Levend Joods Geloof nr. 3 Poeriem 1999
Van apologeet tot fiere jood - dr Bryan Cheyette
Vanaf het moment dat de eerste Brits-joodse roman verscheen, werd de joodse schrijver in Engeland geacht een apologetisch beeld te schetsen van zijn medejoden. De gedachte dat de joodse schrijver de taak had de Brits-joodse gemeenschap zo gunstig mogelijk te portretteren, stamt uit het Victoriaanse tijdperk. Dit komt doordat de opkomst van de Brits-joodse roman nauw is verbonden met het proces van joodse emancipatie. Tijdens die periode, de eerste helft van de negentiende eeuw, wilden de eerste Brits-joodse schrijvers bewijzen dat Britse joden 'feitelijk alleen in religieus opzicht joods [waren] - voor het
overige waren zij Britten'.
Dit is een citaat van Grace Aguilar, de meest geliefde Victoriaanse joodse schrijfster, die een groot deel van haar tomeloze energie wijdde aan het overtuigen van haar aanzienlijke lezerspubliek dat zij niets te vrezen hadden van de joodse emancipatie. Boven alles wilde Aguilars generatie Britse sympathie wekken voor joden als potentiële staatsburgers.
Hebbelijkheden
Rond de eeuwwisseling werd deze apologetische traditie ter discussie gesteld door een groep schrijvers die zonder pardon de vele hebbelijkheden van de Brits-joodse gemeenschap hekelden. Onder de vroegste satirische werken vallen Julia Frankau's Dr Phillips: A Maida Vale Idyll (1887) en Amy Levy's Reuben Sachs (1888). Deze boeken brachten verandering in de Victoriaanse joodse roman doordat zij het bewustzijn van de eigen achtbaarheid, zo kenmerkend voor de Brits-joodse gemeenschap, tegen het licht hielden. Dat met name Levy pionierswerk verrichtte voor het moderniseren van de Brits-joodse roman, was volgens Israel Zangwill evident. In 1901, twee jaar na haar zelfmoord, schreef hij dat 'Amy Levy natuurlijk werd beschuldigd van nestbevuiling; terwijl duidelijk had gemaakt dat het nest vuil was en diende te worden schoongemaakt'.
Daar Levy en Frankau uit een hoger opgeleid milieu stamden, ging hun fictie veelal gegoede Engelse joden. Zangwill daarentegen, werd geboren in de Londense wijk Whitechapel in 1864 en was van lagere komaf. Zijn meest succesvolle boek, Children of the Ghetto: A Story of a Peculiar People (1892), was het eerste geromantiseerde verslag van betekenis over de gemeenschap van immigranten in de Londense East End. Tegelijkertijd was het laatste deel van zijn Children of the Ghetto, dat 'Grandchildren of the Ghetto' heet, duidelijk beïnvloed door de romans van Levy en Frankau. Zijn roman heeft dan ook kenmerken van zowel het apologetische als het parodiërende genre uit de Brits-joodse letteren.
Zangwill realiseerde zich echter heel goed dat er een grote behoefte bestond de armen uit de East End te duiden voor een middenklasse die zich steeds onbehaaglijker ging voelen. Wat dat betreft was Children of the Ghetto een zeer geruststellende roman. Het werk bracht - zoals een tevreden criticus in de Times opmerkte - 'opeens licht in de duisternis', voor het eerst werd er een verklaring gegeven voor de 'jood uit East End'. Zangwill deed dan ook veel moeite om in zijn roman korte metten te maken met de gebruikelijke stereotypen van 'de jood', die volgens hem 'een mengeling van Fagin, Shylock en Rothschild' waren.
Zangwills behoefte om in Children of the Ghetto een realistisch beeld te schetsen en de vrees voor het onbekende weg te nemen, staat echter steeds op gespannen voet met zijn meer satirische instincten. In het deel 'Grandchildren of the Ghetto', schrijft Esther Ansell een boek dat de draak steekt met de eenvoudige bourgeois idealen van Engelse joden uit de West End. Neem de beschrijving daarin van de United Synagogue: 'Lang nadat het jodendom heeft opgehouden te bestaan, zullen er nog eminente heren worden aangetroffen die de financiën ervan regelen'. Hier kiest Zangwill er dus niet voor stereotypen te weerleggen, maar benadrukt hij het fundamenteel Britse begrip fatsoen, dat de Brits-joodse middenklasse had gekozen als leidraad voor haar bestaan.
Joodse thema's
Na de publikatie van Ghetto Comedies (1907) verdwenen de evident joodse thema's uit Zangwills werk. Hij ging in East Sussex wonen - niet ver van Rudyard Kipling - schreef romans in de stijl van Thomas Hardy of Jerome K. Jerome en universele toneelstukken zoals The Melting Pot (1908), waarin hij George Bernard Shaw navolgde. Maar terwijl hij zich een landelijk Engels karakter aan mat, besteedde Zangwill daarnaast ook veel energie aan het redden van Oost-Europese joden van vervolging en aan zijn versie van joods nationalisme. Over het geheel genomen getroostte hij zich veel moeite om de Britse en Amerikaanse diaspora te moderniseren.
Naast Zangwill is ook Isaac Rosenberg een belangrijke voorloper van de twintigste-eeuwse Brits-joodse literatuur. De dichter en schilder Rosenberg werd geboren in Bristol in 1890, maar woonde het grootste deel van zijn veel te korte leven in de Londense East End. Hij stierf in de loopgraven tijdens de laatste weken van de Eerste Wereldoorlog; hij kreeg nooit de kans om het aanzicht van de Engels-joodse letteren mede te bepalen. Een interessant detail is dat Rosenberg een kopie van zijn Moses (1916), een toneelstuk in versvorm, aan Zangwill stuurde. Deze liet Rosenbergs zus, Annie Wynick, weten dat het gedicht: 'vele prachtige en krachtige versregels [bevat], maar dat ik hoop dat zijn oorlogservaringen zijn volgende boek de helderheid en eenvoud zullen geven die hierin nog enigszins ontbreekt'.
Dit antwoord is kenmerkend voor de verschillende benaderingswijzen van beide schrijvers. Zangwill zag de wereld in simpele, onveranderbare tegenstellingen - zoals het 'getto' tegenover de 'smeltkroes'. Rosenberg daarentegen probeerde dergelijke deelgebieden te integreren in een complexer beeld. In een van zijn bekendste gedichten, Break of Day in the Trenches (1916), dat hij schreef toen hij als soldaat in het Britse leger diende, houdt Rosenberg de lezer een ironisch zelfbeeld voor van een man tussen verrschillende culturen:
Droll rat, they would shoot you if they knew
Your cosmopolitan sympathies.
Now you have touched this English hand
You will do the same to the German--
Soon, no doubt, if it be your pleasure
To cross the sleeping green between.
Rosenbergs poëzie wemelt van dergelijke beelden van subversieve versmeltingen van schijnbaar onverenigbare terreinen. De eigenaardige kosmopolitische rat is een wezen dat gek genoeg een aardig menselijk bewustzijn heeft gekregen, terwijl de rat in de conventionele optiek negatief wordt geassocieerd met kosmopolitisme en parasitisme.
Anders dan Zangwill, die in zijn romans probeerde de stereotypen van de joodse 'vreemdeling' of de 'arme' jood ongevaarlijk te maken, veranderde Rosenberg de betekenis van dergelijke stereotypen geheel door ze een menselijk karakter te geven en vooral door ze in een ironische context te plaatsen.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 1999
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
De Selbsthass van een rabbijn - Awraham Soetendorp
Het baart opzien dat Arthur Hertzberg, toch één van de meest invloedrijke joodse intellectuelen in de Verenigde Staten, een officiële bereisping heeft gekregen van de Anti Defamation League (ADL); de actieve arm van B'nai B'rith liet in een persbericht weten woedend te zijn. En toch verbaast het gebeurde mij niet.
Het joodse establishment in Amerika, ook de liberale meerderheid, is puriteins van aard en heeft ondanks honderden jaren van gelijkstelling nooit afgeleerd om over de schouder heen de publieke opinie in het oog te houden. En bovendien is Hertzberg een provocateur pur sang. Ik zie nog zijn fonkelende pretogen, toen hij mij, na een lezing waarin hij de genoegzaamheid van de Amerikaans-joodse gemeenschap op magistrale wijze aan de kaak had gesteld, toevoegde: 'Nu hebben ze er weer een reden bij om mij te haten.' Dat was tijdens de eerste dialoog tussen president Weizman en de joodse diaspora, die uitmondde in een slagveld van verwijten die de hoekige, arrogante, maar zo charmante president en de professoren uit Boston en van de Sorbonne naar elkaar slingerden. Maar Hertzberg had het weer gedaan.
Hij had zijn vrienden opnieuw op het verkeerde been gezet. Terwijl iedereen weet dat hij altijd een felle opposant is geweest van sjlilat hagola - het idee dat de diaspora haar bestaansrecht heeft verloren en dat alleen in Israel nog toekomst is - had hij het nu voor de president opgenomen. Moeiteloos de resultaten citerend van onderzoeken naar de toename van gemengde huwelijken en joods ongeletterdheid, had hij het doemscenario geschilderd van een, tot een onbeduidende minderheid slinkende joodse gemeenschap
buiten Israel.
Cherem
Demagogisch, ongetwijfeld, maar briljant en op irritante wijze overtuigend. Hij had duidelijke te veel genoegen aan zijn lezing overgehouden. 'De cherem is al lang afgestraft en bovendien kunnen ze toch niet zonder ons.' Ik wist niet of ik mij gevleid of beledigd moest voelen over deze annexatie. Maar nu heeft hij zijn hand overspeeld. tesamen met Aron Hirt-Manheimer, de consciëntieuze hoofdredacteur van het tijdschrift Reform Judaism - die om zijn melancholieke houding Hurtheimer wordt genoemd - heeft hij het boek Jews. The Essence and Character of a People (in de Nederlandse vertaling: Joden. Identiteit en karakter van een volk - Icarus/Ambo) geschreven, waarin hij joden medeverantwoordelijk schijnt te stellen voor het antisemitisme. nadruk ligt op het woord 'schijnt'.
Hertzberg schrijft onomwonden: 'Dragen joden zelf iets bij tot het antisemitisme?' Zijn antwoord luidt, fundamenteel en onvermijdelijk: 'Ja'. Vervolgens verduidelijkt hij: 'Hun bijdrage tot de jodenhaat is dat ze erop staan jood te zijn; per definitie trekken ze de heersende dogma's in twijfel. (...) Hij heeft de cultuur in zijn omgeving getart. (...) Zolang joden vasthouden aan hun eigen geloof en hun eigen waarden, trekken ze geloof en beschaving van de meerderheid in twijfel. (...) Wat is antisemitisme nu eigenlijk? Het is de
heftige en vaak moordlustige woede van minderheden, gericht op een volk dat enkel en alleen door zijn bestaan hun algemeen aanvaarde waarheden in twijfel trekt.'
Voor de goede lezer is in deze theorie echter niets opzienbarends. Het joodse volk wekt woede, afgunst en irritatie, simpelweg door het eigen bestaan. Alleen wanneer het zichzelf zou opheffen, zou er een einde aan het antisemitisme komen. Prof. Kleerekoper heeft het antisemitisme daarom al een ongeneeslijke ziekte genoemd.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 3 1999
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Chantage en choetspa in Israel - Shirah Lachmann
Zo langzamerhand lijkt Aviv Geffens liedje Boker Tov Iran toepasselijker als volkslied van Israel, dan het Hatikwa. Immers, de afgelopen maanden leek het er in religieus-politiek opzicht met recht Iran. De orthodoxie schuwt geen enkel middel om het progressieve jodendom buiten spel te houden. Desnoods halen rabbijnen zelfs het spook van de Sjoa weer uit de kast. Toch is er ook reden tot enig optimisme. De wet op de religieuze raden, die de orthodoxe partijen na veel gedreig en gechicaneer met één stem verschil door de Knesset hebben weten te jagen, zou zich wel eens tegen hen kunnen keren.
Begin november oordeelde het Hooggerechtshof dat de vertegenwoordigers van de reform en conservative stromingen in Israel, die waren benoemd door de gemeenteraden, zitting moesten krijgen in de religieuze raden van Haifa, Tel Aviv, Jeruzalem, Arad en Kiriat Tivon. Het antwoord van de orthodoxie liet niet lang op zich wachten. De partij Verenigd Tora Jodendom stelde een wetsvoorstel op dat de uitspraak van het Hooggerechtshof zou moeten ontkrachten. Ieder lid van een religieuze raad zou namelijk een eed van trouw moeten afleggen aan het opperrabbinaat. Hij of zij zou zich in alle halachische zaken voegen naar het oordeel van het hoogste religieuze college.
De wet werd uiteindelijk op 26 januari aangenomen, nadat hij eerst op een aantal punten verder was aangescherpt. Zo is bepaald dat het woord van het opperrabbinaat in álle gevallen wet is - dus bijvoorbeeld ook bij puur financiële aangelegenheden - en niet alleen in halachische kwesties. De gedachte was dat progressieve raadsleden het wel uit hun hoofd zouden laten om een eed van trouw aan het opperrabbinaat af te leggen. Al snel bleek echter dat zij menen de eed van trouw desnoods te kunnen verenigen met de eigen geloofsovertuiging. Volgens rabbijn Uri Regev, de directeur van het Israel Religious
Action Center, is de vraag niet zozeer 'of wij het voor onszelf kunnen rechtvaardigen de eed af te leggen. De vraag is of wij ons werk kunnen doen in de raden. Als dat het geval is, dan mag het afleggen van de eed misschien een belediging zijn, maar wel een waar wij mee kunnen leven.'
Het progressieve front toonde zich daarmee volgens Avraham Ravits, een van de hoofdrolspelers in de hele affaire, minder 'oprecht' dan men had verwacht.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 1999
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Engelse joden geven het voorbeeld - rabbijn A.M. Bayfield
Via de e-mail bereikte mij het verzoek of ik voor het Poeriem-nummer van Levend Joods Geloof een artikel zou willen schrijven over de relaties tussen de orthodoxie en de reform in Engeland. Als de gebeurtenissen van de afgelopen jaren niet zo triest en destructief waren geweest, zou je er inderdaad om kunnen lachen. Helaas is het volgende relaas absoluut niet grappig en zo er al sprake is van een 'klucht' is dat onbewust.
Het reform jodendom in Engeland voert terug tot 1840. De orthodoxie begroette de stroming zeker niet met gejuich, maar de eerste honderd jaar was er geregeld contact. Er waren perioden van dialoog en - met een zekere regelmaat - gaf men blijk van een besef dat datgene wat beide kampen met elkaar verbond belangrijker en sterker was dan datgene wat hun scheidde. Zo waren bijvoorbeeld in 1930 zowel de opperrabbijn van de United Synagogue, het voornaamste orthodoxe instituut in Engeland en de tegenhanger van de Anglicaanse kerk, als de directeur van Jews College, het rabbinale opleidingsinstituut van de orthodoxie, aanwezig bij de begrafenis van rabbijn Morris Joseph, de senior minister van de West London Synagogue, de gemeente die aan de wieg stond van de oprichting van de Engelse reform.
Groei
De verslechtering van de betrekkingen is een kenmerk van de laatste dertig, veertig jaar. Zij is deels te herleiden tot de groei van reform en liberaal jodendom in Engeland en de transformatie van die stromingen van curiosum tot 'gevaar'. Zij is ook in sterke mate terug te voeren tot de onverwachte herrijzenis van de Oost-Europese orthodoxie, die is blijven steken in het verleden en die een heel andere toon aanslaat dan de minhag Anglia, het gematigd conservative anglicerende richtsnoer, dat de hele eerste helft van de twintigste eeuw het beleid bepaalde in de United Synagogue. Bovenal houdt zij echter verband -
vermoed ik - met de opkomst van het fundamentalisme, dat sinds de jaren zestig wereldwijd een aspect is geworden van het religieuze leven en waar joden, christenen, mohammedanen en zelfs hindoes een antwoord op moeten vinden.
Toen rabbijn dr. Jonathan Sacks voor het eerst werd voorgedragen als opvolger van rabbijn Lord Jakobovits als opperrabbijn van de United Hebrew Congregations van Engeland en het Gemenebest schreef de journaliste Barbara Amiel een briljant artikel in het dagblad de Times, dat getuigde van zeer veel inzicht. Afwisselend verwees zij naar Sacks als dr. Sacks en rabbijn Jonathan. Thuis heeft hij een cartoon die de lading van het artikel dekt en waarin hij is afgebeeld met twee hoofden. Dr. Sacks is de briljante academicus met een grote mate van culturele bagage, die de taal van de moderne wereld
spreekt en die beloofde de aanvoerder te zullen zijn van de moderne orthodoxie. Rabbijn Jonathan is de Lubavitcher groupie, die werd gevormd door zijn audiëntie met de Rebbe in Crown Heights. Zie daar de werkelijke keuzemogelijkheden en scheidslijnen van de Brits-joodse gemeenschap.
Een van de beslissende geschillen in de jaren zestig betrof de Raad van Christenen en Joden. Nee, echt, dit is géén Poeriemspiel. De Raad van Christenen en Joden in Engeland kent een aantal christelijke voorzitters, die de voornaamste christelijke stromingen vertegenwoordigen, maar slechts één joodse voorzitter, de opperrabbijn (van de United Hebrew Congregations van Engeland en de Gemenebest). De dialoog en de contacten met met andere gezindten worden echter veelal onderhouden door progressieve joden. Een 'verzoek' om een tweede joodse voorzitter werd afgewezen, maar om de progressieven te
lijmen werd de Adviescommissie voor Christelijk-Joodse Relaties opgezet. Deze kwam bijeen in de officiële residentie van de opperrabbijn en tijdens die ontmoetingen kon hij dan overleg plegen met de liberale gemeenschap alvorens uitspraken te doen op interreligieus gebied. De daaropvolgende 25 jaar werden er drie maal per jaar plechtige bijeenkomsten belegd, die geleidelijk een andere inhoud kregen. Van besprekingen over het Nieuwe Testament werden zij tot nogal geforceerde gesprekken over zaken die van belang waren voor en binnen de gemeenschap. Let wel, een en ander gebeurde zozeer in het
geheim en het verborgene dat de Mossad er trots op zou zijn geweest.
Ik herinner mij dat ik niet meer zoveel geduld kon opbrengen voor de bijeenkomsten van de Adviescommissie. De beleefdheid sloeg alles dood en van daadkracht was amper sprake. Ik besprak dit met Lord Jakobovits en hij gaf zijn zegen aan een veel kleinere en meer flexibele groep, die zou worden geleid door een eminente orthodoxe rabbijn, Maurice Unterman, en mij. Het gezelschap werd ten doop gehouden (als ik zo vrij mag zijn die uitdrukking te gebruiken) als de Verbindingsgroep en kreeg de taak een eind te maken aan de schimpscheuten en scheldkannonades in de pers, bestaande problemen op te lossen en te proberen nieuwe problemen te voorkomen.
Wij kwamen bijeen. Wij leerden elkaar te waarderen en te vertrouwen. Wij bereikten enige goede resultaten in de marges van de problemen. En toen kwam rabbijn Hugo Gryn z.l., senior rabbi van de West London Synagogue te overlijden.
Begrafenis
Ik geloof dat verslagen van die afgrijselijke affaire zelfs de andere kant van de Noordzee haalden en tot in de vreselijkste details bekend zijn bij vele leden van de Nederlands-joodse gemeenschap.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 1999
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service
Triomf van de geest op de tirannie - Awraham Soetendorp
voor Paulinka
Op vrijdagavond 3 februari 1961 vergat mijn vader in zijn predikatie gewag te maken van de daags tevoren geopende tentoonstelling van het werk van Charlotte Salomon. De briljante kunstenares uit Berlijn, die in 1943 werd opgepakt in Zuid-Frankrijk en werd vermoord in Auschwitz. Met dat verzuim krenkte hij de ouders Albert en Paula Salomon-Lindberg tot in het diepst van hun ziel.
Nu was er wel eens meer iets misgegaan tussen mijn vader en de Salomons. Zij behoorden tot de groep intellectuelen die zich van tijd tot tijd opwonden over het eigenzinnige, in hun ogen autocratische optreden van Jacob Soetendorp. Was hij niet te populistisch en bedreigde hij, met het te wijd openzetten van de poort naar de toen zo kleine liberaal joodse gemeente, niet de intimiteit van de ware liberalen. Zij die voor een groot deel behoorden tot de immigranten uit het vooroorlogse Duitsland behielden altijd het heimwee naar de hoogtijdagen van de geestelijke geweldenaars zoals Leo Baeck, Joachim Prinz, Martin Buber, Herman Cohen en de religieus getinte salons van rationaliteit en redenaarskunst.
Kritiek
Hun woordvoerder leek de Nederlandse dr. Swelheim te zijn, die jaren later in een luidruchtig interview met Michael Cohn in het NIW, 'Liberaal joodse gemeente steunt op persoonsverheerlijking en willekeur', uiteen zette waarom hij afscheid moest nemen van zijn vriend. De directe aanleiding voor het neerleggen van zijn functie was voor Swelheim het feit dat Soetendorp samen met Piet Nak optrad als organisator van de grote protestmars tegen de Amerikaanse politiek inzake Vietnam, mei 1967. Kort na dit interview had mijn vader zich teruggetrokken, niet omdat hij de kritiek van Swelheim cum suis zo zwaar had gewogen, maar omdat Oe Thant - de secretaris van de VN - zijn troepen, die in het zuiden van de Sinaï als buffer hadden gediend, had teruggetrokken en daarmee Israels veiligheid in gevaar had gebracht. 'Hoe kan ik op dit levensgevaarlijke ogenblik onze enige bondgenoot afvallen?', zei hij, de dag van de demonstratie in een telefoongesprek met mij. Ik zat in Londen, gebogen over een Talmoed foliant, met het beeld voor ogen van mijn vader die op de stoel bij Mies (Bouwman) een oproep had gedaan aan het
Nederlandse volk, om 'het bondgenootschap van de slapelozen' dat Piet Nak en hij hadden gevormd, te volgen en deel te nemen aan de demonstratie; en ik voelde hoe zich een grote steen van teleurstelling op mijn maag had genesteld.
De dieper liggende reden voor deze definitieve scheiding van de geesten was de onvrede over het gebrek aan democratie. In het NIW-interview zei Swelheim daarover: 'Een liberale gemeente behoort volgens mij democratisch te zijn. Niet alleen in bestuursvorm, maar juist in haar geestelijk beleid. (...) Onze gemeente echter steunt op persoonsverheerlijking en klerikale willekeur. (...) Anders dan in een orthodoxe gemeente is er geen scherp omschreven gezag in joodse overlevering... De rabbijn, op de laatste vergadering... Dit is
officieel: 'Mijn kadervorming vindt plaats op vrijdagavond tussen half acht en half negen als ik mijn predikatie houd. En dan kun je na afloop wel vragen stellen'.'
De Salomons gingen niet zo ver. Wel onderhielden zij mijn vader over het feit dat zijn drasjot soms te politiek gekleurd waren. De sjoel was geen vrijplaats voor politieke stellingname. De hechte vriendschap was tegen dit meningsverschil bestand, zoals deze ook andere stormen had doorstaan. Mijn vader had een einde moeten maken, bijna gelijktijdig, aan professor Albert Salomons taak als moheel en aan het zingen van de verdichting van een gebed op Jom Kipoer door Paula Lindberg. Zij mocht nog wel jarenlang een trio sopranen aanvoeren, tot het voortschrijden van de tijd ook dit onmogelijk maakte. Een van de actieve leden, bestuurslid van de vermaarde jongerengroep Scopus, had de dames na afloop van de diensten op Jom Kipoer, die werden gehouden in de kleine zaal van het Concertgebouw, toegevoegd: 'Ze konden jullie in de spoetnik nog horen'.
Het verzuim op de eerder genoemde vrijdagavond was ernstiger van karakter. Mijn vader wist van de strijd die Albert en Paulinka voerden om het werk van hun dochter, dat met haar dood zo gruwelijk was afgebroken, onder de aandacht van kunsthistorici te brengen. Hij had de tekeningen gezien van onmiskenbare pracht en vitaliteit, die jarenlang zorgzaam in vijf met rood linnen beklede dozen waren bewaard.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 3 1999
Terug naar inhoudsopgave | Naar Bestel-service