan met grote snelheid en inspanning alle gedrukte woorden af te raffelen. Mettertijd
zult u zowel grotere gedeelten van de tekst kunnen volgen en begrijpen, als meer verdieping
vinden in de sjoeldienst.
Verdieping
Ik persoonlijk geloof ook niet dat een kortere dienst of een dienst met meer variatie noodzakelijkerwijs meer verdieping biedt dan een dienst die op de kewa is gebaseerd. Deels ben ik ervan overtuigd dat de kracht van de dienst juist ligt in de herhaling van bekende en vaste teksten die tot het irrationele in ons spreken. En deels ervaar ik van tijd tot tijd dat teksten die mij niets of weinig zeiden, in een nieuwe situatie plotseling luid en helder tot mij spreken.
De kewa is niet voor niets ontstaan. Onze voorouders bewaarden de gebeden die hun gevoelens en ervaringen vertolkten, en vaak kunnen ze ook óns helpen te uiten wat er in ons leeft; het is soms zo moeilijk de juiste woorden te vinden. Desalniettemin moeten we óók proberen eigen woorden te vinden; onze oprechte gebeden, hoe stuntelig ook, zijn niet minder waard en niet minder valide dan die van onze wijze voorouders.
Deze nadruk op spontaniteit is vooral te vinden in de nieuwe delen van de sidoer.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Toen Jitschak Abt twaalf jaar was, moest hij net als zijn klasgenoten op de
Zuid-Afrikaanse school een spreekbeurt houden. Het anders zo timide jongetje
verbaasde iedereen door niet een, maar twee lessen vol te praten over een niet zo
alledaags onderwerp: bodemerosie. 'Van dat onderwerp ben ik nooit meer losgekomen',
zegt Abt. 'Mijn bezorgdheid om de grond is een inspiratie geweest bij alles wat ik
daarna heb gedaan.'
Vandaag de dag is Abt betrokken bij het Peres Centrum voor de Vrede. In het verleden werkte
hij onder meer als landbouw-attaché van Israel in Zuid-Amerika en als directeur van het
Centrum voor Internationale Landbouwontwikkeling en -samenwerking, dat onder de
Israelische ministeries van landbouw en buitenlandse zaken ressorteert. Zijn publiek is
gegroeid en zijn spreektijd ook, en nog steeds verkondigt Abt het zogenaamde elfde gebod,
dat de mens de grond zal heiligen. De steeds zo ingetogen Abt tikt driftig met zijn vinger op
de laatste paragraaf van de tekst die hem tot leidraad is geworden: 'Als iemand het
rentmeesterschap verzaakt, worden vruchtbare velden steriele stenige grond of geulen, en
nakomelingen zullen in armoede leven of van het aangezicht der aarde verdwijnen.'
Bodemconservator
Twee centrale figuren in de biografie van Jitschak Abt zijn allereerst zijn moeder Gertrud en daarna Walter Lowdermilk, auteur van het boekje Palestine, Land of Promise dat Abt als kind via zijn moeder in handen kreeg. Lowdermilk had in de jaren dertig als bodemconservator de hele wereld rondgereisd en was sterk onder de indruk gekomen van de pogingen van pioniers in Palestina om het verwaarloosde land productief te maken. Daarover schreef hij dermate enthousiast, dat Abt besloot dat zijn toekomst in Palestina zou liggen.
Ook Abts moeder had aan de beslissing bijgedragen. Haar verhalen over de positie van joden in Hitler-Duitsland, waarvandaan de familie in 1936 was gevlucht - 'we waren als zigeuners' - gaven Abt een duidelijk begrip van antisemitisme. Hij sloot zich aan bij de zionistische jeugdbeweging Haboniem en vertrok na de middelbare school voor een jaar naar Israel, waar hij als jeugdleider werd getraind. De jonge staat verkeerde nog in het stadium van de tsenaoftewel schaarste, waarin de bevolking vooral uit geïmporteerde kabeljauwfilet energie moest putten. Die ervaring motiveerde Abt mede tot zijn studiekeuze, landbouwkunde.
'Dat klonk gek voor een Zuid-Afrikaanse jood', zegt Abt. 'De landbouw was in handen van de Afrikaners, en de studie werd meestal gevolgd door mensen van het platteland. Maar ondanks alle moeilijkheden heb ik mijn bachelors-examen gehaald.' In het laatste jaar van zijn studie zocht Abt contact met het Nederlandse consulaat in Kaapstad. Mentaal was hij klaar voor vestiging in Israel. Maar Abt oordeelde dat hij zich ook fysiek moest voorbereiden op het leven als landarbeider, bij voorkeur in Nederland, in de ogen van Abt de wieg van de intensieve veeteelt. Zo kwam hij in 1955 terecht op een kleine boerderij vlakbij Wolvega, waar uitsluitend met de hand akkerbouw en veeteelt werden bedreven. Abt deed routineklussen, verdiende tien gulden per week en sliep in een bedstee naast de stal. Tegen de verwachting van Abt in was de communicatie met zijn gastfamilie beperkt. De omgeving sprak alleen Fries.
Abt: 'Destijds heb ik me vaak afgevraagd of ik de juiste stap had genomen. Toch denk ik
achteraf dat mijn verblijf in Friesland buitengewoon waardevol is geweest. Daar heb ik
geleerd wat het betekent om als landarbeider op het platteland te leven, en welke problemen
en waarden het plattelandsleven kent.' Bovendien maakte Abt kennis met het idee van de
gemeenschappelijke markt. Zijn gastheer, die actief was in de Jonge Boeren en later kamerlid
zou worden voor de CHU, organiseerde internationale bijeenkomsten. De naam van Sicco
Mansholt (boer en minister van landbouw in het rooms-rode kabinet na de oorlog, red.) viel
vaak.
Lachisj
Eind 1956 arriveerde Abt in Israel. Zijn carrière begon als landbouw-instructeur in een kleine mosjav in het zuiden van het land. Korte tijd later werd Abt opgenomen in een team dat tot taak had dat gebied, de Lachisj-regio, tot ontwikkeling te brengen. Het was een onbewoond gebied zonder waterbronnen, door de overheid bestemd voor de vestiging van mosjaviem en kiboetsiem. De reden daarvoor was van strategische aard. Vanuit Gaza rukten terroristen op naar centraal Israel en dergelijke operaties moesten worden gehinderd.
Een aantal ideeën voor de planning van Lachisj waren de vrucht van contacten met
Nederland, zegt Abt.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 5, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Wanneer Franz Rosenzweig in december 1929 aan de gevolgen van een progressieve
spierziekte sterft, is hij 42 jaar. Voortaan moeten zijn veelzijdige werk en de talrijke
leerlingen die hij als morenoe harav- een titel hem door Leo Baeck verleend aan zich
heeft verbonden, zijn gedachtegoed de toekomst in dragen. De laatste acht jaar van het
leven van deze joodse denker zijn in toenemende mate bepaald door zijn lichamelijke
achteruitgang: door verlammingen gebonden aan zijn zolderetage in Frankfurt blijft hij
niettemin koortsachtig werken op al die terreinen waarop hij voor zichzelf een taak ziet
weggelegd.
Rosenzweig blijft betrokken bij het Freies Jüdisches Lehrhaus dat hij in 1920 heeft opgericht
waarbij hem een moderne versie van het aloude Beth Hamidrasj voor ogen stond: naast
rabbijnen als Nechemia Nobel en Leo Baeck had hij geleerden uit verschillende disciplines
aangetrokken om zijn doelgroep, de van joodse kennis verstoken volwassenen uit het
burgerlijk geassimileerd milieu, waaruit hij ook zelf voortkwam, kennis te laten maken met
een breed scala aan onderwerpen op het gebied van joodse religie en cultuur. Onder hen de
pedagoog Ernst Simon, de socioloog Erich Fromm, de schrijver S.Y.Agnon, de politicoloog
Leo Strauss, Gerschom Scholem, de historicus die de mystieke traditie binnen het jodendom
in kaart zou brengen, en Martin Buber, die het Lehrhaus ook na 1933 zou voortzetten.
Vriendschap
Bubers nauwe betrokkenheid bij het Lehrhaus is niet de enige reden waarom zijn naam vaak in één adem met die van Rosenzweig wordt genoemd. Hun vriendschap was zeer hecht, ook al weken hun standpunten en ideeën op essentiële onderdelen sterk uiteen. Zo hechtte Buber geen belang aan de halacha, aan de rituelen en het formele gebed voor de beleving van religiositeit. Deze konden in zijn ogen de openheid voor de spontane ontmoeting met de ander, de Ich-Du relatie waarin God en mens elkaar kunnen vinden, eerder belemmeren dan bevorderen. Rosenzweig stond aanzienlijk positiever tegenover het naleven van de voorschriften: voor hem maakte het verkennen van de halacha, het aftasten van de werkingskracht van de verschillende geboden deel uit van zijn persoonlijke ontdekkingsreis door het jodendom. Het op je nemen van de mitswot was voor hem geen kwestie van een alles-of-niets-verplichting: juist aan het tijdsverloop waarin nieuwe elementen zich als waardevol en daardoor verplichtend konden aandienen, hechtte hij groot belang: op de vraag van een kennis of hij bij het ochtendgebed tefillien (gebedsriemen) aanlegde, antwoordde hij ooit: 'nog niet'.
Een ander geschilpunt tussen Rosenzweig en Buber vormde het zionisme. Buber was een
overtuigd zionist: het joodse leven in de diaspora kon volgens hem geen volwaardig joods
bestaan opleveren, beperkt als het was tot de synagoge en het huiselijk leven. In zijn optiek
waren de maatschappelijke voorwaarden van een autonoom gemeenschapsleven vereist om
het profetisch humanisme dat hem voor ogen stond, ten uitvoer te brengen. Rosenzweig zag
een terugkeer naar een eigen grondgebied en het stichten van een eigen staat juist als een
bedreiging voor de functie die het Jodendom te vervullen had: als joodse staat zou het een
staat worden als alle anderen, als politieke macht liep het een navenant risico tot
machtsmisbruik en tirannie te vervallen. Van alle aan de politieke realiteit gebonden
vergankelijkheid diende het joodse volk zich juist verre te houden, om als eeuwig volk voor
de mensheid van waarde te zijn.
Groot project
Ondanks of juist dankzij deze geschilpunten was er groot onderling respect en vonden
Buber en Rosenzweig elkaar in een even eigenzinnig als groots project: een nieuwe vertaling
van Tenach, de Hebreeuwse bijbel, vanuit de Hebreeuwse grondtekst in het Duits.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
'Zacharti lach...Weet je nog de innigheid van je jeugd, de liefde van je bruidstijd, toen je Me
naging door de woestijn', hoort Jeremia de Eeuwige zeggen... De midrasj bewaart de
herinnering aan de eerste kussen die Israel en haar hemelse Geliefde wisselden in het begin
van hun liefde. In de sefardische synagoges van de Middeleeuwen, kende men zelfs de
ketoeba van hun huwelijk en vierde men de sjabbat voorafgaand aan Sjawoeot het aanstaande
huwelijk met de plechtige voorlezing van hun ketoeba.
De jaloezie van de engelen
'Zei Rabbi Jehosjoea ben Levi:
Toen Mosjè de berg op ging [om de Tora in ontvangst te nemen, ew] zeiden de engelen tot de Heilige Hij zei gezegend:
- Heer der wereld! Wat moeten we met die mens?
Hij antwoordde:
- Hij komt om de Tora te halen.
- Uw grootste geheim? Dat U 974 generaties lang verborgen hebt gehouden vóór de wereld werd geschapen? (1) En U bent van zins die te geven aan mensen van vlees en bloed?! "Wat is een mens dat U hem gedenkt, een mensenkind dat U zich met hém bemoeien zou?! Eeuwige onze God, hoe heerlijk is Uw naam in heel de wereld, die Uw glorie [hier begrepen als 'Uw Tora'] over de hemel gesteld hebt..." (Ps. 8: 5 en 2).
Zei de Heilige Hij zij gezegend tot Mosjè:
- Geef jij ze maar antwoord.
Maar die zei:
- Heer der wereld, ik ben bang dat ze me zullen verbranden met de adem van hun mond!
- Hou je dan vast aan de troon van Mijn glorie, maar gééf ze antwoord. Staat er niet "Hij bedekt Zijn troon, spreidt Zijn wolk erover"? (Job 26:9). Rabbi Nachoem zei: Dat leert je dat de Almachtige de glans van de Sjechina en Zijn wolk erover spreidde.
Mosjè repliceerde:
- Heer der wereld. Die Tora die U mij geeft, daar staat toch in "Ik ben de Eeuwige je God, die je uit Egypte geleid heb"? (Sjemot 20:2). [Er volgt geen antwoord, alsof Hij zeggen wil: zeg dat dan maar aan de engelen]
Mosjè zegt ze [de engelen]:
- Zijn júllie soms naar Egypte gegaan? Zijn júllie soms door Farao onderdrukt? Wat moeten jullie dan met de Tora?!
[De engelen weten niet wat ze moeten zeggen] Mosjè vervolgt:
- Staat er niet ook in: "Je moet geen andere goden hebben". Hebben jullie soms onder afgodische volken gewoond?
[En zo gaat Mosjè verder en verder]
- Staat er niet in "Gedenk de Sjabbat, dat je die heiligt"? Hebben jullie soms werk dat je op Sjabbat moet staken? En wat staat er nog meer in? "De naam van je God moet je niet ijdel gebruiken". Drijven jullie soms handel onder elkaar, zodat je zou moeten zweren? En wat staat er nog meer? "Eer je
vader en je moeder!" Hebben jullie soms een vader en een moeder? En staat er niet: "Je moet niet moorden, geen overspel plegen, niet stelen"? Kennen jullie soms jaloezie, hebben jullie een boze aandrift?
[De engelen binden in en leggen zich bij het onvermijdelijke neer] Als reactie loofden ze de Heilige Hij zij gezegend [dat Hij de Tora zo passend voor de mens had gemaakt], zoals er staat: "Eeuwige onze Heer, hoe machtig is Uw Naam in heel de aarde!" (Ps. 8:10). En ditmaal volgt er niet [zoals in
Ps. 8:1] "die Zijn glorie stelt over de hemelen." ...
Alle maakten ze zich nu geliefd bij Mosjè en verklapten hem dingen, zoals er gezegd is:
"Je bent opgegaan naar boven,
hebt gaven genomen van de mensen,
zelfs van de weerspannigen
om daar [in Tsion] te wonen" (Ps. 68:19)
[De engelen zeiden verder] En omdat jij Adam, Mens bent, ben jij het waard om van de engelen [privileges] te nemen.
Zelfs de Engel des Doods verklapte hem een geheim, zoals er staat: "hij nam de wierook [...] en deed verzoening voor het volk" (Bemidbar 17:12; in christelijke vertalingen vaak 16:47) en: "hij stond tussen de levenden en de doden en de plaag hield op". Als de engel dat niet aan Mosjè gezegd had, hoe had hij dat dan moeten weten?!'
Tot zover de Talmoed in bBerachot 88b. Maar er rijst een vraag.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 5, 2000
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice