vorige keer

Levend Joods Geloof nr. 1 Rosj Hasjana 2007

Sinds 12 september in de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via deze Homepage.
Met onder andere:
De zin van één Europa - Gijs de Vries
Crisis in de ideologie - Shirah Lachmann
Het economische wel en wee van de PNA - Shirah Lachmann
Een van de honderdtweeënveertig - Simon Soesan
‘De Tora is de reden dat wij hier zitten… toch?’ - Rachel Reedijk
Een joods tempo doeloe - Rob cassuto
Crescas, de dunne draad naar het Jodendom - Rachel Reedijk
Twaalf jaar als ‘g.v.’ verbonden aan Justitie - Shirah Lachmann
‘Ik zie dingen als door een zeef’ - Judy Jaffe-Schagen
Voer voor alfabeten: de nieuwe Encyclopaedia Judaica in 26 gangen - Etienne Denneboom
Een zoektocht in het onbekende - Jeff Hamburg











De zin van één Europa - Gijs de Vries

Er zijn onderwerpen waar we ons liever niet teveel mee bezighouden - te ingewikkeld, te ongemakkelijk, te groot, te dwars op de tijdgeest die ons uit televisiepraatprogramma’s toewaait. Europa is zo’n onderwerp. We houden het ver van ons scherm - letterlijk en figuurlijk. Toch duikt het telkens weer op. Eerder deze zomer bijvoorbeeld, toen de Europese top in Berlijn overeenstemming bereikte over aanpassingen in het EU-verdrag. En later dit jaar moet het Nederlandse kabinet besluiten of er over de uitkomsten van dit beraad een referendum moet worden gehouden. Dus rijst opnieuw de vraag: waar gaat dat eigenlijk over, ‘Europa’? Waartoe dient die Europese ‘eenwording’, zestig jaar na de oorlog? Wat willen wij, Nederlanders, ermee?

Wat is het doel van de Unie? Het bevorderen van de vrede, de Europese waarden, en het welzijn van de Europese volken, zegt het verdrag, nogal abstract. In de praktijk betekent dat: gemeenschappelijke problemen via gemeenschappelijke besluiten aanpakken; behartiging van nationale belangen via het recht in plaats van, zoals zo vaak, met de wapens. Intussen blijft het eindpunt van de reis open (een statenbond? Een federatie?); het verdrag is functioneel, niet teleologisch. Die ‘open-endedness’ van de Europees integratie heeft belangrijke gevolgen. Omdat het doel van de integratie niet voor komende generaties is vastgelegd zal iedere generatie opnieuw moeten bepalen wat voor haar de essentie van het proces is. Voor de generatie van de stichters was die essentie duidelijk: het ging hen om het helen van de wonden van twee Europese burgeroorlogen. Eerst en vooral betekende dit: het totstandbrengen van verzoening tussen de erfvijanden Frankrijk en Duitsland. Het instrument daartoe was economische integratie via een gemeenschappelijke rechtsorde en gezamenlijke politieke instellingen.

Centrale vraag

Het is in belangrijke mate aan het genie van Schuman en Monnet te danken dat deze doelstelling de afgelopen vijftig jaar is verwezenlijkt. Via economie en recht - maar minder via de gezamenlijke politieke instellingen - zijn de landen van Europa zo vervlochten geraakt dat oorlog tussen hen voor de afzienbare toekomst geen serieuze optie meer is. Dat doet de vraag rijzen wat voor de huidige generatie de essentie van de Europese integratie is. Waartoe dient de Europese Unie in onze tijd? Dat de Nederlandse politici juist op die centrale vraag collectief het antwoord schuldig bleven, verklaart in belangrijke mate waarom een groot deel van de kiezers in het referendum van 2005 het nieuwe verdrag afwees. Politici dienen hun kiezers geen vragen voor te leggen die zij zelf niet weten te beantwoorden.

Wie Europa zegt, zegt de ander. Leven in Europa, leven als Europeaan, is leven met mensen die anders zijn dan wij. Leven met verschillen. Dat betekent op zijn minst leven en laten leven. Leven in verdraagzaamheid. Een moeilijke opgave, zoals de eeuwen door is gebleken. Vaak bleek de ander een bedreiging, of een vermeende bedreiging; niet alleen tussen volken, maar ook daarbinnen, zoals etnische en religieuze minderheden steeds opnieuw hebben ervaren. Maar leven in de Europese Unie vergt nog aanzienlijk meer dan verdraagzaamheid. In de Unie hebben regeringen en parlementen vrijwillig besloten ‘een steeds hechter verbond’ te vormen tussen de Europese volkeren. Zo is dat vastgelegd in het EEG-verdrag uit 1957, en zo zal het straks opnieuw worden bevestigd in het grondwettelijk verdrag van de Unie, dat inmiddels, zoals bekend, niet meer grondwettelijk mag heten. Een verbond, daar gaat het om. Een vrijwillig aangaan van verplichtingen, over en weer. En: niet een verbond tussen regeringen of tussen staten, maar een verbond tussen volkeren.

Hier naderen wij de kern. Inhoud geven aan Europa is inhoud geven aan het begrip verbond. Aan het willen zijn van verbondspartner. Aan het willen bijdragen aan dit verbond, ook - juist - als persoon. Dat is allesbehalve een gemakkelijke opgave. Verbondpartner willen zijn, dat vraagt nogal wat van mensen. Betrouwbaarheid, bijvoorbeeld. Openheid naar de ervaringen, de ideeën, de belangen van de ander. Bereidheid tot luisteren. Tot het zoeken wat bindt. Bereidheid ook tot delen - niet: ‘What’s in it for me?’, maar: ‘What’s in it for us?’

Europa bouwen vraagt dus om een instelling die haaks staat op de tijdgeest. Het is dan ook geen wonder dat deze dimensie, die van een verbond tussen volkeren, geleidelijk op de achtergrond is geraakt. Ook in Nederland. In de oppervlakkige ‘discussie’ die in ons land aan het referendum van 2005 voorafging, lag het accent op van alles en nog wat, maar niet op de vraag wat wij, Nederlanders, kunnen bijdragen aan ons samenleven met anderen op ons continent.

‘Wij’ en ‘zij’

Natuurlijk is de neiging ons af te schermen tegen anderen - onze buurlanden in Europa, de moslims in onze stad - van alle tijden. In Exodus en Leviticus regent het aanmaningen tegen de hardheid waarmee men ook toen onderscheid maakte tussen ‘wij’ en ‘zij’.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Crisis in de ideologie - Shirah Lachmann

Deze zomer is Avraham Burg met beide voeten op de Israelische ziel gaan staan. De oorzaak lag in het boek dat hij schreef, Defeating Hitler, maar vermoedelijk meer nog in het interview dat Uri Shavit van Ha’arets naar aanleiding daarvan met hem had. Burg stelt onder meer dat de Israelische identiteit is gebaseerd op een benepen en negatieve definitie. Israel zou van een joodse staat moeten worden tot een staat voor de Joden, waarin ook ‘de ander’ aansluiting vindt. Het zionisme heeft in wezen afgedaan. Hét voorbeeld dat Burg noemt van de andere weg die Israel zou moeten inslaan, is de Europese Unie.

Shavit opent zijn grote artikel met een aantal alinea’s waarin hij kort zijn 25 jaar oude band van kameraadschap en vriendschap met Burg schetst en duidelijk maakt dat hij zich om die redenen persoonlijk voelt aangevallen. De vriend is verworden tot een roofdier, de broeder tot een deserteur, schrijft hij. Ook het interview zelf is vervolgens zeer persoonlijk van toon, van beide kanten. Vermoedelijk is het deels Burgs openhartigheid waardoor iedereen vervolgens over hem heen is gevallen. En Burg (Jeruzalem, 1955) is nu eenmaal altijd gezien als een van dé iconen van de links-zionistische avant-garde: begin jaren tachtig de ‘golden boy’ van de Arbeiderspartij (nu Avoda, Arbeid), na een aantal jaren in de Knesset wordt hij voorzitter van de Jewish Agency en de World Zionist Organisation en vervolgens keert hij terug in de Knesset als voorzitter en fungeert (in 2000) zelfs een kleine drie weken als president van Israel.

Verraad

Burgs staat van dienst maakt het alleszins begrijpelijk dat ‘men’ zich verraden voelt, en dat zet de toon. Zelfs eerdere hete hangijzers die hij in het publieke forum bracht, over de noodzaak van een snelle terugtrekking uit de Palestijnse gebieden (zo’n twee jaar voordat Israel zich terugtrok uit Gaza), en zijn uitspraak dat de Israeli’s als gevolg van hun onverschilligheid voor het lot van de Palestijnen niet gek moeten opkijken als die zich ‘in de centra van het Israelische escapisme’ zouden komen opblazen, maakten niet zulke felle reacties wakker als dit maal.

Maar Burgs uitspraken zijn ook wel erg openhartig en van een ongekende botheid. Desgevraagd is hij klip en klaar in zijn afwijzing van de pijlers de staat. Van de drie identiteiten die hem vormen, ‘die van mens, Jood en Israeli - heb ik het gevoel dat het Israelische segment de andere twee ernstig tekort doet.’ De definitie van de staat Israel als een joodse staat noemt hij cruciaal voor de teloorgang ervan. ‘Een joodse staat is explosief. Die is dynamiet.’ En de Wet op de Terugkeer moet ter discussie worden gesteld, dat is ‘een apologetische wet. Hij is het spiegelbeeld van Hitler. Ik wil niet dat Hitler mijn spiegelbeeld bepaalt.’

In het lange interview volgen er nog vele momenten waarop hij de lezers harder dan bedoelt (denk ik, hoop ik) tegen de schenen schopt. Al die uitspraken doen echter niets af aan het feit dat Israel volgens Burg voor een tweesprong staat en dat Israel makkelijk de verkeerde keuze zou kunnen maken. Maar nu is de spiegel die hij zijn landgenoten al te hardhandig heeft voorgehouden, in veel gevallen met een intens gevoel van afkeer weggeduwd en daarmee zouden zij zichzelf wel eens tekort kunnen doen. Burg is ervan overtuigd dat zijn boek getuigt van liefde. En liefde doet nu eenmaal ook pijn. Of, zoals het Nederlandse spreekwoord zegt: zachte heelmeesters maken stinkende wonden.

Hoop

Een van de meest afgewogen reacties die ik onder ogen kreeg, is afkomstig van rabbijn Daniel Gordis.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Het economische wel en wee van de PNA - Shirah Lachmann

Tussen 2002 en begin 2006 verbleef Peter Steenwijk regelmatig voor langere tijd op de Westelijke Jordaanoever. Doel: adviseren bij het inrichten van een transparante administratie van een aantal ministeries van de Palestijnse Nationale Autoriteit (PNA), in het bijzonder het ministerie van Financiën. Op die manier moeten de donorlanden, die jaarlijks miljoenen aan financiële hulp verstrekken, meer zicht krijgen op de besteding van dat geld. Portret van een land in opbouw.

Steenwijk, expert op het gebied van het inrichten en doorlichten van organisaties, werkt inmiddels niet meer bij Ernst & Young, voor wie hij leiding gaf aan dit administratieve programma. Bovendien lagen de projecten door de Palestijnse verkiezingen, die Hamas de meerderheid bezorgden tot medio 2007 stil. Maar hij blijft de ontwikkelingen volgen en heeft in de periode dat hij er nauw bij betrokken was een duidelijk beeld gekregen van de problemen waar de PNA mee te kampen heeft.

Verantwoording

Steenwijk: ‘Hier in Westen komen er bonnen en facturen op tafel wanneer wij onze bestedingen moeten verantwoorden. Die laten dan zien dat we inderdaad een school hebben gebouwd, of een ziekenhuis hebben geholpen met nieuwe apparatuur. Het heeft dus te maken met de rechtmatigheid van uitgaven.’ De man met wie Steenwijk in die periode veel contact had, was de toenmalige minister van Financiën, Salam Fajad, inmiddels de premier van de PNA. Steenwijk: ‘Salam Fajad is een technocraat, hij heeft een aantal jaren bij het Internationaal Monetair Fonds gewerkt. Hij is zakelijk in het behandelen van problemen en alleen al in dat opzicht van een geheel andere generatie. Is dat gunstig? Ja en nee. De PNA is een ontwikkelingsland; het leidt aan de tekortkomingen en kwalen van landen als Mauretanië of Senegal. Degenen die de oplossingen moeten brengen, worden door een groot deel van de bevolking niet gepruimd. De Palestijnse samenleving is érg clan georiënteerd; een paar grote families hebben het - nog steeds - voor het zeggen.

‘De bezetting maakt het extra gecompliceerd. Die heeft veel dingen stukgemaakt, maar wordt ook gebruikt. Iedereen die op een zakelijke wijze probeert verandering te brengen, wordt gezien als vijand, collaborateur, overloper, agent van Amerika, agent van de zionisten, noem het maar op. Voor een deel is dat de vicieuze cirkel waarin de PNA verkeert. Even afgezien van wat Israel zélf heeft gedaan.’

Controle

‘Toen Arafat naar de Westelijke Jordaanoever kwam, heerste hij daar als een typisch feodaal heerser, met een kist vol geld waar je uit graait voor je vrienden, voor verleende en niet verleende diensten, of dat belandt bij de militia. Moest er verantwoordelijkheid worden afgelegd? Dan kwam er een bonnetje voor bloemen of iets dergelijks. Daarnaast worden belangrijke sectoren van de Palestijnse economie, zoals bouwmaterialen, brandstof en drank gecontroleerd door staatsmonopolies. En op die manier creëer je inkomsten die buiten iedere vorm van controle vallen.

‘Die afwezigheid van controlemogelijkheden is nu al een stuk verbeterd. Er is een systeem van begroting en verantwoording opgezet door Salam Fajad. Het is nog steeds niet naar Nederlandse maatstaven, maar dat is een kwestie van lange adem. Je kunt niet verwachten dat het land na veertig jaar bezetting en daarvoor de hasjemitische heerschappij in een jaar of tien opeens de sprong naar de 21ste eeuw kan maken.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een van de honderdtweeënveertig - Simon Soesan

Eldad wist van bijna alles vooraf hoe hij het wilde. Hij wist wie zijn vriendinnetje zou worden, hij wist wat hij zou gaan studeren en hij wist bij welk legeronderdeel hij wilde dienen. En daarbij ging hij altijd uit van het beste.

Het was dan ook geen verrassing toen Eldad verleden jaar met zijn eenheid naar Libanon werd gestuurd. De oorlog vereiste dat alleen de besten voor ons gingen vechten. Als klasgenoot van onze oudste was hij na de middelbare school het leger in gegaan en na zeven jaar dienst was hij beroepsofficier bij de parachutisten.

Af en toe hoorden we van hem. Yael, zijn vriendinnetje, hield tijdens die laatste oorlog onze dochters, en ook ons, op de hoogte.

Toen we hoorden dat hij gewond was geraakt, besloten we hem op te zoeken. Maar omdat het ziekenhuis dagelijks voltreffers kreeg van de vrome en humane Hezbollah, kon dat niet. De legergewonden lagen onder het straatniveau, de andere zieken waren geëvacueerd naar andere ziekenhuizen.

Yael kwam nu bij ons om te vertellen wat er met Eldad was gebeurd.

Zijn eenheid was een Libanees dorp binnengetrokken, waarna een vuurgevecht ontstond. Na een uur, toen het rustiger was geworden, liep de groep soldaten voorzichtig verder, tot ze plotseling geschreeuw hoorden. Ze gingen kijken en zagen een jongetje van een jaar of elf op straat liggen. Hij zat onder het bloed en dus ging de hospik naar hem toe. Toen deze zich over hem heen boog om hem te onderzoeken, duwde het jongetje hem een revolver in de buik en schoot de hospik dood.

De overige soldaten snelden meteen toe, waarna het jongetje aan een draad trok en zichzelf opblies. Op dat moment brak de hel los, want tegelijkertijd werd vanuit verschillende richtingen het vuur op de soldaten geopend. Drie van hen kwamen hierbij om het leven en Eldad, die te dicht bij de explosie had gestaan, verloor zijn benen.

Maar Eldad bleef rustig. Hij besefte hoe hij eraan toe was en met onverklaarbare wilskracht bond hij wat er van zijn benen over was af met wat hij maar kon vinden.

Meteen hierna pakte hij het machinegeweer van een gesneuvelde kameraad en schoot terug. Eldad schakelde vijf man uit en redde het leven van zijn kameraden. Hierna verloor hij het bewustzijn.

Na anderhalve dag werd hij weer wakker.

Wij zagen Eldad pas een paar weken later. Hij was voor revalidatie overgebracht naar een ziekenhuis in het midden van het land. Hoewel zijn wonden nog vers waren, was hij al protheses aan het passen. Hij keek ons aan en knipoogde naar onze dochters.

‘Vanaf nu loop ik dus niet meer in zeven sloten tegelijk’, was het eerste wat hij zei, laconiek als altijd.

Hij gebaarde onze dochters bij hem op bed te komen zitten.

‘Ik garandeer jullie dat ik over een paar maanden weer loop’, zei hij zelfverzekerd.

Ik vroeg hem naar de oorzaak van zijn verwondingen.

‘Een hinderlaag, we hadden voorzichtiger moeten zijn’, antwoordde hij zacht.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











‘De Tora is de reden dat wij hier zitten… toch?’ - Rachel Reedijk

In Levend Joods Geloof van september 2003 schreef Marion Kunstenaar over een ‘Middenoosters sprookje’. Haar artikel ging over een project dat een aantal jaren voor de tweede intifada was gestart door twee voortvarende schoolhoofden van een joodse en een Arabische school, waarbij leerlingen van die twee Jeruzalemse scholen elkaar ontmoetten om gezamenlijk culturele en sportieve activiteiten te ondernemen en elkaar zo te leren kennen en te waarderen. In vele gevallen ontstonden er zelfs vriendschapsbanden. Yad Elie steunde dat project indirect door warme lunches voor beide groepen te subsidiëren.

Hoe staat het daar nu mee?
‘Die ontmoetingsprojecten gebeuren niet meer. Het was een droom, als ik het teruglees. En toch is het mogelijk, de mentaliteitsverandering die optreedt als de kinderen gewoon samen een hapje eten. Sinds de tweede intifada is er een eind gekomen aan het sprookje. De Arabieren die zo positief waren om deze ontmoetingen goed te keuren, vertrouwden het niet meer en de Joden al evenmin. De leraren van beide scholen hadden een relatie opgebouwd en samen een trainingsprogramma gevolgd om dit aan te kunnen, want het is natuurlijk geen rozengeur en maneschijn, ook niet met kinderen. En wat horen die thuis niet allemaal? Maar ja, nu is het uit...’

Hoe is de situatie na de Libanonoorlog?
‘Het is inmiddels een jaar later, maar van enige verbetering is nog steeds geen sprake, integendeel.’

Toch beluister ik een gevoel van urgentie.
‘Dat klopt. Ik zou willen zeggen, continue urgentie. Het is steeds urgent geweest, vanaf het moment dat ik - eigenlijk per ongeluk - ontdekte dat er heel veel ondervoeding is en ook honger, wat ik eerst helemaal niet kon geloven, maar nu is het nog véél slechter. Ik spreek van urgentie omdat de Arabische scholen - en dan heb ik het dus over oost-Jeruzalem binnen de Groene Lijn - geen subsidie meer krijgen voor maaltijden, helemaal niets.’

Olmert heeft onlangs gezegd dat er komend jaar in Israel 50.000 kinderen geboren zullen worden in gezinnen beneden de armoedegrens, en dat hij heeft besloten de aanbevelingen van de Smit Commission over te nemen om twintig centra te creëren voor deze kinderen.
‘Prachtig nieuws, maar ik moet het nog zien. De Knesset heeft een wet aangenomen dat kinderen in arme wijken op school een warme maaltijd moeten krijgen. Tot op heden is er niets van terechtgekomen. Tot in de hoogste regionen van het stadhuis krijg je geen exacte informatie, omdat ze daar zelf ook niet weten hoeveel geld er is, wat ze wel en niet kunnen doen. Mijn collega en ik zijn rond Rosj Hasjana naar het gemeentehuis gegaan om te praten met het hoofd van de afdeling onderwijs, die ook gaat over subsidies, voeding en reizen, zoals buskaartjes voor kinderen uit de afgelegen gebieden. Zelfs zij wist aan het begin van het schooljaar nog niet welk budget ze had om scholen geld te geven voor voedsel.’

Hoe verklaar jij dit?
‘Ik begrijp het vaak niet. Het voedselproject dat al jaren geleden is aangenomen, verdwijnt in een la. Van het bedrag dat hiervoor is geoormerkt, heeft dit jaar voor het eerst zo’n dertig procent van de kinderen geprofiteerd. Een lachertje!’

Als je zo’n situatie constateert, als stuurgroep van Yad Elie, waar zet je dan strategisch op in? Is het niet belangrijker iets aan dat besluitvormingsproces doen?
‘Dat laatste is heel erg belangrijk. Ik probeer gewoon geld te verzamelen en uit te delen, maar mijn dochter zegt: “Het is mooi, maar het helpt niet, je moet structureel iets doen”. Maar wat? De situatie in Israel is zodanig dat zelfs als je met duizenden de straat op zou gaan, er ook dan niets verandert.’

Wat een dilemma...
‘Het is een afschuwelijk dilemma. Ook het onderwijs gaat verschrikkelijk achteruit. We waren nummer drie op de lijst (Europese ranglijst, rr) van dertig en nu staan we bijna onderaan. Het Volk van het Boek! En dat wordt dan allemaal op het conto geschoven van de Arabische bevolking, die haalt het gemiddelde naar beneden. Maar dat is al te gemakkelijk, dat is slechts een halve waarheid.’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Een joods tempo doeloe - Rob cassuto

Nederlands-Indië is mijn geboorteland. Mijn beide joodse grootvaders gingen er begin vorige eeuw naartoe. Mijn ouders zijn er geboren en ook ik zag er, in de nadagen van het koloniaal bestuur, het levenslicht. Mijn eerste levensjaar moet een tropisch paradijs zijn geweest, waar ik uit werd verdreven toen in 1942 de oorlog uitbrak. Met mijn moeder en grootmoeder kwam ik ruim drie jaar in interneringskampen terecht. Deze artikelen gaan echter meer algemeen over de Joden in Nederlands-Indi¨. Na bijwoning van een symposium daarover in 2005 ben ik mij verder gaan verdiepen in die geschiedenis. Dit deel bestrijkt de periode tot de Tweede Wereldoorlog.

Joden zijn er in Nederlands-Indië nooit in groten getale geweest. Op het toppunt van de Nederlandse koloniale aanwezigheid, in 1932, zijn het er zo’n tweeduizend op driehonderd duizend Nederlanders, temidden van zestig miljoen autochtone inwoners. Een van de eerste Joden is Leendert Miero, die eind achttiende eeuw soldaat is op Java en na zijn afzwaaien in de handel gaat. In Jakarta kan men nog steeds zijn graf bezoeken.

Handel

Een reiziger uit Jeruzalem, rabbijn Jacob Saphir (1822-1886), doet in de jaren vijftig van de negentiende eeuw Batavia (Jakarta) aan. Hij maakt een rondreis om gelden in te zamelen voor de joodse gemeenschap in Jeruzalem en in zijn reisverslag maakt hij melding van twintig joodse families van Nederlandse of Duitse herkomst.

In de loop van de negentiende eeuw komen er allengs meer Joden, voornamelijk voor de handel. Maar er zijn ook andere redenen, zoals in het geval van de journalist Alexander Cohen, rebel en anarchist, die in Nederlands-Indië een wijkplaats vindt en een aantal jaren als soldaat dient in het Nederlandsch-Indisch Leger. Rond de eeuwwisseling en in de jaren daarna wordt er in Nederland uitgebreid reclame gemaakt om dienst te nemen in de koloniale gelederen. Ook veel Joden geven daar gehoor aan.

Eind negentiende eeuw en in de eerste decennia van de twintigste eeuw komen er steeds meer Joden naar de koloniën. Ze gaan in de handel, nemen dienst bij het binnenlands bestuur van de kolonie of in het koloniale leger, worden actief in het onderwijs en in medische beroepen, of worden ‘planter’ op de ‘ondernemingen’ (uitgebreide plantages voor koffie, thee of rubber).

Zo ook mijn beide grootvaders, die exemplarisch zijn voor deze ontwikkeling. Mijn grootvader Cassuto emigreerde in 1915 als jong jurist naar Nederlands-Indië en werd leraar op (later directeur van) scholen die ‘inlanders’ opleidden voor administratieve en bestuurlijke functies.

Mijn grootvader van moederskant, Van Zuiden, nam na zijn officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie dienst in het (inmiddels Koninklijke) Nederlandsch-Indisch Leger, het KNIL. Dat was in 1905 of 1906. Hij bracht vele jaren door op verschillende buitenposten van het immense koloniale rijk.

Ik vermoed dat mijn grootvaders mede werden gemotiveerd door de grotere vrijheid in de koloniën. De banden van het joodse milieu waren daar minder knellend, de discriminatie en vooroordelen speelden een veel kleinere rol en er was meer perspectief op een carrière. Romantischer uitgedrukt: het avontuur dat lokte, werd minder begrensd door barrières van de joodse afkomst.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Crescas, de dunne draad naar het Jodendom - Rachel Reedijk

Crescras groeit. Een glunderende directeur toont tabellen met stijgende lijnen van cursisten en belangstellenden. Even belangrijk is de verworven erkenning in het netwerk van joodse collega-instellingen. De dag van Michel Waterman is perfect als een cursist zich door Crescas bewust wordt van zijn joodse wortels.

Het Joods Educatief Centrum Crescas is vernoemd naar de filosoof en halacha-deskundige Chasdai Crescas (1344-1410). Dat Crescas is ontstaan, berust op een bizar toeval. De geestelijke ouders, Joop Al, z.l., en Andreas Dessaur, z.l., raakten op een bijeenkomst in gesprek met de toenmalige minister Zalm van Financiën die het een geweldig concept vond, voor geld zorgde en in november 1999 persoonlijk de opening verrichtte. Procureur-generaal Joop Al heeft zich zijn leven lang beziggehouden met de verbinding tussen burgerlijk recht en halacha. Over dit onderwerp heeft hij in de loop der jaren een enorme bibliotheek opgebouwd die nu door zijn dochter Channa in bruikleen wordt afgestaan aan Crescas. De Joop Al Bibliotheek gaat over een half jaar open. Voor het inventariseren en categoriseren van deze duizenden titels kreeg Crescas hulp van de Bibliotheek Rosenthaliana. Crescas richt zich op mensen die van het Jodendom vervreemd zijn en andere mensen met diverse joodse achtergronden die hun kennis van het Jodendom willen verdiepen.

Komt het voor dat niet-Joden zich aanmelden voor een cursus?
Waterman: ‘Dat is aan de orde van de dag, maar ons beleid is duidelijk. Het leunt aan tegen de zelfdefinitie van Joods Maatschappelijk Werk: Crescas is er voor halachische Joden, mensen met een joodse vader, dan wel een joodse partner. Mensen die buiten de doelgroep vallen, worden doorverwezen. Er is bijvoorbeeld in Amsterdam een kerk die een fantastisch pakket aan Hebreeuwse les aanbiedt.’

Wat is het profiel van de Crescas-cursist?
‘De doorsnee cursist bestaat niet, het beeld is heel divers. Een cursus joodse keuken trekt bijvoorbeeld een ander soort publiek dan een cursus Talmoed.’

Hoe peil je welke vragen er leven in een onzichtbare doelgroep?
‘Wij maken dankbaar gebruik van het behoefteonderzoek van JMW, men is daar erg genereus in het ter beschikking stellen van gegevens. Ons probleem is niet hoe je de doelgroep bereikt, maar hoe je die vindt. Het laatste demografisch onderzoek laat zien dat het een vicieuze cirkel is, want niet gebonden Joden zijn per definitie niet gebonden en kunnen niet via joodse organisaties worden aangesproken. Met je programmering sluit je onvermijdelijk bepaalde groepen uit, een cursus Iwriet op niveau zeven is alleen interessant voor mensen die al een redelijke kennis van het Iwriet hebben. Wij willen de ongebonden Joden bereiken, voor leden van de NIHG, de PIG en de LJG is er voldoende aanbod, zeker in de Randstad. Wij willen de mediene Joden bedienen.’

Zijn er andere zoekmethoden uitgeprobeerd en wat werkt?
‘Wij werken met iets dat niet meetbaar is. Het liefst laat ik zien wat wij doen. Zo hebben wij vorig jaar meegedaan aan het Joods Cultureel Festival in Apeldoorn, workshops georganiseerd, docenten gevraagd proeflessen te geven. Dan weten mensen wat ze kunnen verwachten en hebben ze aan de les geroken. Wij merken dan ook dat er uit de omgeving van Apeldoorn nieuwe cursisten komen. Verder besteden wij veel aandacht aan de website, die heeft een facelift gekregen en ik ben daar echt trots op. De lezingen op de website kunnen zelfs worden beluisterd. Het aantal hits is dertig keer zoveel als vier jaar terug. We denken na over interactieve cursussen, misschien gaan we wel met een web-cam werken, dat is handig voor Drente en Zuid Limburg.’

Is er voldoende geld om alle ideeën voor cursussen te realiseren?
‘Het is heel simpel. Om de groei van Crescas verder te realiseren zijn wij belangrijk, onze staf hier, onze tijd, onze arbeid, onze netwerken. Crescas heeft een oprichtingskapitaal en daarvan moeten we alles doen. Ik klaag niet, maar dat kapitaal is beperkt en iedere cursus die je organiseert, kost geld. We vragen een redelijke bijdrage van de cursist, maar dat is niet kostendekkend. Dat geeft niets, maar het legt wel beperkingen op.’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Twaalf jaar als ‘g.v.’ verbonden aan Justitie - Shirah Lachmann

Na zijn vertrek bij de LJG Den Haag in 2006 hield rabbijn Ruben Bar-Ephraim zijn dienstverband bij het ministerie van Justitie op verzoek van het Verbond nog enige tijd aan. Met het inwerken van zijn opvolgster, aankomend rabbijn Hetty Groeneveld, die begin september een aantal dagen met hem meeliep, komt daar nu een einde aan.

Gedurende twaalf jaar bezocht rabbijn Bar-Ephraim als een van vele verschillende geestelijke verzorgers waarop gedetineerden een beroep kunnen doen de penitentiaire inrichtingen in Nederland. Hij trad destijds aan als de eerste liberaal joodse geestelijke verzorger binnen het ministerie van Justitie voor tien uur per week. Bij het Nederlands Israelietisch Kerkgenootschap en het Portugees Israelietisch Kerkgenootschap, die om uitbreiding van hun uren hadden gevraagd, was de boosheid groot dat die extra uren uiteindelijk naar het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland gingen.

Samenwerking

Bar-Ephraim: ‘Er ontstond een vreemde constructie. De overheid had een tweede zendende instantie - zoals zij dat noemt - namens de joodse gemeenschap erkent, het Verbond, maar die moest en moet haar cliëntèle zoeken in dezelfde groep gedetineerden als de eerste. Voor NIK/PIG zíjn wij officieel een andere denominatie en dus konden ze niet protesteren. Maar anderzijds kon justitie daardoor ook geen samenwerking afdwingen. Immers, met een imam of een dominee zouden de orthodoxe rabbijnen toch ook niet samenwerken? Wij, de twee orthodoxe rabbijnen en ik, hadden in totaal 30 uur per week en het was logisch geweest het land op te delen in drie rayons, maar dat kon dus niet.

‘Onze meerdere bij justitie probeerde aanvankelijk nog met ons gezamenlijk te vergaderen, maar dat werkte niet. Ik denk dat de verspilling van energie op justitie met stijgende verbazing en ongeloof is bekeken. Het laatste anderhalf jaar is dat probleem opnieuw opgelaaid door een rapport van de Dienst Justitiële Inrichtingen over de herverdeling van uren van geestelijke verzorgers. Volgens dat rapport moest de joodse geestelijke verzorging namelijk zo’n 110 uur per week krijgen. Het heeft veel voeten in aarde gehad om een verdeling te realiseren die voor alle partijen acceptabel was. Uiteindelijk heeft de liberale g.v. er 8 uur (!) bijgekregen.

‘Onze orthodoxe collega’s, inmiddels vier, kunnen zich veel duidelijker manifesteren in justitieland; de directies van de inrichtingen maken daar ook grif gebruik van. Daarnaast weten de meeste niet-joodse g.v.’s ook niet wat ze met het onderscheid aan moeten. Iedere penitentiaire inrichting heeft een geestelijke verzorger intern en wanneer er van een gedetineerde een verzoek komt om bijstand van een joodse g.v. zouden ze moeten vragen of die liberaal of orthodox moet zijn. Meestal wordt de eenvoudigste weg gekozen en belt men de rabbijn met wie in het verleden al contact is geweest, of wordt domweg de telefoonlijst afgewerkt en belandt het verzoek bij de éérste rabbijn die opneemt.’

Daar komt nog bij dat bij veel inrichtingen de assistentie van de interne g.v. nodig is om binnen te kunnen komen. ‘Enerzijds is het leuk om zo contact te hebben met de niet-joodse collega’s, maar anderzijds weet je dat je inbreekt in zijn werk.’

Rabbijn Bar-Ephraim denkt dat de gesprekken met gedetineerden op religieus terrein en bij levensvraagstukken qua accent of invalshoek wel anders zijn dan die van zijn orthodoxe collega’s, maar je moet je in de eerste plaats altijd richten op de behoefte van de cliënt. ‘Als die vraagt om religieuze invulling, ga je daarmee aan de slag. Zo niet, dan doe je wat anders. Vaak hebben de vragen betrekking op kosjer eten; anderen komen wel degelijk met levensvraagstukken. Zoals een gedetineerde die mettertijd steeds meer last kreeg van een moord die hij had gepleegd. Hij had een jong dochtertje en besefte mede daardoor dat hij wat van zijn leven moest gaan maken. Een enkele keer ben ik ook geweest bij personen die zaten voor een zedendelict. Hoe praat je met zo iemand? En kún je hulp verlenen? Míjn standpunt? Justitie is er om te straffen. Daarna zijn er bepaalde onderdelen binnen het systeem die een humane detentie moeten bewerkstelligen. En dus heb je daar te zijn.’

Bij zijn vertrek wil rabbijn Bar-Ephraim het Verbond twee beleidsvragen meegeven. ‘De meeste gedetineerden zijn op geen enkele manier verbonden met enige joodse gemeente; vaak is men ook niet halachisch joods. En toch, een enkeling ontwikkelt die behoefte wél. Hoe gaan wij, c.q. het Verbond, om met personen die na hun detentie contact zoeken en zich melden bij een van onze gemeentes? En zouden wij een rol kunnen spelen bij de reclassering; iemand die een steuntje in de rug nodig heeft een klein raamwerk kunnen bieden, bijvoorbeeld om klusjes te doen?

Energie

‘Als ik nu de balans opmaak, heb ik me al die jaren veel te veel bezig moeten houden met het rechtvaardigen van het bestaan van de liberale g.v. Ik hóóp dat dat anders kan. Het kost zóveel energie.’

Alsof het zo heeft moeten wezen wordt rabbijn Bar-Ephraim vrijwel direct na afloop van het gesprek gebeld door de politie van Gouda. Een van hun arrestanten wil kosjer eten en ze kunnen in het telefoonboek niets vinden. Wat kan de rabbijn adviseren?

Sinds begin februari 2007 is rabbijn Bar-Ephraim verbonden aan de Jüdisches Liberale Gemeinde Or Chadasch in Zürich, waar hij op 24 maart officieel werd geïnstalleerd. In Nederland is hij beroepsmatig nog altijd verbonden aan de Liberaal Joodse Gemeente Noord-Nederland. ‘Dat is nog heel spannend, met de gerenoveerde, eigen sjoel in het vooruitzicht, die zij in december in gebruik gaat nemen’. En zolang hij een deel van zijn tijd in Nederland woont, blijft hij ook deel uit maken van het college van rabbijnen.

De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










‘Ik zie dingen als door een zeef’ - Judy Jaffe-Schagen

‘Ik zag mezelf al met Humphrey Bogart door Casablanca lopen, de smalle steegjes van de kasba induiken en zo in de voetsporen treden van Joden in exotische gewaden. Mysterieuze Joden zouden me bij het licht van de volle maan leiden naar glanzend witte, oude begraafplaatsen, waar zij hun gebeden zouden fluisteren, lood zouden smelten en wierook zouden branden. Een van de redenen waarom ik graag Marokko wilde bezoeken en daar Joden fotograferen was mijn losgeslagen voorstellingsvermogen.’

Bovenstaande is een mijmering van Alex Levac (Tel Aviv, 1944) die hij uitte naar aanleiding van de reizen naar Marokko die hij in 1994 en 1995 maakte op verzoek van Beth Hatefutsot. De foto’s werden daar in 1996 tentoongesteld, maar ook nu nog maken enkele foto’s van zijn hand deel uit van de virtuele tentoonstelling ‘Joden in Arabische landen vandaag’ op de website van Beth Hatefutsot.

Tot zijn teleurstelling ontdekt Levac dat de denkbeelden van een westerling met een groot voorstellingsvermogen niet overeenkomen met de Marokkaanse realiteit. In de steegjes van de mellah zijn bijna geen Joden meer te vinden, ook de armsten zijn naar elders in de steden verhuisd en zijn daar niet te onderscheiden van de andere Marokkanen.

‘Ik was in Marokko’, vertelt Levac, ‘op zoek naar Joden in het soort traditionele kleding waarin je Joden tijdens een Mimoenaviering in het Sacher Park in Jeruzalem soms aantreft. In Casablanca vond ik er éé. In Marrakesj zag ik in de verte nog iemand in dergelijke kledij. Toen ik dichterbij kwam, bleek het echter dezelfde man uit Casablanca te zijn. Ik ontmoette hem opnieuw tijdens de hillula in Wassan’.

De meeste Joden in Marokko zijn niet religieus, maar respecteren de traditie. En daarom houden ze zich aan de rituelen die horen bij het vereren en gedenken van hun heiligen, zoals de hillula. De vrouw in de foto op de voorpagina hangt in haar loofhut in Marrakesj een foto van een heilige.

Veelzijdig fotograaf

Al negentien jaar lang maakt Levac elke week een aparte foto voor de krant. Aanvankelijk voor Chadasjot maar inmiddels al weer jaren voor Ha’arets. Beide zijn toonaangevende dagbladen in Israel. Deze speciale foto’s zijn vaak ontroerend, grappig, mooi of ergeniswekkend. Ze laten zien wie de bewoners van Israel zijn en op die manier ook wat voor land Israel is.

Levac studeerde filosofie en psychologie aan de Universiteit van Tel Aviv. Maar na de studie vertrekt hij naar Brazilië, waar hij besluit fotograaf te willen worden. Hij schrijft zich in bij het London College of Printing en keert na afronding van de opleiding terug naar Brazilië als freelance fotograaf.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Voer voor alfabeten: de nieuwe Encyclopaedia Judaica in 26 gangen - Etienne Denneboom

Arnon Grunberg komt in de nieuwe editie van de Encyclopaedia Judaica niet voor en dat roept vragen op: hoeveel prijzen moet je winnen, in hoeveel talen moet je vertaald zijn en hoe Joods moet je Messias zijn om een lemma te verdienen? Harry Mulisch heeft wél een lemma: cadeautje bij zijn tachtigste verjaardag of zou het geen toeval zijn dat UvA hoogleraar Maritha Mathijsen niet alleen deze bijdrage schreef maar zich al eerder intensief met Mulisch bezighield?

Breedte, Billy - De nieuwe EJ is 3 cm breder (87 cm) dan de editie van 1972 (84 cm exclusief jaarboeken). Daarmee passen de 22 donkerblauwe banden nog net naast elkaar in een Billy.

Celibaat - Het artikel van Immanuel Jakobovits uit de vorige editie is ongewijzigd overgenomen. Het Jodendom staat nog onveranderd positief tegen heiliging door huwelijk. Dat is een geruststellend gegeven.

Dayan, Moshe (1915-1981) - Dayan, geen voorstander van het celibaat, debuteert in de EJ: het is wel degelijk zijn linkeroog dat hij in 1941 in Libanon verloor. Ook in 1941 leverde Libanon de Israeli’s (avant la lettre) al een blinde vlek en blijvende verliezen op.

Eörsi, Istvan - Maar liefst 98 Hongaarse literatoren zijn wél uitverkoren, deze briljante toneelschrijver ontbreekt. Om met George Tabori te spreken: ‘Dit is teleurstellend’.

Factor, Max (1877-1938) - Geluk moet je hebben of verdienen: op zijn achtste in het vak gerold bij een drogist die ook kiezen vulde of trok, opende Max als jongeman in Moskou een zaak - Le Rouge et le Noir? - in smeerseltjes (cosmetica) en pruiken. Een rondtrekkende theatergroep gebruikte zijn make-up voor een optreden in kringen van Russische adel (Hamlet?). Voor hij er erg in had, was hij als cosmetica-expert aangesteld aan het hof en bij de Russische opera en was zijn kostje gekocht. Jaren later werd datzelfde kostje opgekocht door Procter & Gamble.

Goll, Claire - Vrouw van. In haar autobiografie Alles is ijdelheid (voornamelijk literaire roddel, haar man Ivan onwaardig) vertelt zij dat zij op haar zesenzeventigste haar eerste orgasme had. De EJ vermeldt dit niet en verzuimt daarmee hoop te bieden aan een aanzienlijk deel van haar lezerspubliek.

Hitler, Adolf - Als Reichskanzler van 1933 tot 1945 actief in eigen land en daarbuiten.
Hield, aldus de EJ, innig van zijn moeder. Als schooljongen was hij dan ook volledig ontredderd toen zij aan kanker stierf, alle inspanning en zorg van haar joodse arts ten spijt.
Hebben we hier de sleutel tot de Endlösung? Een verdrongen of gesublimeerd moedermoord-complex (zie ook Freud, Sigmund)? Nee, zegt de EJ, Adolf bleef de arts van zijn moeder altijd uiterst dankbaar. Hillels adagium, dat wie een leven redt een hele wereld redt, is hierop niet van toepassing.

I-pod Joodse uitvinding, afgeleid van Sjema Jisraël; geen vermelding. Zonder twijfel zal de Encyclopaedia Judaica zelf eerder als audiobestand of brain-to-brain interlink in de I-pod zijn geïntegreerd dan dat Steve Jobs er zelf een vermelding in krijgt. Gebruik van dit gehoorapparaat op de fiets in het stadsverkeer is sterk af te raden voor wie van God wil houden met een heel hart, een complete levensadem en zonder dwarslaesie.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice>











Een zoektocht in het onbekende - Jeff Hamburg

Mijn oudtante, aunt Fannie, vertelde ons kinderen vroeger graag verhalen. Verhalen over een soort sprookjesdorp in een andere wereld, ergens aan een rivier. Toen ik ouder werd en zelf kinderen kreeg, begon ik te beseffen dat dat dorp en die wereld van aunt Fannie niet verzonnen waren, maar echt hadden bestaan. Ik liet een keer een cassetteband meelopen terwijl ze vertelde en heb die band altijd bewaard. Vorig jaar, toen mijn neef Paul en ikzelf allebei vijftig werden, besloten we op zoek te gaan naar het dorp van aunt Fannie.

Ik heb mijn ouders gevraagd wat zíj wisten van dat dorp, of over hun familie; dat bleek verbazingwekkend weinig te zijn. Niets, zou je kunnen zeggen. Dus kocht ik een kaart van de Pale (het gebied waarbinnen Joden zich in de tsaristische tijd mochten vestigen, red.), zocht de cassetteband van aunt Fannie op en luisterde die af met de kaart bij de hand. Haar dorp bleek Khoshchevate te heten en jawel, daar lag het, niet in Rusland, maar tussen Kiev en Odessa, in de Oekraïne, langs de rivier Bug.

Ik ging verder zoeken, via internet (Jewishgen.org, Ancestry.com), in archieven, op begraafplaatsen en in de registers ervan, en mijn ouders vroegen hun neven en nichten om details. Zo kon ik onze familie in kaart brengen en doken andere plaatsnamen op, zoals Pogrebysche, Chechelnik en Haysin. Ik kwam verrassingen tegen, bijvoorbeeld dat mijn overgrootmoeder de laatste jaren van haar leven in Amerika heeft gewoond, wat niemand in de familie nog wist. Samen met mijn vader heb ik toen haar graf in Philadelphia bezocht.

Via de Joodse Omroep kwam ik in contact met een tolk, Oleg Zilbert, wiens vader, Eugene, bij het Joods Cultureel Centrum in het Oekraïense Vinnytsia werkt en een belangrijke ambtenaar is. In Vinnytsia was volgens hen een belangrijk archief, waar ik zeker veel informatie zou kunnen vinden.

En zo begint de reis vorm te krijgen: op zaterdag 5 mei vertrekken we naar Kiev en zullen dan via Pogrebysche naar Vinnytsia reizen. Na het bezoek aan het archief reizen we dinsdag door naar Haysin en overnachten in Oeman. Dan willen we een paar dagen naar Khoshchevate en Chechelnik, om zaterdag 12 mei ten slotte terug te keren naar Kiev. Behalve neef Paul gaat er een vriend van me mee, Gary, die fotograaf is.

Zaterdag 5 mei
Iedereen is op tijd op Schiphol (half zes ’s ochtends!), de tickets kloppen en onze vlucht verloopt voorspoedig. Op het vliegveld van Kiev ontstaat verwarring bij het invullen van de formulieren en medewerking van de douane is ver te zoeken. Bij het autoverhuurbedrijf is men gelukkig vriendelijker. Het kost ons even goed een uur om de formulieren voor ons vervoermiddel, een achtpersoons busje, in te vullen. Na een poging tot spookrijden en een dwaaltocht door de voorsteden van Kiev laten we ons ten slotte door een taxichauffeur naar ons hotel gidsen. Daar frissen we ons even op en gaan een wandeling maken door Kiev.

Zondag 6 mei
Ik heb mijn les geleerd en heb de route naar Pogrebysche goed voorbereid, op een spiekbriefje staan alle plaatsnamen in cyrillisch schrift. Alles verloopt voorspoedig totdat ik in de buurt van Pogrebysche een afslag mis. Het leuke dorpje waar we belanden, heet helaas niet Pogrebysche, maar Volodarka. We moeten dertig kilometer terugrijden. Het is inmiddels 15.00 uur en sinds het ontbijt hebben we nog niets gegeten.
Wanneer we eindelijk aankomen bij Pogrebysche, zie ik aan de noordoost kant van de stad een begraafplaats, en volgens mijn informatie moet de joodse begraafplaats aan die kant van Pogrebysche liggen.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice