Het meisje en de heksen
Zelfs vandaag de dag nog hechten materialistisch ingestelde mensen aan metafysische verklaringen, daar zij in dingen die anderen onaangenaam of verachterlijk vinden, iets van hoogste betekenis zien. Wanneer iemand niet tevreden is met zichzelf, denkt hij meteen: het bed moet in een andere hoek van de kamer komen te staan, of het is de schuld van de buitenlanders, of zelfs van buitenaardse wezens. Je niet verantwoordelijk voelen en alles tegelijkertijd interessant vinden, is een gevoel dat wij danken aan de metafysica. Men zoekt naar een wonder dat een eind maakt aan alle conflicten, naar acute en definitieve redding.
Toen onze Russische vriendin Marina opeens door haar man in de steek werd gelaten, omdat hij na een huwelijk van tien jaar verliefd was geworden op een balletdanseres, was dat een schok voor haar. De wereld ging ten onder, ze werd zienderogen magerder en had slaapproblemen. Wij vonden het voorval nogal amusant, aangezien Marina al sinds een eeuwigheid had gestreden tegen het gebrek aan culturele interesse van haar man. Hij zat altijd maar thuis voor de televisie en vertoonde geen enkele belangstelling voor het intellectuele openbare leven. En wat gebeurde er? Op een zeker moment zwichtte die kerel, ging mee naar het ballet en liet zich prompt in de luren leggen door de eerste de beste ballerina die hij van zijn leven had gezien. Deze reactie van een 45-jarige man, die voordien nog nooit een balletdanseres van dichtbij had gezien, was te voorzien geweest. Toch meende Marina dat zij behekst was, te weten door de overleden moeder van haar eerste man, en dat zij vast en zeker zou sterven indien wij er niet in slaagden voor haar in Berlijn een heks te vinden die haar weer fit zou maken.
Aangezien ik hoe dan ook niet thuis was in de heksensector, wendde ik mij tot een vriend die bij ons in het gezin werd beschouwd als een kenner op dat gebied. Hij adviseerde meteen twee heksen die volgens hem in staat waren deze klus te klaren: een Chinese en een Afrikaanse.
Mevrouw U Ti ontving haar cliëntèle in een groepspraktijk voor natuurgeneeswijzen. De vorm van tovenarij die zij uitoefende, heette sinopractie. Voor dertig mark claimde zij snel te zullen weten wat Marina mankeerde. Daartoe pakte zij Marina's handen vast en ondervroeg haar spieren in het Duits met een licht Chinees accent. De Russische spieren reageerden traag en zwak. Desondanks kon mevrouw U Ti die uitstekend verstaan. Nadat zij zich terdege had onderhouden met al Marina's ledematen, deed zij het voorstel voor slechts zestig mark een geneeskrachtig aftreksel samen te stellen voor haar arme lichaam. Marina ging liggen, mevrouw U Ti plaatste verschillende glaasjes op haar borstkas en vroeg het lichaam iedere keer of dat het juiste geneesmiddel was. Nadat het geschikte was gevonden, voelde Marina zich gelijk al beter. Ze kon zelfs weer met ons lachen en was enkele dagen vrolijk. Maar de hekserij had haar teleurgesteld. Daar had zij zich wat anders bij voorgesteld.
Zodoende besloten wij toch ook naar de Afrikaanse heks te gaan.
De rest van dit verhaal en twee andere zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2001
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Zelfs een nauwlettende observator had, vóór de publicatie van Daniel Deronda in 1876, niet kunnen voorzien dat George Eliot in een werk dat het sluitstuk van haar carrière moest worden, zo prominent haar betrokkenheid bij de Joden zou uiten en zo welsprekend zou pleiten voor ‘het herstel van een joodse staat, gevestigd op het oude grondgebied, als een centrum van nationale gevoelens, een bron van bescherming die het gevoel van waardigheid vergroot, een kanaal voor uitzonderlijke krachtsinspanningen en een extra stem in de wereldfora'. Immers, twintig jaar voor Herzls publicatie van Der Judenstaat was het politieke zionisme zoals wij het kennen nog niet meer dan een vonk hier en daar, onder een handjevol individuele personen. En de Engelse literatuur voelde zich zelden of nooit geroepen Joden een positieve pers te geven. Toch is het mogelijk Eliots zionistische odyssee te volgen en kan men zich een beeld vormen welke plaats die inneemt in haar eigen geest en binnen de ontwikkeling van het zionisme.
Eliot kwam op 22 november 1819 ter wereld als Mary Ann Evans in het landelijke Warwickshire. Zij was de dochter van een redelijk welgestelde rentmeester voor de plaatselijke betere stand en genoot het soort opvoeding dat juist werd geacht voor een meisje. Ze verslond boeken, niet alleen literatuur, poëzie en wetenschappelijke werken, maar ook religieuze en filosofische verhandelingen. Haar talenkennis was enorm.
In 1841, ze was toen 22, verloor Eliot haar vertrouwen in de orthodox christelijke wijze waarop zij was opgevoed. Ondanks haar bewondering voor ‘veel van hetgeen volgens mij de morele lessen van Jezus zelf zijn geweest, vind ik het systeem van leerstellingen dat is gebouwd op de feiten van zijn leven [...] God uiterst onwaardig en zeer schadelijk wat betreft zijn invloed op individuele en sociale tevredenheid', stelde zij vast. Na de dood van haar vader in 1849 bleef zij achter met een klein inkomen. Zodoende was zij in staat haar eigen leven te leiden in Londen, waar zij artikelen redigeerde en schreef voor de Westminster Review. In brille kon zij zich meten met degenen onder de intellectuele elite met wie zij omging, mannen als John Stuart Mill, Thomas Henry Huxley, George Henry Lewes en Herbert Spencer.
In die periode wees niets erop dat zij mogelijk ooit fictie zou gaan schrijven. Dat veranderde toen zij een verhouding begon met George Henry Lewes. Lewes was een intellectuele duizendpoot, maar hoewel hij grote faam genoot onder zijn tijdgenoten, is blijvende roem hem onthouden. Hij kon geen scheiding krijgen en zo ging Mary Ann Evans, 35 jaar oud, met Lewes samenwonen en mat zichzelf de naam aan van mevrouw George Henry Lewes. Tot zijn dood, 23 jaar later, leefden zij heel gelukkig samen als man en vrouw. Binnen een jaar begon zij fictie te schrijven onder het pseudoniem George Eliot. Na de publicatie van Adam Bede, haar eerste grote roman, rangschikte de London Times haar naast Dickens en Thackeray ‘onder de meesters van de kunstvorm'. Met elk volgend werk viel haar steeds meer bewondering en rijkdom ten deel.
Goede zaak
Halverwege haar leven waren Eliots religieuze en sociale standpunten behoorlijk uitgekristalliseerd. Zij geloofde nog steeds niet in georganiseerde religie, maar moest toegeven dat als het christendom maakte dat de mensen zich beter gedroegen, het waarschijnlijk een goede zaak was. Ook al kwam zij in verzet tegen het christendom, het Jodendom had haar niet specifiek aangetrokken. Zij was veeleer een humanist, hield zich bezig met het geluk en het welzijn van de hele mensheid, zonder enige speciale religieuze bezieling. Daarin kwam een omslag toen haar relatie met Lewes zich ontwikkelde. Hij was een mens van liberale standpunten en verzette zich tegen iedere vorm van kwezelarij. Hij had Joden leren kennen en trad hen welwillend tegemoet.
De twee geliefden begonnen hun relatie met een langdurige reis naar Duitsland in 1854. In Berlijn werd Eliot diep geroerd door een opvoering van Lessings Nathan der Weise, gebaseerd op het leven van Moses Mendelssohn, die een geestelijk leider van de joodse gemeenschap in Duitsland was geweest.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 3
2001>
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Hoop. Dat was het sleutelwoord voor onze, door de LJG's en ARZA georganiseerde solidariteitsreis en fact finding mission. Mijn verwachting was feiten aangereikt te krijgen die mij in staat zou stellen een rechtvaardig oordeel te vellen. Het programma wás informatief, maar het illustreerde vooral de vele complexe processen die zich in de regio en in Israel afspelen. Twee maanden later en vlak voor de verkiezingen van een nieuwe minister president lijkt een oplossing weer verder weg dan ooit. In Nederland gaan stemmen op dat Israel zijn joodse karakter moet opgeven. Alleen al daarom is onze solidariteit hard nodig.
Illustratief voor het afbrokkelende draagvlak onder niet-joodse Nederlanders is het artikel van Mient Jan Faber, algemeen secretaris van het IKV, in de Volkskrant van 31 januari 2001. Faber betoogt dat Israel moet seculariseren, waarmee bij bedoelt dat Israel het recht op een exclusief joodse staat moet opgegeven. Faber zegt dit tegen de achtergrond van het vluchtelingenprobleem.
Het karakter van de joodse staat - de scheiding van staat en religie, de gelijkberechtiging van liberale Joden, de positie van de Israelische Arabieren - was een thema dat als een rode draad door al onze gesprekken tijdens de reis heen liep. Hoe verschillend men de joodse identiteit ook invult, de staat Israel moet joods blijven, daar lag voor alle joodse gesprekspartners de grens. Het bestaan van een joodse staat impliceert immers niet dat niet joodse burgers worden gediscrimineerd, zoals wel wordt betoogd. Een samenleving, ook de Franse of de Nederlandse, moet haar centrale normen en waarden definiëren, wil zij niet desintegreren, maar kan heel goed tegelijkertijd de rechten van minderheden waarborgen.
Vertrouwensbasis
Na een nachtvlucht worden we door Joel Oseran van de WUPJ welkom geheten in Beth Shmuel, het gebouw van de World Union of Progressive Judaism dat uitkijkt over de Oude Stad. ‘In Israel leven sterke overtuigingen, maar eigenlijk weten we het niet', stelt Oseran, ‘Je sluit vrede met je vijanden, maar de vertrouwensbasis is nu wel erg smal geworden'. Het gaat niet alleen om het fysieke overleven van de Israeli's, de World Union zet zich ook in voor de ontwikkeling en de gelijkberechtiging van het progressieve Jodendom in Israel. Uiteindelijk, meent Oseran, zal ons overleven afhangen van het democratische en het pluralistische gehalte van de joodse staat. ‘Heel belangrijk en symbolisch' noemt Paula Edelstein, directeur van Arzenu, de aanwezigheid van de progressieve beweging juist in tijden van crisis. Om mensen die onder een enorme stress leven - ‘soms zet je domweg de radio uit' - een hart onder de riem steken. Om meeleven en morele steun te bieden: ‘Geef de strijd niet op!'
Inzet van die strijd is niet alleen vrede in het Midden-Oosten, het gaat ook om de inrichting van de samenleving. Uri Regev, directeur van het Israel Religious Action Centre, geeft een toelichting op de positie van het progressieve Jodendom in Israel: gemakkelijk is het niet, maar er is duidelijk vooruitgang geboekt. Zo blijkt uit een drietal recente enquêtes dat 48 procent van de respondenten zich identificeert met een progressieve stroming, slechts 29 procent zegt zich ‘orthodox' te voelen. Ook Regev onderstreept dat de inrichting van de staat naast vrede een brandende kwestie is. Er moet bijvoorbeeld een oplossing komen voor het grote aantal niet erkende huwelijken onder Russische Joden. Wat de Palestijnen betreft, is de vraag die de Israeli's zich volgens Regev moeten stellen waarom Palestijnse jongeren bereid zijn hun leven te geven. En hij vertelt over hun religieuze leiders, die van de kansel oproepen om Joden te doden, om zo het Paradijs te verwerven. De haat zit diep, ‘maar wij hebben onze eigen fanatici. De geschiedenis van Noord-Ierland leert echter dat geweld niets oplost.'
Meir Margalit, gemeenteraadslid van Jeruzalem en woonachtig in Gilo, is dezelfde mening toegedaan. Gilo, een 40.000 inwoners tellende, moderne buitenwijk net buiten de groene lijn, maakt een surrealistische indruk. Overdag een makom pastoral, 's nachts het toneel van beschietingen door de Tanziem milities. We zien huizen met zandzakken voor de ramen, een muur die ter bescherming om een kleuterschool heen is gebouwd, muurschilderingen om het geheel wat op te fleuren maar ook leuzen als ‘Kahane heeft gelijk'. Vroeger waren er altijd goede relaties, vertelt Margalit. ‘Nu worden onze huizen beschoten vanuit Beit Jalla'. Maar de Tanziem worden niet actief gesteund door de Arabische dorpsbewoners. Volgens Eli Amar, een sympathisant van Bibi Netanjahoe die zich bij ons voegt, is dat wél het geval. De volgende morgen horen we dat een vrouw op haar balkon is neergeschoten.
Vlammend betoog
Opvallend is dat de Palestijnse staat in het gesprek met Moehamed Dahle niet ter sprake komt. Deze Arabisch-Israelische mensenrechtenadvocaat houdt een vlammend betoog over het bestrijden van discriminatie. Arabische burgers hebben geen gelijke kansen op terreinen als werk en huisvesting. Dat er ook in Israel grote sociale verschillen bestaan wordt pijnlijk duidelijk wanneer wij samen met Jeremy Milgrom een bezoek brengen aan de bedoeïenen van Jahalin. Milgrom is lid van Rabbis for Human Rights en zorgt ervoor - met de inzet van joodse jongeren - dat er sociale en educatieve programma's worden uitgevoerd in deze bedoeïenen nederzetting. Zelf ken ik de bidonvilles (wijken van golfplaten hutten) van Marokko, binnen is het 's zomers brandend heet en 's winters ondraaglijk koud. Het is schokkend om te ontdekken dat ook in deze nederzetting de elementaire voorzieningen ontbreken. Bedoeïenen leven sober, maar zó eenvoudig? Rabbis for Human Rights (www.rhr.israel.net) stelt zich ten doel een praktische invulling te geven aan de humanistische traditie van het Jodendom. De organisatie, waarbinnen reform, orthodox, conservative en reconstructionist rabbijnen samenwerken, ontving in 1993 een prijs voor haar inspanningen (al wordt men door sommigen, minder vriendelijk, ‘Arab lovers' genoemd).
De strijd voor de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen wordt met groot enthousiasme geschetst door gemeenteraadslid Anat Hoffman (Merets). Zij doet op indringende wijze verslag van de moeizame gang door de instituties van Women of the Wall, eveneens een beweging die is samengesteld uit verschillende stromingen.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2001
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice