Levend Joods Geloof nr. 1 Rosj Hasjana 1998
Reform in V.S. doorvorst haar ziel - Shirah Lachmann
Hoewel de beginselverklaring van Miami nog maar een aantal maanden tevoren was aangenomen, startte in december 1997 een nieuwe discussie over een beginselverklaring die de reform beweging tot een baken moest zijn op haar weg naar de 21ste eeuw. Toch was dat niet zo vreemd, want de verklaring die in Miami werd aangenomen, was geheel gewijd aan de relatie van het reform jodendom met het zionisme en Israël. Over de doelen van de stroming b¡nnen de Verenigde Staten werd gezwegen. Dit artikel beoogt een analyse te zijn van de huidige ontwikkelingen en bekijkt ook hoe deze in een historisch
perspectief passen.
Inmiddels is er onder leiding van rabbijn Richard N. Levy, de nieuwe voorzitter van de Central Conference of American Rabbis (CCAR), een tweede concepttekst opgesteld. Deze Ten Principles for Reform Judaism is uitdrukkelijk een werkdocument. De definitieve versie van de nieuwe beginselverklaring zal volgend jaar worden voorgelegd aan de leden van de CCAR, wanneer deze bijeenkomen in Pittsburgh, ruim een eeuw nadat Amerikaanse reform rabbijnen daar hun eerste beginselverklaring opstelden en aannamen. Tijdens de bijenkomst van de CCAR in het Californische Anaheim in juni zei Levy het aldus: 'Om
het pad van ons volk naar de 21ste eeuw bij te lichten, dienen wij hun een nieuwe verklaring van principes voor de reform aan te bieden'. Elders noemde hij het 'een stap die van historisch belang kan zijn'.
Op dit moment mag er door de 'buitenwacht' nog niet in detail worden ingegaan op de tien punten die worden voorgesteld. Het is echter wel mogelijk een indruk te geven van de principes, die gedeeltelijk een herbevestiging zijn van eerdere beginselverklaringen. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke standpunten binnen een beweging die steeds weer heeft gesteld dat 'verandering altijd een wezenlijk deel van de realiteit van het joodse leven is geweest en dat ook moet blijven' (beginselverklaring van San Francisco, 1976), met die beweging mee veranderen.
Ook deze concepttekst lijkt vooral aan te sluiten bij voorgaande beginselverklaringen. Een van de meer opvallende uitbreidingen is nog wel dat er nu ook expliciet wordt gesteld dat seksuele voorkeur geen belemmering mag zijn om deel te nemen in het leiden van een gemeente, ongeacht de functie die men daarin bekleed. Het gegeven van sekse en seksuele voorkeur is een goed voorbeeld van de ontwikkeling die de teksten hebben doorgemaakt. In de beginselverklaringen van Pittsburgh (1885) en Columbus (1937) werd er nog met geen woord gerept over de positie van de vrouw binnen de reform. In die van San
Francisco werd voor het eerst expliciet gesteld 'dat vrouwen alle rechten hebben die horen bij het praktiseren van het jodendom'. In dit concept wordt dat nog nader gepreciseerd wat betreft beroepsmatige functies binnen een gemeente. Want inmiddels zijn er al jaren vrouwelijke chazzans en rabbijnen, maar dit was nog niet met zoveel woorden zwart op wit gezet; 'alle rechten die...' klinkt wat vaag.
Wat verder in het oog springt bij bestudering van de voorlopige tekst is de regelmatige terugkeer van het woord kedoesja en de vertaling daarvan - heiligheid. Als een rode draad loopt de behoefte daaraan door de helft van de punten. Het zou wellicht niet zo zijn opgevallen als rabbijn Levy datzelfde woord niet als thema had genomen van zijn openingstoespraak tot de conventiegangers in Anaheim. Natuurlijk ontbrak de kedoesja niet in eerdere verklaringen, maar het begrip werd veeleer omschreven binnen verschillende aspecten van jodendombeleving. In dit concept wordt veel explicieter gewaagd van de behoefte aan heiligheid in het leven en van de verschillende wijzen waarop daaraan
invulling kan worden gegeven.
Een ander opvallend punt, wat mogelijk verband houdt met het voorgaande, is dat er - zoals het er nu uitziet - buitengewoon veel aandacht wordt besteed aan het belang van de Sjabbat, lernen, de viering van de feestdagen en allerlei gebruiken uit de joodse traditie. In het huidige concept worden daar drie punten aan gewijd, terwijl deze aspecten in eerdere verklaringen meestal in één uitgebreid punt aan de orde kwamen.
Een van de traditionele gebruiken die wordt genoemd, is het naleven van kasjroet-voorschriften. Voor veel liberale joden zal dit weinig opmerkelijk zijn, maar dat dit voor de Amerikaanse reform anders ligt, blijkt uit het feit dat rabbijn Levy in Anaheim uitgebreid op het onderwerp in ging. 'Maar wacht even - reform-visies op het kasjroet? Op kleding? Hoe is het mogelijk dat dergelijke woorden worden geuit door de afstammelingen van de Pittsburghers, die stelden: 'Wij zijn van mening dat alle Mozaïsche en rabbijnse
wetten met betrekking op voedselvoorschriften, priesterlijke reinheid en kleding ontstonden in tijden en onder invloed van denkbeelden die ons in onze huidige mentale en spirituele staat geheel vreemd zijn'?'
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Alleen in gezamenlijkheid is er toekomst - rabbijn John D. Rayner
Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst in Londen eind juli van de rabbijnen van de Reform Synagogues of Great Britain en van de Union of Liberal & Progressive Synagogues gaf een aantal van hen zijn visie op de ontwikkelingen in het Engelse jodendom. Een van sprekers was rabbijn John Rayner, de emeritus rabbijn van de ULPS.
In het zicht van het einde van de eeuw - en van het millenium - is het de vraag wat de vooruitzichten zijn voor religie, voor jodendom en voor progressief jodendom. Wij kunnen alleen maar proberen huidige ontwikkelingen te defini‰ren en daaruit hoe het verder zal gaan. Daarbij zijn echter drie waarschuwingen noodzakelijk.
Allereerst is een van de weinige zekerheden die de toekomst ons biedt dat zij verrassingen in petto heeft. Onze voorspellingen lopen derhalve altijd de kans door onvoorziene gebeurtenissen hun validiteit te verliezen.
Ten tweede zijn sommige onvoorziene gebeurtenissen in zoverre te voorzien dat de morele logica van de geschiedenis in die richting wijst, tenzij er grondige maatregelen worden getroffen om ze te voorkomen, of - zoals de Profeten het zouden hebben gesteld - indien indien berouw uitblijft. Gezien bijvoorbeeld de verspreiding van nucleaire, chemische en biologische wapens aan de ene kant en het hardnekkige voortbestaan van dictatoriale regimes en fanatieke bewegingen wier doel gebruik van alle middelen heiligt aan de andere kant, is het moeilijk voor te stellen hoe een wereldwijde catastrofe voorgoed kan
worden afgewend.
Een derde mogelijkheid waar wij rekening mee dienen te houden is die van een regionale catastrofe, in het bijzonder in het Midden-Oosten. Zo de geschiedenis een morele logica kent, is het moeilijk voor te stellen hoe de houding van de staat Israël ten opzichte van de Palestijnen op den duur iets anders tot gevolg kan hebben dan de vernietiging van die staat. En dan zou de meest opvallende ontwikkeling in de moderne joodse geschiedenis, de verhuizing van de joodse bevolking van de diaspora naar Israël, kunnen omslaan.
Maar zelfs als, zo God het wil, dergelijke onvoorziene rampen op de een of andere manier kunnen worden voorkomen, dan betekent dat nog niet dat de huidige trends tot in het oneindige blijven voortbestaan. Ontwikkelingen - en niet in de laatste plaats demografische - veranderen soms op manieren die niet tevoren waren in te calculeren. In elk geval ligt het ook in ons vermogen om ze tot op zekere hoogte te beïnvloeden. De inzet is zo hoog dat er dan ook alle reden is om verder te spelen.
Pro religie
Een van de kernvragen is uiteraard of het waarschijnlijk is dat de algemene opinie pro religie zal zijn. Op dit punt is er sprake van strijdig bewijsmateriaal. Enerzijds heeft er een enorme afkalving plaatsgevonden van traditionele geïnstitutionaliseerde religie en waarschijnlijk zal die nog wel enige tijd door gaan. Anderzijds is er veel minder sprake van categorische afwijzing van religie dan vroeger het geval was. 'Atheism is dead', om de titel van Arthur Lelyvelds boek te citeren. Of, zoals de Leipzigse filosoof Christoph
Türcke het formuleerde: 'tegenwoordig lijken erkende atheïsten een overblijfsel te zijn van een tijd die voorbij is' (What Price Religion?, SCM, 1997, p. vii).
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Het seizoen van wedergeboorte en vernieuwing - rabbijn Menno ten Brink
Met Rosj Hasjana is de tijd weer aangebroken dat wij onze band met God, met de anderen om ons heen en niet te vergeten ook met onszelf proberen te vernieuwen. Wij trachten het oude achter ons te laten om nieuwe wegen in te slaan, waarbij we er steeds naar streven niet in oude fouten te vervallen, maar onze levens te verbeteren.
'Werp alles dat je verkeerd hebt gedaan van je af en geef jezelf een nieuw hart en een nieuwe geest' (Ezechiël 18:31). Dat proces heet tesjoewa; het inzien van het verkeerde, het daarvan leren vandaag opdat wij in de toekomst niet in herhaling zullen vallen; opdat wij morgen een ander leven kunnen hebben, dat op een hoger plan staat.
De rabbijnen uit de Talmoedische tijd hebben daarmee nadere invulling gegeven aan de oude gewoonte om op de dag van Jom Kipoer twee zondebokken te nemen (zie: Wajikra 16, alsmede de inhoud van de Awoda tijdens de Moesaf-dienst van Jom Kipoer, wanneer we deze oude gewoonte ieder jaar 'opvoeren'). Eén bok werd de symbolische drager van de zonden van het gehele volk. Het beest werd de woestijn ingestuurd, zodat de zonden ver weg van het volk zouden komen. Sommige tradities zeggen dat de bok van een rots werd geduwd en gestenigd, zodat de zonden (met de bok) niet meer naar het volk konden terugkeren. De andere bok was bestemd als zonde-offer in het misjkan en later in de tempel.
Tesjoewa
Toen de tempel was verwoest en er daarmee een einde kwam aan de oude traditie van de zondebokken, moest er een andere invulling van deze zondebelijdenis worden gevonden. Dat was het moment voor de geleidelijke invoering van onze bekende periode van tesjoewa - van inkeer, wedergeboorte en vernieuwing. Eén moment van tesjoewa werd niet langer als zinvol ervaren, het moest een intensievere en langere periode worden. Rosj Hasjana, de dag van het bazuingeschal, waarmee het nieuwe jaar werd aangekondigd, gold daarbij als eerste dag. Zo werd nader vorm gegeven aan het proces van de tien dagen van inkeer, van Rosj Hasjana tot Jom Kipoer. Speciale gebeden - de selichot - werden ingevoegd in de diensten in die periode. De zondebelijdenis die de hogepriester uitsprak, kreeg zijn plaats in de dienst, en het sjofar blazen werd vooral ingevoerd om de mensen erop te wijzen dat men zijn eigen leven moest gaan onderzoeken. Nog later werd ook de maand Elloel bestemd als
periode van voorbereiding op de intensievere dagen van inkeer in de daaropvolgende maand Tisjri.
Het doen van tesjoewa wordt daarmee een proces van iedereen, en blijft niet alleen beperkt tot een afstandelijke tempelritus, uitgevoerd door de hogepriester. Het ligt in dezelfde lijn als hetgeen de rabbijnen hebben gedaan met de gehele tempelcultus: het naar de mensen toe brengen van de tradities en religieuze beleving. Hiermee werd het jodendom na de verwoesting van de tempel bewaard voor verdwijning. Rabbijn Irving Greenberg legt in zijn boek The Jewish Way de nadruk op het feit dat tesjoewa een proces is waarvan de inhoudelijke componenten vernieuwing en wedergeboorte zijn.
Rosj Hasjana, als begin van het nieuwe jaar, vormt daarmee het begin van het seizoen van zelfreflectie, met als climax Jom Kipoer. Met de vernieuwing van het jaar zou ook de vernieuwing van onszelf moeten plaatsvinden. Het is de tijd bij uitstek dat de hemelpoorten geopend zijn voor ons gebed en onze wil om te veranderen, opnieuw te beginnen, met nieuwe kansen en mogelijkheden. Rosj Hasjana wordt ook wel Rosj haChodasjiem genoemd, het begin van de maanden. Als we naar het Hebreeuwse woord voor maand - chodesj - kijken, zien wij dat de drie letters die het woord vormen ook het Hebreeuwse
woord voor 'nieuw' - chadasj (chet, dalet, sjien) - geven.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
De zaak Jona, de zoon van Amitai - rabbijn Awraham Soetendorp
De rechter: Mij is door de voorzitter van de kahal (gemeente) van Jeroesjalajim gevraagd
een oordeel te vellen over Jona de zoon van Amitai, profeet en ziener die sinds vele jaren tot ons spreekt de woorden van de Altijdzijnde.
De vraag is: spreekt Jona in de naam van God of niet. Het is een vraag van leven en dood naar het woord van Dewariem: '...want de profeet die in overmoed durft te zeggen in mijn naam, wat ik hem niet geboden heb, en die dus spreekt in de naam van andere goden, deze profeet zal dit vergrijp met de dood bekopen'. Het woord is aan de aanklager.
Aanklager: Allereerst onze dank aan de rechters, die op zulk een korte termijn bijeen hebben willen komen om de zaak aan te horen. Er mag dan ook geen tijd verloren gaan.
Hedenochtend verscheen Jona bij de voorzitter met de gehaaste mededeling dat God hem aangezegd had om naar Ninivé te gaan, de ontzagwekkende stad, om aan de bewoners te verkondigen dat hun schanddaden Hem hadden bereikt. De formulering van dit zogenaamde Godsgericht laat geen mogelijke twijfel bestaan.
Jona beweert dat God hem zendt naar Ninivé om hen aan te sporen zich af te wenden van hun slechte levenswandel, om hen de kans te geven om aan de vernietiging te ontkomen.
Welk een gruwel, welk een leugen. Geachte rechters, we hebben het over Ninivé, waarvan de klank alleen al ons doet sidderen. We hebben het over de Assyriërs, die door hun handelingen het recht om zich mens te noemen, hebben verspeeld. Gegrift in het geheugen van dit volk Jisra'eel zijn de verschrikkingen: hoe zij de gevangenen eerst hebben gevild, verminkt, alvorens zij hen vermoordden; hoe zij de buiken van vrouwen in verwachting open reten om moeder en foetus gelijktijdig te doden; hoe zij baby's bij hun hielen grepen, om hen tegen rotsen te pletter te slaan.
De ware profeet Hosea, zoon van Be'eri, heeft het voor altijd beschreven in de dagen van Oezija, Jotam, Achaz en Jechezkija, koningen van Juda en Jerow'am, zoon van Joasj, koning van Jisra'eel.
En wie zal ooit de beelden uit zijn bewustzijn kunnen bannen van de tocht der ellendigen, de deportatie van de gekwelden?
De ware profeet Amos heeft de moed gehad te beschrijven wat elke beschrijving tart. De weinige 'gelukkigen', die de slachting hadden overleefd, werden naakt aan elkaar gebonden, niet met touwen, maar met vishaken. Een grote haak in de dij van die voorliep, die vastgelijnd werd aan een kleinere haak, bevestigd in de wang van die daarachter liep. Ieder werd zo tweemaal vastgehaakt, behalve die de hele rij voorging en die deze afsloot. En wat er gebeurde als één struikelde en viel. Het gescheurde vlees, het bloed, de onmenselijke kreten, de dood, en het hoongelach van de Assyriërs. Deze beelden van de levende
hel zijn doorgegeven van generatie op generatie.
De ware profeten Nachoem en Tsefanja hebben aangekondigd hoe de Assyriërs voor deze wreedheid der wreedheden zullen boeten. Ninivé zal worden vernietigd, hun bezittingen zullen worden geroofd, de lichamen van gedode Assyriërs zullen hoog worden opgestapeld, hun baby's zullen worden verbrijzeld, de eens trotse adel zal worden vernederd. 'En allen die het nieuws over jullie zullen horen, zullen in hun handen klappen'.
En nu beweert deze Jona, die niet in de schaduw van de genoemde ware profeten kan staan, dat God hem zou hebben opgedragen ervoor te zorgen dat deze Assyriërs boete zouden kunnen doen. Zij zouden zich slechts in zak en as hebben te tooien, en vol misbaar op hun borst moeten slaan en huichel-gebeden behoeven te spreken om door God te worden vergeven.
Zouden zulke misdaden kunnen worden vergeven? Wat zou de basis van rechtvaardigheid nog zijn, als de Rechter van heel de aarde geen recht meer zou doen!
Mosjé, de grootste der profeten, heeft ons getoond dat er een grens aan vergeving is, toen God het hart van de farao verhardde, zodat hij aan de laatste vijf plagen niet meer kon ontkomen. En wat de Egyptenaren deden was kinderspel, vergeleken bij de Assyriërs.
Neen, en nog eens neen. Jona heeft niet gesproken in de naam van God. Hij heeft gesproken in de naam van Ba'al en Astarte, volgens de kronkelwegen van de leugen. Hij dient te sterven.
Verdediger: Ik moet toegeven dat ook ik versteld stond, toen ik de woorden van onze profeet had gehoord. En ook ik deel in het afgrijzen dat ons bevangt, wanneer wij over de Assyriërs spreken. Maar ik geloof in Jona, en ben overtuigd van de waarheid die hij spreekt.
Ondoorgrondelijk zijn soms de wegen van onze God.
En toch, laat ik een poging wagen om een verklaring te geven voor wat in de diepste zin voor ons stervelingen onverklaarbaar blijft.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Jom Kipoer valt nooit op vrijdag of zondag - RAL
De joodse kalender is een ingewikkelde zaak. Dat komt omdat het joodse jaar is samengesteld uit maanden. Die maanden zijn echte maan-maanden. Deze maanden tellen soms dertig dagen en soms negenentwintig. Daarnaast schrijft de Tora voor dat bepaalde feestdagen in bepaalde seizoenen van het jaar moeten vallen. Dat levert moeilijkheden op.
Zes maan-maanden van 30 dagen zijn samen 180 dagen; zes maan-maanden van 29 dagen zijn opgeteld 174 dagen. Tezamen zijn dat 354 dagen. Een zonnejaar telt echter 365 dagen. Daar ligt dus een probleem. Als er ten aanzien van dit verschil geen correctie wordt toegepast, gaan de feestdagen door het jaar heen schuiven, in plaats van in de voorgeschreven seizoenen te vallen. In de kalender die de islam hanteert en die tevens van maan-maanden uitgaat, wordt geen correctie ingevoegd. Vandaar dat de islamitische vastenmaand, de Ramadan, door het hele jaar kan vallen.
Omlooptijd
De werkelijkheid maakt het geheel nog iets ingewikkelder. De omlooptijd van de maan rond de aarde (een maan-maand) is namelijk niet precies 29 dagen, maar 29 dagen, 12 uur en nog wat minuten en seconden. De omlooptijd van de aarde om de zon is ook niet precies 365 dagen, maar iets langer. Vandaar dat er in de huidige, algemeen gebruikte kalender eens in de vier jaar een schrikkeldág wordt ingevoegd. In de joodse kalender wordt er - omdat het verschil in aantal dagen tussen twaalf maan-maanden en het
zonnejaar nogal groot is - zeven maal in negentien jaar een schrikkelmáánd ingevoegd, de
maand Adar II. Dat lijkt een nogal willekeurig regeling, maar dat is zij natuurlijk niet.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Israël, begin of einde van de verlossing? - Rachel Reedijk
De Amsterdam-Maastricht Summer University koos dit jaar als thema Joods Fundamentalisme. Doel van de cursusweek, georganiseerd door het Joods Historisch Museum en geleid door Edward van Voolen, was meer inzicht te krijgen in de theologische wortels van radicale religieuze stromingen en de politieke implicaties daarvan. In de lezing van Professor Aviezer Ravitzky, hoogleraar Joodse Filosofie aan de Universiteit van Jeruzalem, werd ingegaan op de relatie tussen Messianisme, Zionisme en Joods Religieus Radicalisme, hetgeen tevens de titel is van zijn boek over dit onderwerp.
Ondanks de Israëlische temperaturen in het gebouw Felix Meritis half augustus is er volledige concentratie onder de ongeveer dertig deelnemers. Ravitzky moedigt de cursisten aan om met hem van mening te verschillen. Karakteristiek is de opmerking: 'U vindt hen kortzichtig, maar zij zullen van u hetzelfde beweren'. Ravitzky zet uiteen dat er binnen het jodendom, sinds de verwoesting van de tweede tempel, twee centrale concepten bestaan: galoet (diaspora) en ge'oela (verlossing). De vraag is, zegt Ravitzky, of het hier wel gaat om elkaar uitsluitende polen of dat er wellicht een 'intermediair model' mogelijk is. Het dilemma is niet nieuw: leven in de messiaanse verwachting, maar tevens bereid zijn om in het dagelijks leven (politieke) compromissen te sluiten. De zionistische beweging heeft dit dilemma op scherp gesteld. Met de kanttekening dat er binnen de orthodoxie een heel scala aan reacties bestaat op het politieke zionisme, spitst Ravitzky de discussie vervolgens toe op twee hoofdstromen of referentiekaders: radicaal anti-zionisme en radicaal religieus-zionisme.
Radicale anti-zionisten zien het zionisme als een demonische, anti-messiaanse eruptie. Voor de Satmar chassidiem vertegenwoordigt de staat Israël 'een collectieve rebellie tegen de hemel en een verraad van de unieke joodse voortbestemming'. Het zionistische project is in hun visie gedoemd te mislukken, de verlossing zal plaatsvinden op de ruïnes ervan. Radicale religieuze zionisten zeggen daarentegen dat de staat Israël inherent heilig is: 'het uiteindelijke succes van de onderneming - Israëls berouw en uiteindelijke verlossing - is aldus van tevoren gegarandeerd, ondanks tijdelijke tegenslagen en veranderingen ten kwade'.
Geredeneerd vanuit een anti-zionistische positie mogen joden het land niet in beheer hebben vóór de komst van de Masjiach. Om die reden is de Satmar beweging van mening dat alle territoria moeten worden teruggegeven, inclusief Tel Aviv. Ravitzky: 'Er bestaat zelfs een groep die voor aansluiting bij de PLO is: Israël mag worden gecontroleerd door Arabieren of desnoods door president Clinton, als het land maar niet in joodse handen is'. Vanuit radicaal religieus-zionistisch perspectief is het juist niet geoorloofd om land af te staan, want 'de messiaanse tijd komt dichter bij ons en niet verder van ons af!'. Vredesovereenkomsten zoals 'Oslo' en 'Camp David' worden, bijvoorbeeld door Goesj Emoeniem, paradoxaal genoeg ervaren als verraad. Niet vanwege het land als zodanig, maar op grond van de profetische notie van vrede. Vrede moet gebaseerd zijn op liefde en harmonie, niet op zoiets ordinairs als een politiek compromis.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
De Liro-archieven en de schaamte - Yara F. Dumas
In december 1997 werd Nederland opgeschrikt door de vondst van de Liro-archieven. 'Liro' staat voor Lippmann-Rosenthal, de bank die door de Duitsers werd gebruikt om joden van hun bezittingen te beroven. Op de kaarten die tevoorschijn komen, staat nauwkeurig vermeld wie welke sieraden en andere kleinoden had ingeleverd. Voorts blijkt dat het restant van deze goederen in 1968 is verloot onder ambtenaren van het Ministerie van Financiën. Naast deze Liro-affaire is de nasleep van de Sjoa het afgelopen jaar veelvuldig in het nieuws geweest met de moeizaam afgegeven erkenning van de Zwitserse banken dat zij in de nazi-tijd op grote schaal joods goud 'beheerden' en met de commotie rond nooit uitgekeerde levensverzekeringen. Bijgaand gesprek gaat over de vraag of deze affaires hebben geleid tot meer besef onder niet-joden over het grote drama dat zich tussen 1940 en 1945 afspeelde.
De historica Dienke Hondius werkt sinds 1984 bij de Anne Frank Stichting en al weer enige tijd als onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Zij verwierf in 1990 bekendheid met de publicatie van haar onderzoek naar de opvang van de Nederlandse joden na terugkeer uit onderduik en vernietingskampen. Dit boek, Terugkeer, antisemitisme in Nederland rond de bevrijding, zal in het najaar van 1998 in een herziene en aangevulde herdruk uitkomen. Hondius werd in 1960 geboren op de Veluwe en groeide in Zeeland op in een gereformeerd gezin. Zij heeft een man en twee kinderen. Sinds 'Terugkeer' wordt Hondius gezien als kenner van de nasleep van de Sjoa en de daaruit voortvloeiende
ongemakkelijke houding van niet-joden naar de joodse gemeenschap in Nederland.
Op een regenachtige ochtend eind augustus ontvangt Dienke Hondius me op haar werkkamer aan de Amsterdamse School voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek. Hondius: 'In de naoorlogse jaren zie je verschillende golven van steeds grotere, deels overlappende kringen van mensen zich bewust worden van de succesvolle vervolging die tot vernietiging van bijna een gehele bevolkinggroep leidde. Het groeiende besef van dit verlies wordt verwerkt aan de hand van incidenten of gebeurtenissen die in de media veel aandacht krijgen. Ik durf te stellen dat niet-joden zich sinds de jaren tachtig langzaam
maar zeker verbinden met de geschiedenis van de vernietiging. Zij realiseren zich in toenemende mate dat er een bevolkingsgroep uit Nederland is verdwenen die nog niet zolang geleden duidelijk herkenbaar aanwezig was.' Hondius spreekt zelfverzekerd en met weloverwogen zinnen. Haar woorden verraden ervaring met interviews en presentaties over dit onderwerp.
Hoe manifesteren zich die uitbreidende kringen van bewustzijn over de Sjoa?
'De eerste golf zag je in de jaren zestig met het verschijnen van een aantal boeken en de eerste televisie-uitzendingen over de oorlog. Vooral Ondergang, van Presser, maakte veel indruk. Dit beginnend besef ebte weer wat weg. De invoering van de WUV (Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers) begin jaren zeventig betekende weliswaar een erkenning van de overheid - zij het een zeer late erkenning - dat de overlevenden een bijzondere groep zijn die bijzondere zorg nodig had, maar op de relatie tussen niet-joden en joden had dit geen wezenlijke invloed. De WUV betekende dat de joodse overlevenden als
patiënten werden gezien. Als 'slachtoffers' konden ze door de niet-joden gemakkelijk aan de kant worden geschoven met het gevoel 'er wordt nu voor ze gezorgd'. Pas in de jaren tachtig werden de overlevenden gezien als nu levende mensen met een eigen verhaal.'
Wat heeft deze ontwikkeling in gang gezet?
'Ik denk dat de film Shoah van Claude Lanzmann heel belangrijk is geweest. In zijn tien uur lange documentaire werden overlevenden als ooggetuigen opgevoerd. Men zag dat het echte mensen waren, met een verhaal dat zich afspeelde temidden van niet-joden. Ooggetuigen zijn mensen in het hier en nu, geen acteurs die een verhaal navertellen, maar mensen die door te spreken laten zien 'hier ben ik, ik leef nog'. In de tweede helft van de jaren tachtig zie je een stroom boeken op gang komen van overlevenden die hun herinneringen vertellen. Zoals Strepen aan de hemel van Gerhard Durlacher, dat grote indruk maakte. Daarnaast werden de overlevenden in het herdenkingsjaar 1985 'ontdekt' door journalisten die het verhaal uit de eerste hand wilden horen. Voor de overlevenden zelf betekende dit vaak dat zij het verhaal voor het eerst vertelden. Toen ik in 1985 Eva Schloss - de tweede vrouw van Otto Frank - in Londen interviewde over haar oorlogsgeschiedenis had zij haar verhaal nooit eerder verteld.'
Hebben vragen van de 'tweede generatie' hier invloed op gehad?
'De bewustwording van kinderen van de overlevenden heeft er zeker mee te maken. In de jaren tachtig zag je dat zij meer wilden weten om hun eigen geschiedenis beter te begrijpen. Bij hen zie je nu ook een deassimilatieproces. In groeiende mate durft de vaak seculier opgevoede tweede generatie zich een joodse identiteit toe te eigenen.'
De scholen hebben het laten afweten?
'Het is bijna niet voor te stellen dat tot in de jaren tachtig de geschiedenis van de oorlog in het onderwijs ging over Hitler en hoe erg de Duitse bezetting was, over de Nederlandse regering in Londen en over het verzet. Niet over wat de Nederlandse joden overkwam. In mijn bewustzijn als kind was de oorlog met de bevrijding over. Toen ik later in Amsterdam ging studeren en daar joodse vrienden kreeg, begon ik te begrijpen dat voor hen de oorlog na de bevrijding nog lang niet over was. Ik werd steeds nieuwsgieriger naar de periode direct na de oorlog, toen de Nederlanders zich niet meer konden verschuilen achter de Duitsers. Het excuus van de bezetting viel weg.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service