jaargang 45
Levend Joods Geloof nr. 2 Chanoeka 1998
Een impuls voor anders lernen - C.I. Dessaur
Anders lernen
Ieder jaar verstrekt de 'Vereniging voor Hebreeuws' (een genootschap van academisch geschoolde docenten Hebreeuws en overige belangstellenden) een boekje met een overzicht van bijna alle mogelijkheden in Nederland (en Nederlandstalig België) om Hebreeuws te leren: bijbels Hebreeuws, rabbijns Hebreeuws of modern Hebreeuws, mondeling of schriftelijk, in groepsverband of individueel, in meerjarige of korte cursussen, op alle denkbare niveaus en in tal van plaatsen door het hele land.
Toen ik dit boekje voor het eerst onder ogen kreeg, was ik verbaasd en verheugd. Zoveel en zo'n gevarieerd aanbod, niet alleen voor de Hebreeuwse taal maar soms ook voor wat niet-Joden 'judaïca' noemen (algemene kennis van joodse geschiedenis, joodse feesten en gebruiken, joodse filosofie, enzovoort) had ik absoluut niet verwacht. Nadere bestudering van het overigens zeer nuttige boekje dempte de vreugde echter enigszins. Veruit het meeste waaruit de joodse belangstellende in Hebreeuws en in jodendom zou kunnen kiezen, wordt aangeboden door niet-Joden, verbonden aan niet-joodse instituten, zoals universiteiten en leerhuizen, of door niet-joodse privé-docenten.
Geen kwaad woord daarover: het is nuttig dat in Nederland aan een aantal universiteiten - met name de Leidse universiteit, de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Groningen en de (orthodox-protestante) Vrije Universiteit te Amsterdam, een redelijk grondige studie van Hebreeuws mogelijk is als onderdeel van het vakgebied Semitische talen, en dat aan de theologische faculteiten het een en ander aan een inleiding tot 'judaïca' wordt aangeboden. Maar niet iedereen die zich intensief in jodendom en joodse religie zou willen verdiepen, heeft behoefte aan een academische opleiding. En waar je de taal en de joodse
achtergronden ook zou willen bestuderen, je zult zelfs bij de Tarboetcursussen voor modern Iwriet en bij de meeste particuliere cursussen, als Jood zeer duidelijk in de minderheid zijn. Van een 'joodse sfeer' of een joodse manier van lernen kan daar nu eenmaal geen sprake zijn.
Voor Joden zijn er wel specifieke studiemogelijkheden bij de orthodoxie (het Nederlands Israëlietisch Seminarium te Amsterdam), bij het liberale Studiecentrum (met daarnaast de 'weekend-opleiding') van de LJG Amsterdam, en op een aantal plaatsen in de mediene. Alle doen zij op hun gebied en voor hun doelgroep goed werk. Bij het NIS kunnen Joden (mits mannen) bijvoorbeeld worden opgeleid tot chazzan of ba'al koré, grondig worden geschoold in Gemara (wederom alleen mannen), en zijn docentenrangen te behalen. Ook worden losse cursus-modulen aangeboden, van modern Iwriet tot specifieke sefariem van Tenach, enzovoort.
Het goed functionerende Studiecentrum van de LJG biedt jaarlijks een grote variëteit van 'laagdrempelige' cursussen aan, die met name voor beginners heel aantrekkelijk kunnen zijn en die hun nut ruimschoots hebben bewezen. Initiatieven tot uitbreiding daarvan worden ontwikkeld.
Maar dit alles is toch niet genoeg. De huidige generatie middelbare en oudere Joden heeft soms nog wel een bodempje aan joodse kennis van huis meegekregen of voelt althans enige nostalgie naar die kennis en die cultuur. Voor de jongere generatie Joden geldt dat echter in het algemeen niet. Veruit de meesten van het geringe aantal Joden dat sinds de Duitse terreur nog in Nederland woont, zijn niet meer verbonden aan enig joods 'kerkgenootschap' of zelfs hun ouders zijn dat nooit geweest. Het merendeel van de Joden van de naoorlogse generaties zou, gesteld dat zij zouden worden toegelaten, zeker niet bij
het orthodoxe Seminarium of het liberale Studiecentrum naar binnen durven of willen gaan om hun joodse 'roots' te zoeken. Zoals vele moderne westerse mensen ervaren zij zichzelf als a-religieus. Bovendien hebben zij geen notie van het verschil tussen de op discussie gebaseerde joodse studie en bijvoorbeeld christelijke bijbelstudie en dogmatiek; tussen de praktijk van joodse religie en de yoga's van oosterse spirituele stromingen.
Een algemeen (niet aan joodse 'kerkgenootschappen' gebonden) educatief centrum, met joodse docenten, bestemd voor Joden van letterlijk iedere signatuur, waar zij joodse kennis en vaardigheden op diverse gebieden kunnen verwerven en ontwikkelen, lijkt dringend gewenst om de continuïteit van het jodendom in het komende millennium (volgens de christelijke jaartelling...) te waarborgen of in elk geval een kans te geven. Bovendien kunnen toekomstige joodse leraren, bestuurders, publicisten en dergelijken, daar een stevig fundament leggen voor hun eventuele verdere studie bij de specifiek liberale of orthodoxe
opleidingen die zij zouden willen volgen.
Een eenmalige subsidie van de Nederlandse overheid ten behoeve van een algemeen Joods Educatief Centrum (naar analogie van dergelijke centra voor andere culturele en etnische minderheden; het betreft dus geen 'Liro'-geld) maakt het mogelijk zo'n algemeen-joods instituut te gaan ontwikkelen. Het bestuur en de educatieve adviesraad zijn samengesteld uit orthodoxe, liberale en niet-gebonden joodse leden. Er wordt een gedetailleerd meerjarenplan voor het onderwijs ontworpen, en een aantal potentiële docenten en studenten heeft al informeel van hun belangstelling blijk gegeven. Met bestaande joods-educatieve
instellingen zal in goed overleg worden samengewerkt en de bedoeling is het onderwijs, voor zover mogelijk, op diverse wijzen naar de studerenden te brengen, i.c. het niet tot Amsterdam te beperken, zodat ook de mediene aan bod komt.
Eind 1999, na de Hoge Feestdagen, hopen de initiatienemers de eerste cursussen te kunnen aanbieden.
Waarom lernen?
Voor de meeste Joden in Nederland en elders in de diaspora, is jodendom iets heel vaags: voorouders die zich onder aanzienlijk moeilijker omstandigheden dan de huidige door het leven probeerden te slaan in een 'christelijke' omgeving; overgrootouders, grootouders of ouders die door de Duitsers en hun vele handlangers werden vervolgd tijdens de Duitse terreur in Europa en die, voor zover zij de Sjoa overleefden, daar vaak zware trauma's aan overhielden; neurosen die aan opvolgende generaties werden doorgegeven; dwangmatige herhalingen van oorlogservaringen of een al even dwangmatig zwijgen daarover. Soms is er ook wel iets positiefs overgeleverd: gezelligheid, warmte, humor, nostalgische verhalen, en vaak meer dan gemiddelde energie om toch nog iets te bereiken in de naoorlogse
maatschappij.
Bij een verbroken traditie - er was in de late jaren veertig, vroege jaren vijftig bijna geen joodse Umwelt meer; bijna geen joodse leraren; en relatief weinig enthousiasme om de religieuze draad weer op te pakken - blijven sommige uiterlijkheden meestal nog enige tijd intact.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Verscheidenheid op klein gebied - RAL
Een merkwaardige bijzonderheid van het ouder worden (zo ervaar ik dat), is dat men tamelijk vaak gaat vragen: 'Hoe was dat nou vroeger?' en: 'Wat vind je van de ontwikkeling nu?' De tweede vraag vind ik het makkelijkst te beantwoorden. Er móet verandering zijn. Als er geen verandering is, volgt stagnatie en die leidt onvermijdelijk tot een vorm van verstening. Het is een van de grote verdiensten van het liberale jodendom dat het niet bang is voor veranderingen.
Hoewel.... Ook wij zouden misschien nog wel wat verder kunnen gaan. De gebeden die wij in onze sidoeriem opnemen, zijn vrijwel alle van eerbiedwaardige ouderdom. Daarmee zijn zij niet a priori veroordeeld. Ook oude teksten kunnen vaak heel mooi zijn. Oude teksten kunnen een eeuwigheidswaarde hebben. Maar soms denk ik dat een bepaalde tekst wel erg het kenmerk draagt van een vroomheid en van een denkpatroon dat niet meer van deze tijd is.
Om een voorbeeld te noemen: de beracha over de herleving der doden in de Amida. Wie
zou er in onze kring nog (willen) geloven in de lijfelijke opstanding der doden? Ik heb bij dat tekstdeel altijd de neiging om - heel oneerbiedig - te denken 'het zal je niet gebeuren...' Het geloof in de herleving is ooit - blijkbaar - heel aanvaardbaar geweest. Zelfs een rationeel denkende man als Maimonides neemt het op in de dertien basispunten van het jodendom.
Nadeel
Sommigen vinden die neiging tot verandering een nadeel. In de orthodoxe versie van het jodendom (waar men liever nooit iets verandert) kan men met zijn Nederlandse 'tefille' (tegenwoordig zeggen wij sidoer) over de hele wereld terecht. Met onze (nieuwe) sidoer hooguit in de zeven liberale kehillot die wij tellen. Nu zijn er ook binnen de orthodoxie verschillende stromingen, maar die te traceren is een soort fijnproeverswerk. Toegegeven, bij ons zijn de verschillen groter en meer in het oog lopend. Het een is het gevolg van het ander; de mogelijkheid scheppen om te veranderen, betekent de mogelijkheid creëren van onderlingen verschillen.
Wij zijn het liberale jodendom in de jaren dertig van deze eeuw begonnen in een sfeer van zich sterk afzetten tegen alles wat orthodox was. Dat betekende dat onze eerste diensten zonder hoofdbedekking voor de mannen werden gehouden. Het dragen van een talliet was een uitzondering. Maar dat vrouwen zouden kunnen worden opgeroepen, kwam in niemands hoofd op: feminisme was in die jaren nog een onbekend begrip. Ook werden vrijwel alle Hebreeuwse teksten in de dienst in het Nederlands vertaald. Aan Bar of Bat Mitswa-vieringen kan ik mij er uit de vooroorlogse liberale gemeente Den Haag slechts een enkele herinneren. Er was wél enig onderwijs, dat in hoofdzaak bestond uit pogingen de kinderen het lezen van Hebreeuws bij te brengen, plus enig, zeer elementair Iwriet.
In dat alles is in de loop van zo'n goeie zestig jaar bijna onvoorstelbaar veel verandering gekomen. Daarbij is de verscheidenheid binnen onze zeven liberale kehillot in sommige opzichten toch nog opmerkelijk.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 2 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
De symboliek van het interieur - Diny Boas
Het woord synagoge is de Griekse vertaling uit het Hebreeuws van Beth ha-Knesset - Huis van Samenkomst. Deze aanduiding is aangetroffen in de mozaïekvloeren van verschillende gebouwen in Galilea en rondom Jeruzalem uit de tijd van de Hellenistische en Romeinse overheersing. De synagoge is zeer oud; hoe oud precies is onbekend, maar sommige geleerden stellen dat Dan. 6:11 wijst op de aanwezigheid van een ruimte voor gebed tijdens de Babylonische ballingschap. Bij opgravingen zijn hiervan tot nu toe echter geen overblijfselen gevonden.
Belangrijker dan de ouderdom van de instelling is de vraag welke plaats de synagoge in het leven van die tijd innam. Uitgaande van bovengenoemde strofe in Daniël kan als eerste functie van de synagoge het bieden van een faciliteit voor het uitspreken van een (gezamenlijk) gebed worden genoemd. Dit was echter niet de enige functie. Volgens de Theodotos-inscriptie, een plaquette uit een synagoge in Jeruzalem uit de late tweede tempelperiode, werd die synagoge gebouwd met het doel: 'de Tora te reciteren en de Wet te bestuderen.' Daarnaast dienden ze als: 'hostels met kamers en waterinstallaties
voor de opvang van hen, die van buiten komen, en hulp nodig hebben'.
Het gezamenlijk bidden, het voorlezen van de Tora en het bestuderen van de Wet vormden door de eeuwen heen de basis voor het functioneren van de synagoge. Dit wil niet zeggen dat de invulling van deze functies ongewijzigd is gebleven. Vaak waren veranderingen in de maatschappelijke context de oorzaak van deze wijzigingen. Uiteraard hebben deze ontwikkelingen consequenties gehad voor de architectuur van de synagogen. Een gebouw weerspiegelt immers de opvattingen van de mensen op de plaats en de tijd waarin het wordt gerealiseerd. De synagoge vormt geen uitzondering op deze regel.
Om iets van dit fenomeen zichtbaar te maken is het noodzakelijk in te gaan op de bouwkundige eisen van de synagoge en hun religieuze achtergrond. De vijf belangrijkste invalshoeken passeren hier de revue. Daarbij wordt eerst de bijbeltekst genoemd en dan volgen de eruit afgeleide bouwkundige eisen.
1. Daniël 6:11
'Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift geschreven was, ging hij naar zijn huis; nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters aan den kant van Jeruzalem; en drie maal daags boog hij zich neder op zijn knieën en bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen.'
Afgeleide eisen: oriëntatie in de richting van Jeruzalem; ramen ter herinnering aan de kamer van Daniël en; een hoge ligging, liefst op de hoogste plek in de stad of op de eerste verdieping.
2. Spreuken 8:34
'Welzalig de mens die naar mij luistert, dag aan dag wachthoudende aan mijn deuren, bewakende de posten van mijn poorten.'
Afgeleide eisen: twee deuren in de ruimte voor de eredienst; deze mogen niet als doorgangsroute dienst doen.
3. Nehemia 8:4
Ezra komt op uitnodiging van de bevolking op het plein bij de waterpoort met de Leer van Mozes. En hij 'las daaruit voor op het plein vóór de Waterpoort, van dat het licht werd tot den middag, in tegenwoordigheid van de mannen en vrouwen en van hen die het konden begrijpen. Het gehele volk hoorde aandachtig naar het boek der wet.'
Afgeleide eisen: een tafel voor het neerleggen van de Torarol; zitplaatsen voor mannen en vrouwen.
4. Nehemia 8:5
'De schriftgeleerde Ezra stond op een houten verhoging, die men voor die gelegenheid gemaakt had.'
Afgeleide eis: een houten verhoging om de tafel op neer te zetten.
5. Psalm 130:1
'Heer uit de diepte roep ik tot U, o Heer, Heer hoor naar mijn stem.'
Afgeleide eis: een iets verhoogde plaatsing van de Aron ha-Kodesj, althans van de Torarollen.
Opvallend is dat het, bij deze bouwkundige eisen, steeds om functionele voorwaarden gaat. Er wordt geen enkele uitspraak gedaan omtrent het uiterlijk, noch van het interieur noch van het exterieur. Dit schept voor de architecten de ruimte om aan het gebouw naar eigen inzicht vorm te geven. Mede daardoor kan er dan ook niet van een éénduidige joodse bouwstijl worden gesproken, hooguit van 'gebouwen met joodse kenmerken'. Dit fenomeen werd in Europa nog versterkt door het feit dat de joodse gemeenschappen tot aan de 19de eeuw waren aangewezen op niet-joodse, veelal christelijke architecten. De gilden waren immers voor de joden gesloten.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Het resj sin tav der muziek - Rachel Reedijk
Op Broadway in New York, bijna aan het westelijke eind van Manhattan, staat het Jewish
Theological Seminary of America. In het voor Nederlandse begrippen enorme gebouw
bevindt zich onder meer een muziekbibliotheek, de Sabin Family Music Library. Het
contrast is groot tussen de broeierige en hectische straten van Harlem, waar de herinnering
aan de Million Youth March (met zijn antisemitische leuzen) nog in de lucht hangt en
deze gekoelde en vrijwel uitgestorven studiezalen.
De Sabin Family Music Library huisvest een indrukwekkende muzikale verzameling, bestaande uit muziektheoretische werken, partituren en bladmuziek, manuscripten en meer dan 5.500 opnamen. Van de muziekbibliotheek wordt vooral gebruik gemaakt door studenten aan het Jewish Theological Seminary, maar zij is ook toegankelijk voor een breder publiek dat geïnteresseerd is in joodse liturgische muziek. De bibliotheek bevat verder joodse volksmuziek, klassieke muziek die gebaseerd is op joodse thema's en joodse populaire muziek. Door de opleving van joodse gemeenten in Oost-Europa is de bibliotheek erin geslaagd opnamen aan te schaffen uit Boedapest, Praag en verschillende steden in de voormalige Sovjet-Unie.
Onder de biografieën van niet-joodse componisten bevinden zich werken over Richard Wagner, Gaetano Donizetti, Joseph Haydn, Georg Friedrich Händel, Felix Mendelssohn-Bartholdy, Wolfgang Amadeus Mozart, Serge Prokofiev, Gioacchino Rossini, Franz Schubert, Robert Schumann en Johann Strauss en vele andere grootheden uit de klassieke muziek. Tussen de joodse biografieën keert Wagner terug onder de titel: Richard Wagner and the antisemitic imagination. Pioniers van de moderne muziek zijn onder meer Salomo Rosovsky, Joseph Achron, Leo Low en Ernest Bloch. Mendelssohn is te vinden in beide
categorieën.
Etnomusicologie
De volgende kast waar mijn oog op valt, staat vol met muziekwetenschap. Daaronder een aantal interessante werken op het gebied van de etnomusicologie, een richting in de muziektheorie die muzikale culturen van verschillen volken bestudeert en vergelijkt. Muziek is, net als religie, zo oud als de mensheid en het ligt min of meer voor de hand dat er tussen die twee, van oudsher en in alle culturen, een relatie heeft bestaan.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Honderd jaar George Gershwin - Isabelle Ganz
Zing de openingsmaten van It ain't necessarily so uit Porgy and Bess. Zing vervolgens de zegening van de Tora die voorafgaat aan het lezen van ieder tekstgedeelte uit de Tora. In grote lijnen zijn beide melodieën hetzelfde; zij lopen beide over de trappen 1, 3, 4 en 5 van een mineur toonladder, maar Gershwin kruidt dit geheel met 'bluesy' noten, waardoor de melodie chromatisch naar de derde trap afzakt.
George Gershwin - de man die als een spons de muziek opzoog uit de New-Yorkse wereld van het Jiddisje theater, de muziek van de negers in de Cotton Club in Harlem, klassieke muziek alsmede Tin Pan Alley
liedjes - was typisch een Amerikaanse componist. Zijn muziek is namelijk een mengeling van al deze invloeden en nog meer; zij is de muzikale equivalent van de 'melting pot' van culturen in de Verenigde Staten.
Melting pot
In zijn boek getiteld Yankee Blues: Musical Culture and American Identity stelt MacDonald Smith Moore dat 'Het leek alsof joodse componisten van zins waren het essentiële verschil tussen hoogstaande cultuur en simpelweg antropologische cultuur weg te vagen. Klassiek en populair, traditioneel en avant-garde, wit en zwart, hedonisme en mechanisme: alle leken in de joodse 'melting pot' te gaan.' In de jaren twintig van deze eeuw veroverde deze niet erg onderlegde joodse jongen uit de Lower East Side van New York de wereld van de muziek. Voorvechters van 'hoogstaande cultuur' maakten zich danig zorgen dat de ware muziek het zou afleggen tegen de invloed van joodse volksmuziek, jazz en lichte mu-
ziek.
George Gershwin werd geboren als 'Jacob Gershwine' op 26 september 1898. De spelling van zijn achternaam was het resultaat van een spellingfout van de dokter die hem ter wereld bracht. De familienaam was eigenlijk 'Gershvin', een verkorte vorm die George's vader Morris (Moishe) Gershovitz al snel na zijn aankomst in Amerika uit St. Petersburg in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw had aangenomen. Hoewel Jacob zijn officiële naam was, werd hij altijd 'George' genoemd. Zijn broer, de tekstschrijver Ira, was geboren als Israel Gershvin. In 1916 veranderde George zijn achternaam in Gershwin
en de rest van zijn naaste familie volgde zijn voorbeeld.
Net als alle eerste generatie immigranten hadden de in Amerika geboren kinderen van Oost-Europese joden de keus zich vast te klampen aan het verleden, totaal op te gaan in de nieuwe cultuur, of de gulden middenweg te nemen. Gershwin verkoos het laatste. In 1913 (op vijftienjarige leeftijd) begon hij Jiddisje muziektheaterproducties te bezoeken, waar hij de muziek hoorde van Joseph Rushinsky en Abraham Goldfaden. In 1914 ging hij van school af en ging als 'plugger' van liedjes werken bij Remick, een uitgever van lichte muziek op de 28ste straat.
Een plugger had de taak de liedjes van de maatschappij onder de aandacht te brengen, op wat voor manier dan ook. Aangezien Gershwin nog jong was, begon hij onderaan de ladder en bracht acht tot tien uur per dag door in cel, waar hij Remick-liedjes speelde in iedere toonsoort, voor iedereen die maar wilde luisteren.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 2 1998
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service