Vrijheid! Is dat woord een loos cliché of heeft het diepte en lading? Met die vraag in hun achterhoofd wordt het joodse volk tijdens Pesach gemaand hun innerlijk te onderzoeken. Pesach is een van de weinige feesten die vrijwel alle Joden vieren. Onder de boeken en teksten die ons binden is de Hagada nog steeds een van de meest populaire. De liederen zijn alom bekend en geliefd. Chad Gadja, Bimhéra bejaménoe, Echad hoe en Lesjana haba biroesjalajim, alle zingen we ze met volle overgave.
Het beroemdst van al is echter het Ma nisjtana. Geen enkele sjeliach/sjelichat tsiboer - voorganger - die wat wil voorstellen, kan er omheen. In elke generatie vormt het de basis van de sédèr sjèl Pèsach. Vragen, vragen en nóg meer vragen. Wat maakt dat deze avond anders is dan alle andere avonden in het joodse jaar? Wat maakt deze feestdag tot de belangrijkste van het joodse jaar? Het antwoord luidt simpelweg: vrijheid! Het is een actuele herinnering. ‘Vrijheid is nooit een doel op zichzelf, steeds weer is zij een onderneming die vastberadenheid vereist. Vrijheid is een project dat altijd maar door gaat, een scheppende daad.' Met Pesach vieren wij onze joodse vastberadenheid bevrijd en vrij te blijven, opdat wij kunnen zijn zoals de God van de Uittocht voor ogen stond.
De Hagada
Op drie manieren, symbolisch, letterlijk en historisch, laat de Hagada ons de stappen naar de vrijheid uitvoeren. Aan de hand van Torateksten, commentaren daarop en daadwerkelijke fysieke inspanningen, tot het uiteindelijke doel wordt bereikt: Messiaanse vrijheid - mé avdoet lechéroet olam. De Hagada is een boek over bevrijding. Het leert ons dat slavernij vele vormen kan aannemen. Dat die in de loop der eeuwen in al haar verschillende vermommingen alleen maar is gegroeid.
Onze behoefte aan vrijheid lag ook ten grondslag aan onze behoefte aan een Messiaanse bevrijder. Die stamt uit een latere tijd dan het oorspronkelijke verhaal van de Uittocht. En wel uit een historische periode, toen vrijheid de zeer basale vorm aannam van een geopolitiek principe. Nadat de joodse natie rake klappen had opgelopen en het onderspit had gedolven, in ballingschap was weggevoerd uit haar vaderland en opnieuw te maken kreeg met slavernij. De vrijheid moest ergens anders vandaan komen en er werd een Messiaanse persoon geïntroduceerd, nadat politieke machinaties, de economische realiteit en de uiterlijke tekenen van een staat het joodse volk in feite hadden beroofd van de waarachtige betekenis van vrijheid.
Het is tijd voor een kort uitstapje met een rabbijnse vertelling die aan niemand wordt toegeschreven. ‘Een rabbijnse meester legde zijn leerlingen op een dag op de jesjiwa de volgende vraag voor, terwijl zij zich verdiepten in de regels voor Pesach. "Wat is volgens jullie de grootste ramp die het joodse volk in de loop van zijn geschiedenis heeft meegemaakt?" Eén leerling antwoordde: "De vierhonderd jaren van slavernij in Egypte." "Nee", antwoordde de rabbijnse meester. Een tweede leerling noemde de verwoesting van de Tempel. Wederom luidde het antwoord van de rabbijnse meester nee. Een derde leerling gaf daarop het volgende antwoord: "De jaren van ballinschap buiten het land van Jisraeel." Opnieuw zei de rabbijnse meester nee. Een vierde leerling zocht het antwoord vervolgens geheel in de moderne tijd en zei: "Het is natuurlijk de Sjoa." Daarop stond de rabbijnse meester op en keek de leerlingen een voor een aan en zei: "Nee, niet de Sjoa, noch de ballingschap, noch de verwoesting van de Tempel, of de vierhonderd jaar durende slavernij is de grootste catastrofe geweest waaraan het joodse volk is blootgesteld. De grootste catastrofe voor het joodse volk was het moment waarop de Tora een religie werd!" '
Discipline
Door de hele joodse geschiedenis heen is ‘Van slavernij tot vrijheid' een immer terugkerend thema geweest. Zijn aanwezigheid in ons leven is te traceren tot de vroegste tijden. Het begint met de strijd die Mosjè in de woestenij moest voeren met de slaven die nog maar kort tevoren waren bevrijd. Voor de vorming van een toekomstige natie zijn discipline en het naleven van de regels een vereiste. In een dergelijke situatie is er geen ruimte voor vrijheid. Men dient te doen wat er wordt gevraagd, op het gevaar af anders te worden gebrandmerkt als een rebel.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2002
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Wanneer wij onze eigen tijd beschouwen, zijn wij snel geneigd de nadruk te leggen op de negatieve aspecten van de wisselwerking met de niet-joodse omgeving, zoals vervolgingen of, wanneer het gaat om het overnemen van gebruiken en ideeën, op vervaging van hetgeen wij beschouwen als waardevolle joodse traditie. Een terugblik op onze geschiedenis laat echter zien dat veel elementen die wij tegenwoordig als typisch Joods beschouwen, juist zijn ontstaan in de confrontatie van het Jodendom met de omgeving.
Het Jodendom heeft kleine gebruiken en grote gedachten ontleend aan de omgeving en ze omgevormd en ingepast in het eigen gedachtegoed. Wij zijn als reizigers die overal souvenirs meenemen en daarmee onze kamer naar onze smaak inrichten. In de nieuwe context vormen de voorwerpen een eigen, nieuwe eenheid, los van de oorspronkelijke ontstaanswereld. De seder is daarvan een goed voorbeeld.
Oorspronkelijke seder
Tenach beschrijft twee verschillende modellen voor de seder. In Sjemot (Exodus) 12 wordt de oorspronkelijke seder beschreven, onderdeel van de uittocht uit Egypte. Het ritueel dat wordt beschreven, speelt zich in huis af. Ieder gezin moest een lam kiezen dat op de veertiende van de eerste maand werd geslacht. Het bloed van het lam werd met een bosje hysop aan de deurposten gesmeerd. Het lam zelf werd op het spit geroosterd, andere bereidingswijzen waren niet toegestaan. De aanwezigen kleedden zich voor de reis, de lendenen omgord, schoenen aan de voeten en stok in de hand. Het lam moest worden gegeten met matsot en bittere groenten. Gedurende de nacht werd het hele lam in grote haast opgegeten. Er mocht niets van het lam overblijven. De botten mochten niet worden gebroken.
Het tweede deel van het hoofdstuk en het begin van hoofdstuk 13 beschrijft de manier waarop deze gebeurtenis moet worden herdacht. De seder moet ieder jaar worden gehouden, als herinnering aan de Uittocht. Het gebruik om bloed aan de doorposten te smeren als teken voor God, moet ook ieder jaar worden herhaald: alle eerstgeborenen behoren God toe. Wanneer je kind vraagt waarom je dit doet, moet je hem antwoorden dat dit is gebeurd toen God het volk uit Egypte redde: Hij ging aan alle huizen langs, doodde de eerstgeborenen, maar die van ons liet Hij in leven. Vreemdelingen mogen aan het ritueel meedoen, mits ze besneden zijn. Er geldt één wet voor iedereen.
Het zal u duidelijk zijn dat dit ritueel maar in beperkte mate overeenkomt met de manier waarop tegenwoordig de seder wordt gehouden, hoewel er niets speciaals is dat ons weerhoudt. Van de Tempel, waar in later tijden de offers werden gebracht, is in deze tekst geen sprake. Per gezin (of groep gezinnen) moet een lam worden geslacht. Dat moet in de buurt van de eigen woning gebeuren, niet in Jeroesjalajim, zodat het bloed op de deurpost kan worden gesmeerd. Er is geen speciale liturgie. Een Hagada is niet nodig, zelfs het Halleel wordt niet genoemd. De vragen van de kinderen worden zonder omhaal beantwoord.
Centralisatie
Gewoonlijk wordt aangenomen dat de verplaatsing van het ritueel van het eigen huis naar de heuvels rond Jeroesjalajim heeft plaatsgevonden na de centralisatie van de eredienst, rond 622 voor het begin van de gewone jaartelling, gedurende de regering van koning Hosia. De Tempel is als het ware het voetenbankje van God. Er kan dus maar één Tempel zijn voor de éne God. Koning Hosia liet alle ‘hoogten', de offerplaatsen in andere steden van Judea, sluiten. Vanaf die tijd heeft de Tempel in Jeroesjalajim vrijwel een monopolie op het offerritueel.
De beschrijving van Pesach in de latere teksten weerspiegelt deze verandering. Pesach was niet meer in de eerste plaats een feest dat in de eigen woonplaats werd gevierd, maar werd één van de voetfeesten, de pelgrimsfeesten. Wie daartoe in staat was, trok voor Pesach naar Jeroesjalajim. Men organiseerde zich in groepen die ieder een lam meevoerden. De groepsomvang werd afgestemd op de grote van het offerdier.
Vanaf de middag van de veertiende Niesan werd in de Tempel het Pesach-offer geslacht door de leider van de groep, met hulp van de Kohanim.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 4
2002
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Net in de twintig was Chaim Storosum toen hij in 1944 naar Erets Jisraeel kwam, na de oorlogsjaren in Zuid-Frankrijk. Hij bouwde er een bestaan op als musicus en muziekdocent. Zelfs zijn legertijd stond in het teken van de muziek. In 1956 kwam hij met zijn gezin naar Nederland en bleef uiteindelijk, als gevolg van de Suez-crisis. Alhier hebben vooral de LJG's Amsterdam en Den Haag, maar ook de beginnende LJG Arnhem vele jaren dankbaar gebruik gemaakt van zijn diensten als chazzan en leraar. Die taak vervult hij al enige jaren niet meer, maar de muziek loopt nog altijd als een rode draad door zijn leven.
Het valt nog niet mee een afspraak te maken met Chaim Storosum. Zijn dagen staan al geruime tijd geheel in het teken van zijn laatste muziekproject, Sjir haSjirim. Een project dat er uiteindelijk toe moet leiden dat het gehele Hooglied in het voorjaar van 2003 in het Iwriet op CD verschijnt, gezongen door twaalf zusters van het benedictijnse klooster St Lioba bij Egmond. Met gepaste trots vertelt Storosum naar aanleiding daarvan dat hij in 2000 met de zusters een deel van Sjir haSjirim heeft gezongen voor de dalai lama, tijdens een wereldfestival van sacrale muziek in Bangalore, in India. Zijn belangrijkste levenswerk was de oprichting van het Collegium Musicum Judaicum in 1959, dat 41 jaar lang authentieke joodse muziek uitvoerde. Terug naar 1944.
Éclaireurs Israelites
‘Met de leden van een joodse verzetsgroep - de zogenaamde Éclaireurs Israelites, oorspronkelijk waren dat de joodse padvinders - ben ik op 4 november 1944 naar Erets Jisraeel gekomen. Onze groep, die bestond uit zeventig à tachtig personen, ging in Barcelona scheep op een Portugese boot. De meesten van ons waren tussen de 18 en 25 jaar, maar er zaten ook zestienjarigen bij. In Gibraltar en daarna in Tanger kwamen er nog meer mensen aan boord, uiteindelijk zijn we met 336 personen aangekomen in Haifa.
‘In 1943 was ik in het verzet gegaan, nadat ik mijzelf én mijn oom, tante en nichtje - met wie ik in een interneringskamp zat in Agde, niet ver van Montpellier - had weten te redden door mijn vioolspel. Ik moest komen voorspelen en speelde een capriccioso van Paganini. Na afloop kreeg ik te horen: "Jeune homme, vous êtes libéré." Waarop ik vroeg: "En mijn familie dan?" ' Nog altijd weet Storosum niet waar hij toen de choetspa vandaan haalde om dat te vragen, maar hij had succes. ‘In het verzet heb ik nog geholpen twee Zuidfranse steden, Castres en Albi, te bevrijden.'
Eind 1944 was het grootste deel van Europa nog in oorlog, Frankrijk was echter al bevrijd. Storosum wilde met zijn kompanen het land zo snel mogelijk verlaten. ‘Door mijn verzetswerk was ik eigenlijk een Fransman geworden, maar we wilden niet blijven. We waren zeer teleurgesteld in de Fransen, die zoveel Joden hadden verraden en die op twee paarden hadden gewed: men ging in het verzet, maar er was ook veel collaboratie. We zijn over de Pyreneeën getrokken en via Spanje geheel legaal naar Palestina geëmigreerd. Sinds de opstelling van het Witboek mochten namelijk jaarlijks tweeduizend Joden uit de hele wereld naar het mandaatgebied Palestina emigreren. En door de oorlog werd dat quotum niet gehaald.'
Vertrekken
‘Toen we in Haifa arriveerden, kwamen de Engelsen aan boord. Zij probeerden ons op alle mogelijke manieren te bewegen weer te vertrekken. Wat willen jullie hier, vroegen ze. Hier heerst de pest, er is geen werk, veel Joden emigreren naar andere landen.... We waren even vertwijfeld, maar het is mij in elk geval alleszins meegevallen; mede doordat ik werd opgevangen door vrienden van mijn grootouders. Hij, Nachoem Dobrin, was voormalig loco-burgemeester van Haifa. Ik werd meteen uitgenodigd om op te treden, maar gaf ook lessen. Mijn viool had ik al die jaren weten te behouden. In de tijd dat ik in het verzet zat, heb ik zelfs nog gestudeerd aan het conservatorium in Toulouse. In Haifa had ik het geluk een paar goede leerlingen te hebben, onder andere Danny Katz, nu altviolist bij het orkest van Haifa.
‘De sfeer in die dagen was zeer gespannen. Men hoopte dat er veel Joden zouden komen uit het buitenland. Die kwamen ook. De opvang was problematisch; de olim leefden in barakken of tentenkampen. Maar men deed alles om die mensen op te vangen, vooral de medische verzorging was uitstekend. Zelf woog ik bijvoorbeeld nog maar 34 kilo - mijn makkers noemden mij crayon - en bij mijn medische keuring in Jeruzalem werd geconstateerd dat mijn lichamelijke functies die van een vijftigjarige waren.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2002
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Van 17 tot en met 24 februari vond de tweede ARZA-solidariteitsreis naar Israel plaats. De negentien deelnemers maakten in korte tijd kennis met zeer uiteenlopende facetten van de Israelische samenleving. Een unieke gelegenheid om solidariteit te tonen met het opnieuw in moeilijke omstandigheden verkerende Israel. Maar ook om oprechte bezorgdheid te uiten over de ontwikkelingen binnen Israel in het bijzonder en het Midden-Oosten in het algemeen.
Vertrek
Van de nachtvlucht wordt voornamelijk gebruik gemaakt door Israelische passagiers. Het toerisme naar Israel is met vijftig procent afgenomen. In de wachtruimte bij de boarding gate staat een tv-toestel aan, afgestemd op CNN. Er is weer een aanslag gepleegd. Van de grote vredesdemonstratie die plaatsvindt in Tel Aviv, worden geen beelden getoond.
Eerste dag (zondag)
Als we in het hotel aankomen, kunnen we onze koffers direct kwijt op de kamers want de bezettingsgraad is laag. Het hotel ligt vlakbij rechov Jaffo en het winkelgebied rond de Ben Jehoeda. Prachtig centraal, helaas ook een geliefd mikpunt voor Palestijnse terroristen. Na het ontbijt naar de Kotel. Altijd weer indrukwekkend. 's Avonds is het eerste programma-onderdeel: een uiteenzetting van Anat Horowitz, juriste van het IRAC (zie: www.irac.org) over de laatste ontwikkelingen rond de bevordering van religieuze pluriformiteit. Het wordt een spannende week, aangezien het Hooggerechtshof uitspraak doet in een zaak van niet-orthodoxe gérim.
De recente Kinneret Declaration, op initiatief van het Rabin Center opgesteld door circa honderd representanten van allerlei stromingen en geledingen, komt ter sprake. De tien punten tellende verklaring is een soort actualisering van de Onafhankelijkheidsverklaring. Eén van de punten gaat over de Arabische minderheid (circa achttien procent). Er ontstaat een onderlinge discussie in de groep. Sommigen vinden het te negatief. Israel heeft het nu eenmaal moeilijk in een zee van Arabische vijandigheid. Anderen zijn het eens met de kritische invalshoek. Kritiek betekent niet dat je Israel afvalt. Trots zijn op Israel: de één is het door dik en dun, de ander wil het kunnen blijven.
Tweede dag (maandag)
We gaan op stap met de Rabbis for Human Rights (zie: www.rhr.israel.net). Eerst een vlammend betoog van rabbijn Arik Ascherman. Voor hem is Jodendom synoniem met sociale rechtvaardigheid. Het gaat niet alleen om kasjroet maar vooral om ethiek. RHR, waarbij zich zowel liberale, conservatieve als orthodoxe rabbijnen hebben aangesloten, is opgericht tijdens de eerste intifada in 1988. RHR schroomt niet om zelfs over te gaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid. De rabbijn toont ons ruïnes aan de rand van een Arabisch dorpje, net buiten Jeruzalem. Het blijken pas gebouwde huizen te zijn geweest die zijn verwoest door de Israelische autoriteiten. Eén huis is voorlopig ongemoeid gelaten omdat de eigenaar een procedure heeft aangespannen. De reden voor het omver halen van de huizen is onduidelijk, zo wordt gezegd. Een vergunning krijgen is niet mogelijk, krijgen we te horen, omdat er geen bestemmingsplan zou zijn. De bewoners van het dorp willen echter nieuwe huizen bouwen, omdat de bevolking groeit.
Met de bus gaan we verder. Naar een bestemming die niemand had verwacht: een Palestijns vluchtelingenkamp! Onze bus van een Arabische onderneming uit Oost-Jeruzalem passeert een VN-school die net uitgaat. Er vliegt een steen door de lucht die de bus bij de achterbumper treft. De Arabische chauffeur stopt en roept de jongeren in hun moedertaal tot de orde. Het maakt indruk en we vervolgen probleemloos onze weg.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2002
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
De vrouw die vriendelijk bevestigt Dorit Rabinyan te zijn, blijkt nog kleiner te zijn dan ikzelf ben. Verbaasd besef ik dat ik me een heel ander beeld van haar had gevormd. Als ik haar van mijn misconceptie vertel, glimlacht ze. Ik ben niet de eerste. ‘Mijn moeder meent dat ik daar blij mee moet zijn. Na lezing van het boek hebben de mensen een indrukwekkender beeld van je.' Ze glimlacht opnieuw, ‘en ik ben de langste van de familie.'
Rabinyans laatste boek, Onze bruiloften (Vassallucci), is inderdaad indrukwekkend. In rijke taal en rake beelden - de sfeer springt soms bijna uit de bladzijde - stelt ze Solli en Iran Azizyan en hun vijf kinderen, de zoon Maurice, de dochters Sofia, Marcelle en Lizzy en het nakomertje Matti, aan de lezer voor.
Net als in haar eerste roman, Perzische bruiden (Vassallucci), schetst Rabinyan tussendoor het verleden van Solli en Iran. Beiden hebben hun wortels in het oude Perzië; Solli werd verwekt in een klein stadje niet ver van de Turkse grens, Iran bracht vier jaar van haar leven door in Isfahan en groeide op in Calcutta.
Solli en Iran hebben een liefdevol en gelukkig huwelijk, alleen de laatste jaren is hun huis een troosteloze en onvruchtbare plek geworden. De een na de ander komen hun dochters terug uit hun huwelijk, niet in staat het te doen standhouden en dat maakt Iran volstrekt radeloos. Om nog maar te zwijgen van haar oogappel Maurice, die maar geen vrouw kan vinden, en Matti... ach Matti.
Mannen
Anders dan in Perzische bruiden staat in Onze bruiloften ten minste één man, Solli, in een gunstig licht. Hoe reageerden de mannen in haar familie destijds eigenlijk op de manier waarop zij de man portretteerde? ‘Aanvankelijk dachten ze dat ik alleen maar op visite kwam, niet om allerlei vragen te stellen. Ik vroeg mijn tante dan een bepaald recept voor me klaar te maken, hetgeen zij, gevleid, deed en geleidelijk kwamen dan de vragen en de verhalen. Maar de mannen merkten dat dit steeds weer gebeurde en ze vertelden me "Doriti, ook ik heb verhalen. Wanneer is het mijn beurt" Ze waren zo aandoenlijk. Ik legde uit dat ik me wilde beperken tot de stem van de vrouwen, dat ik die zoveel mogelijk los wilde laten zingen, dat hún stem daarin geen plaats kon hebben. Daarmee leek de kous af, maar sommigen', veelbetekend kijkt ze me aan, ‘belden mijn vader. "Je dochter is ondeugend, ze is zó choetspani. Je moet met haar praten." ' In klare taal liet Rabinyan haar vader weten dat het niet gebeurde, punt uit. Ze moesten maar een andere nicht vinden, die dan ‘Perzische bruidegommen' kon schrijven!
‘Naderhand waren ze zeer trots op mij. Maar eerlijk gezegd denk ik niet dat veel van hen het boek hebben gelezen. Ze hebben niet geleerd literatuur te lezen. Zij beleefden plezier aan mijn roem en aan het feit te kunnen beamen familie van me te zijn. En... mensen realiseerden zich nu dat ook zij een geschiedenis met zich dragen, die misschien wel net zo fascinerend en ontroerend is. Dat is hun bagage. Maar', vervolgt ze met enige zelfspot, ‘ze zijn wel zeer verbaasd dat ik daar mijn brood mee kan verdienen.'
‘Zowel Solli als Iran hebben heel veel weg van mijn ouders, vooral hun liefde voor elkaar', snel klopt Rabinyan het af. ‘Maar hun voorbeeld, zoals zij samen zijn, hun mate van intimiteit, maakt het nog moeilijker iets anders te accepteren dan het allerbeste. Solli is vermoedelijk ontstaan uit het feit dat mijn vader altijd afwezig was toen ik opgroeide. Hij had - en heeft - een kleine stoffenfabriek in het zuiden van Tel Aviv en hij ging altijd heel vroeg de deur uit. Ik héb wel herinneringen aan hem, maar het meest pregnante gevoel is het verlangen naar hem. Als tiener droomde ik er ook van later zakenvrouw te worden, opdat hij dan niet meer hoefde te werken.'
Onderhandelen
‘Ik kan me herinneren dat ik een jaar of vijf en met hem op de hoek van de straat stond te wachten tot het licht groen werd. "Doriti, als iemand ergens vijf lira [de munteenheid vóór de sjekel, sl] voor vraagt, moet je altijd zeggen dat je er maar één hebt. Vervolgens zal hij terugkomen met een bod van drie lira en zo worden jullie het eens." Ik was vijf en kreeg instructies hoe te onderhandelen! Een jaar of twee later stalde ik al mijn speelgoed middenin Kfar Saba uit op een kleed en riep dat alles te koop was voor één lira. Mijn moeder, gewaarschuwd door een buurvrouw, kwam me metéén halen. Ze was diep geschokt. Maar mijn vader, die het verhaal 's avonds te horen kreeg, had een geweldige glimlach op z'n gezicht, alsof hij dacht: dit is míjn meiske.
‘Na mijn diensttijd ben ik aanvankelijk dan ook een opleiding voor zakelijke bedrijfsvoering gaan volgen. Ik heb het er drie weken uitgehouden. Ik vond het vreselijk. Toen ik mijn vader vertelde dat het me niet zou lukken, was zijn reactie: "Je snapt er inderdaad niets van. Wat doe je daar ook? Ik dacht nog, misschien moet ik met haar praten, maar ik wilde me niet bemoeien met jouw droom." Ik wilde hem zó graag een plezier doen. Hij realiseerde zich totaal niet dat ik het voor hem had gedaan.'
India
De schrijfstijl in Onze bruiloften doet soms denken aan het werk van Indiase schrijvers, ook aan dat van groten als Salman Rushdie. ‘Ik voel me zeer gevleid door die verwijzing, maar ik heb inderdaad het gevoel van een gedeelde cultuur. Toen ik in India was voelde ik me heel dicht bij.... Het was de enige wijze waarop ik een vage impressie kon krijgen van de vrouw die ik geweest had kunnen zijn in Iran. Ik proefde de gevoelens, de atmosfeer. De twee culturen, de Indiase en die van de Joden uit de Arabische landen vertoont op een bepaalde wijze grote gelijkenis.
'Het Perzische in India openbaarde zich vooral in ontmoetingen met leeftijdgenoten en jongeren. Door hen realiseerde ik me hoe zwaar de traditie weegt in hun leven. De problemen om onafhankelijkheid, neen, een eigen individualiteit te bereiken. Het proces om je los te maken en jezelf te identificeren als eenling, niet als onlosmakelijk deel van een collectief, hoe lief het je ook is. Beide culturen vinden het dan ook bijzonder moeilijk het verleden vaarwel te zeggen. Het Westen lokt, maar tegelijkertijd stoot het hen af.'
Het gesprek komt even op 11 september, want in haar woorden klinkt diezelfde afkeer door die nadien zo duidelijk tot uiting kwam. 'Het Westen zwaait met ideeën en mogelijkheden, maar biedt die niet daadwerkelijk aan. Het is zo verwoestend waar de wereld op af stevent. Het politieke idee van pluralisme werkt feitelijk niet. De ‘American way' is helemaal niet zo ruimhartig als zij lijkt. Er zijn zeer strikte regels, die uitermate neerbuigend zijn. Je m´g wel anders zijn, maar ook weer niet té anders. De gewelddadige afwijzing, middels terreur, die is niet te begrijpen, maar met veel schroom zie ik onder ogen dat ik mij kan vinden in hun afwijzing van de Westerse hegemonie, van de stilzwijgende macht. In zekere zin was Israel een proeftuin. Het land is ontwikkeld door asjkenazische Joden en iedere hegemonie schept een bepaalde hiërarchie; wij werden beschouwd als tweederangs burgers en konden geen vorm geven aan de samenleving waarin wij leven.'
Geen stem
'Anders vertaald zie je dat ook terug in Onze bruiloften. Het gaat over provinciaalse vrouwen die bovendien deel uitmaken van een laag in de samenleving die geen stem heeft. En het maakt zoveel uit wáár in Israel je opgroeit. Ik ontmoet mensen - van wie sommigen rond de dertig, net als ik - die zich gedragen alsof zíj de olim chadasjim zijn! Dat ik daaraan ontsnapt ben, is zuiver een kwestie van geluk, van de honderd lira meer die mijn vader vroeger betaalde voor een woning in het centrum van Kfar Saba.
Je omgeving, school, sportclubs, de jeugdbeweging hebben zo'n invloed. En ík had het een erg goede juf op de kleuterschool, die mijn moeder de middelen verschafte om een betere ouder te zijn. Zij vertelde mijn moeder dat ik veel belangstelling had voor bepaalde dingen en adviseerde haar zekere boeken voor mij te kopen. Mijn moeder deed dat ook. Niet omdat zij daar het nut van inzag, maar omdat die onderwijzeres een autoriteit was. Niemand wordt geboren zonder een bepaald potentieel, maar dat moet wel worden gekoesterd en gevoed.
‘Over die onderwijzeres... een aantal weken geleden kreeg ik tijdens een grote ceremonie in Tel Aviv een prijs. Er kwam een man naar me toe die zich bekend maakte als haar echtgenote. Hij vertelde dat ze vastbesloten was geweest me daar te treffen, maar dat ze inmiddels was overleden. Hij vertelde me ook dat ze me had willen herinneren aan het verhaal van de ‘proporties'. Ik was zeer ontroerd, want ik kon me die gebeurtenis zó goed herinneren.
‘Op een dag liet ze ons gaan liggen op vellen papier en tekende zij ons silhouet. Daarna moesten wij onszelf daarin tekenen. Aan het eind van de klas werden al onze tekeningen opgehangen en toen mijn moeder mij kwam halen, zei ze: "Kijk eens hoe mooi in proporties Dorit heeft getekend!" Mijn moeder, die zó onzeker was, bedankte haar alleen maar. Op straat vroeg ze mij: "Doriti wat zijn proporties?" Ik wist het niet. De volgende dag keek ik naar mijn tekening en vroeg de juf ernaar. Ze wilde weten waar die vraag vandaan kwam en na mijn uitleg begreep ze hoe weinig mijn moeder vertrouwd was met het Iwriet. Ze legde het zo goed mogelijk uit.' Rabinyan zwijgt even. 'Het effect van dingen die zozeer het gevolg zijn van het toeval, kan zó groot zijn. Het feit dat ik begreep wat proporties zijn, betekende dat de taal van mij was. Het betekende ook dat ik de taal meer ging toepassen, want ik zag dat mijn ouders als het ware verlamd waren, omdat zij het belangrijkste hulpmiddel ontbeerden. Ik leerde Hebreeuws als een bezetene en werd als het ware hun vertegenwoordiger.'
Roddels
De druk om terug te keren in de groep is echter altijd aanwezig. ‘Ik realiseerde me dat niet de mannen degenen zijn die het patriarchaat in stand houden, maar de vrouwen. Zij hebben één heel belangrijk wapen, roddels. Als een meisje zich niet volgens de norm gedraagt, dan kunnen zij praatjes verspreiden. Het lijkt wel of zij politie-agenten zijn die waken over de taboes van de mannen. De vróuwen manen me dat ik het potentieel van mijn lichaam moet gebruiken. De vróuwen houden de structuur van huwelijk en kinderen in stand. Mijn leven beangstigt hen. Ik word geaccepteerd, maar ik voel dat mijn onafhankelijkheid tussen ons in staat. Zij willen het beste voor mij, en in hun ogen is dat trouwen en kinderen krijgen. Ze zeggen: ik wens je een gelukkig leven. Ik zeg: dank je, ik bén gelukkig. Ze antwoorden: nee, nee, ik wil dat je geluk hebt... Het is absoluut een punt van discussie en ook als het niet ter sprake komt, kan ik aan hun ogen zien dat ze medelijden met me hebben.
‘Of ik, net als Iran, mijn leven zou kunnen leven door middel van mijn kinderen? Ik ken mijn kinderen nog niet. Ik had een 29-jarige vrouw in Iran kunnen zijn, met kinderen en zonder carrière, die niets doet met haar creatieve krachten. Ik had een zeer gefrustreerde vrouw kunnen zijn.'
Schoonheid
Haar feministische levenskijk weerhoudt Rabinyan er niet van een zeer liefdevol portret te schetsen van Iran, oud en dik geworden door vijf zwangerschappen, die veel te vroeg begonnen. ‘Bètach. Want Iran behandelt haar lichaam als een tempel, maar voor haar dochters geldt alleen hoe anderen naar hen zullen kijken. Zij verzorgen hun innerlijk niet. Dat is het tragische van hun schoonheid; die verschaft de bezitters ervan geen genoegen, alleen degenen die naar hen kijken. Dat is ook het wezen van een bruid; zij maakt zich mooi voor haar bruiloft. En dat is hun doel, het enige doel. Maar dat is niet meer voldoende.
‘Iran heeft niets verkeerds gedaan, maar de manier waarop zij hen opvoedde, sluit niet meer aan bij deze tijd. Binnen die context is het vrouw-zijn een last. De meest wezenlijke fout van de traditie, in déze tijd, in een samenleving met gelijke rechten, is om een meisje niet het idee te geven dat haar mogelijkheden onbeperkt zijn. Haar potentieel wordt vernietigd. Het is een vorm van onderdrukking die abstracter, minder tastbaar is dan de chador. De vrouw wordt ervan weerhouden zich te ontwikkelen, zichzelf te vinden. Iran gaf haar dochters alles; ze is een zeer liefhebbende moeder. Maar in deze wereld hadden zij méér nodig. Dus komen ze weer naar huis, op zoek naar dat wat ontbreekt.'
De overige artikelen zijn in het geheel te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2002
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice