Ook de Eeuwige vraagt om vergeving - Albert Ringer

De rebbes die tot ons spreken in de meeste chassidische vertellingen zijn, behalve de kleine, legendarische kring rond Israel Ben Eliezer, de Ba'al Sjem Tov, vooral de volgelingen van Dov Ber, de Magid van Mezhirech. Zij zijn degenen die het chassidisme hebben verspreid, populair gemaakt en verdedigd tegen de tegenstanders, de mitnagdim, in het gebied dat nu wordt doorsneden door de grenzen tussen Polen, de Oekraïne en de Baltische staten.

Levi Jitschak, geboren in Husakov in Galicië in het jaar 1740, was één van de leerlingen van de Magid van Mezhirech. Zijn ouders kwamen uit een geslacht van rabbijnen en Talmoedgeleerden. In 1757 trouwde deze veelbelovende jonge Talmoedgeleerde met een dochter van een rijke man uit het Poolse Libertov en vervolgde zijn opleiding in de woonplaats van zijn schoonfamilie die, zoals in die tijd gebruikelijk, het jonge paar financieel onderhield. Ondanks het verbod van zijn schoonvader ging Levi Jitschak zich verdiepen in hetgeen de chassidim te leren hadden; hij besloot weg te gaan en zich aan te sluiten bij een van de jesjiwot van de nieuwe beweging.

Zijn eerste aanstellingen, als rabbijn van Zholichov en later Pinsk, waren maar gedeeltelijk succesvol. Levi Jitschak werd, mogelijk meer dan anderen, het mikpunt van de strijd van de mitnagdim tegen de nieuwe beweging. In Pinsk werd zelfs een chérèm - een ban - tegen hem uitgesproken; hij werd samen met zijn gezin uit huis gezet en gedwongen de stad te verlaten. Pas in Berditsjev, waar hij in 1785 werd benoemd, vond hij waardering voor zijn gedachtegoed en werk.

De volgelingen van de Magid hadden ieder hun eigen visie op de erfenis van de Ba'al Sjem Tov en de verhalen weerspiegelen dan ook het verschil in hun karakters. De verhalen van Nachman van Bratslav bijvoorbeeld zijn sprookjesachtig, bijna surreëel. Ze worden bevolkt door personages uit een andere wereld. De verhalen van en over Levi Jitschak, de rebbe van Berditsjev, zijn totaal anders. Levi Jitschak spreekt over gewone mensen die moeite hebben hun Jodendom in te passen in de eisen die de omgeving hun stelt. Levi Jitschak veroordeelt niet, integendeel, een leider van Jisraeel moet solidair zijn met zijn gemeenteleden, zelfs tegenover de Eeuwige.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Berichten uit een jaar - rabbijn Awraham Soetendorp

Een laatste lichtstraal

Voor de schepping van hemel en aarde maakte God gebruik van het kosmische oerlicht ver v&oacote;ór de creatie van zon, maan en sterren. Bij de vorming van de mens ging het mis.

Opdat de mens zich, geheel op zichzelf, in de slechts gedurende een fractie van tijd door God verlaten ruimte, zou kunnen ontwikkelen tot het wezen met vrije wil, had Hij de kosmische lichtstralen in kruiken verstopt. De volledige duisternis die op de goddelijke afwezigheid volgde, was geëxplodeerd en had de kruiken gebroken. Het vrijwel onmiddellijke herstel van Gods aanwezigheid kon niet verhinderen dat de lichtstralen uit de kruiken in de duisternis verloren waren gegaan. En het is nu de taak van de mens, vervolgt de mystieke parabel, de lichtstralen terug te vinden en terug te brengen naar de oerbron. De mens is daartoe in staat door het doen van mitswot, door het verrichten van goede daden, door mens te zijn in de meest onmenselijke omstandigheden. En wanneer al het verdwaalde licht is teruggevonden in de diepste spelonken van het kwaad en de laatste lichtstraal is teruggebracht naar de bron, breekt de Messiaanse tijd aan.

De breuklijn: alles wat was is veranderd, onherkenbaar, onherroepelijk.

Het kwade heeft toegeslagen en de ruimte om te overleven is versmald tot hoogstens een halfuur, misschien maar een paar minuten. Hij had de controle over zijn gedachten verloren, gebed, woede, verdriet, en vooral dit laatste, buitelden over elkaar heen. Een storm van mismoedigheid die hem naar de keel greep. Langs het middenpad bleven de terroristen heen en weer razen, lang nadat zij hun plaats voor en in de cockpit hadden ingenomen.

Er bestond geen tijdsorde meer in zijn hoofd. Hij trok zijn vrouw naar zich toe die duizenden kilometers van hem verwijderd was en voelde haar lippen. Hiertegen had hij haar niet kunnen beschermen, het woordeloze afscheid, ‘without leaving a trace'.

Moord met voorbedachten rade op hoevelen?

Waar was zijn vrije wil? Hij stond op, stortte zich op de misdadigers en rukte hen de wapens uit handen. Dát was de beweging die hij wilde maken, maar hij kon de grens van de angst niet overschrijden. Niemand kon dat, letterlijk vastgenageld bleef hij zitten in zijn stoel en begon schreeuwend te huilen, zijn hele lichaam schokte. In de stem van de anderen herkende hij zijn eigen wanhoop, de melodie van de ter dood veroordeelden, de nigoen van het schaamteloze einde. Een gemakkelijke poëtische uitdrukking.

Eén generatie geleden schreef Adorno: we kunnen geen gedichten meer schrijven na Auschwitz. Of is een gedicht het enige wat over is? Elke gedachte kon de laatste zijn, geen bedenktijd meer.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Een feest van historische transformatie - rabbijn Kathleen de Magtige

Er wordt wel eens beweerd dat hier op het noordelijk halfrond Soekot een van de meest ongelukkig gesitueerde feestdagen is in onze kalender. Niet alleen valt het aan het begin van de herfst, waarin het voortdurend regent, het valt doorgaans ook aan het begin van het nieuwe academische jaar en bovendien slechts vier dagen na de ‘religieuze marathon' van de Hoge Feestdagen. Toch is Soekot velen zeer geliefd. De herinnering aan de onmiskenbare, zoet-kruidige geur van de soeka en de pittige geur van de etrog; het klapperende geluid van de loelav doet velen vol verwachting uitkijken naar de komende Soekot.

Soekot is bovendien ook een zeer interessant feest, dat in de loop der eeuwen een hele transformatie heeft doorgemaakt. Van simpel oogstfeest, tot het feest par excellence waarop de Eerste Tempel werd ingewijd; van het meest uitbundig gevierde feest ten tijde van de Tweede Tempel, tot de vaak nederige doch gezellige gemeenschappelijke soeka in de hedendaagse progressieve joodse gemeentes.

Soekot is als een van de drie pelgrimsfeesten geworteld in Tenach. Net als Pesach en Sjawoeot is Soekot een feest dat zijn origine vindt in een landbouw traditie. Aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in rabbijnse teksten en meest overtuigend in een van de bijbels namen voor dit feest, namelijk Chag ha-Asief (feest van de oogst).

Viering

Het gebod Soekot te vieren wordt in de Tora verscheidene malen gegeven, in de boeken Sjemot, Wajikra en Dewarim. De details betreffende de viering van het feest en zelfs de namen die aan het feest zijn gegeven zijn in de verscheidene teksten echter niet identiek. Sjemot gebiedt tot het vieren van een oogstfeest (Chag ha-asief) aan het einde van het jaar. Maar in Wajikra en Dewarim is sprake van het Loofhuttenfeest (Chag ha-Soekot). Dewarim gebiedt het brengen van offerandes in het heiligdom en het publiekelijk lezen van de Tora ieder zevende jaar. Bovendien benadrukt de tekst dat het feest zeven dagen moet duren en in vreugde moet worden gevierd en daaraan ontleent het feest de naam Z'man Simchaténoe (feest van onze vreugde). Wajikra echter, is het meest expliciet in de instructies voor het vieren van Soekot; het boek legt een werkverbod op voor de eerste en laatste dag van het feest, het bevat een gebod om zeven dagen in loofhutten te leven en een voor het nemen van producten van vier verschillende soorten bomen - namelijk ‘vruchten van sierlijke bomen, takken van palmen, twijgen van mirtebomen en van beekwilgen'. Wat er met deze takken en vrucht moet worden gedaan en wat voor soort vrucht het precies is, of hoe een loofhut er uitziet, wordt in de Tora niet uitgelegd, daarvoor moet men de na-bijbelse en rabbijnse literatuur opslaan.

In de profetische boeken (Newi'im) en de geschriften (Ketoewim) staan echter enkele historische aanwijzingen waaruit valt te leren hoe destijds Soekot werd gevierd.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice









Ongelukkig met het oude jaar - onzeker over het nieuwe - Barry Drogin

Als joodse New-Yorker vond ik het altijd prettig dat het begin van het schooljaar min of meer samenvalt met het joodse Nieuwjaar. De zomervakantie was afgelopen, de kinderen waren weer een klas bevorderd en ik keek dan terug op het afgelopen jaar en maakte plannen voor het komende, want ook het nieuwe culturele seizoen stond op het punt te beginnen. Ik haalde een nieuwe jaarkalender in huis en keek uit naar een nieuw begin, mijn levenslot gedurende het nieuwe jaar was immers bezegeld in het Boek van het Leven.

Dit jaar brengt een nieuwe jaardag met zich mee, een gedenkdag die onontkoombaar nadert. Mijn gevoelens vormen een mengeling van vrees en verwachting. Dit jaar en ieder volgend jaar zal het joodse Nieuwjaar gepaard gaan met de gedenkdag voor 11 september 2001, 9/11, toen bijna drieduizend onschuldige vrienden, verwanten en collega's de dood vonden in een gruweldaad die mij de rest van mijn leven zal plagen.

Het Jodendom is vervuld van jaarlijkse cycli: het lezen van de Tora, de feestdagen, de Jahrzeit. Als een zoon die zijn beide ouders heeft verloren, kan ik uit ervaring getuigen hoe het Jodendom mij de gelegenheid biedt mijn geliefden te gedenken zonder de rest van het jaar te worden verteerd door rouw. Een Jahrzeit is als een pakje, een houder, waarbinnen ik mij een dag lang met respect kan overgeven aan de stroom van gedachten en emoties die nu eenmaal horen bij het ervaren van zo'n overweldigend verlies.

Immense leegte

De gevoelens bij 11 september laten zich niet zo gemakkelijk inperken. Het World Trade Center is geen graf dat ik een keer per jaar bezoek - het is een immense leegte, een gat in mijn skyline, waar de ondergrondse andere routes volgt en forenzentreinen tot staan komen. De ontzaglijke verliezen die werden geleden binnen de hulpdiensten zijn als een open wond. Iedere brandweerkazerne en ieder politiebureau in mijn buurt (de Lower West Side, red.) is getooid met voortdurende vernieuwde gedenktekens voor makkers die niet werden teruggevonden. De verkoudheden en de astma waar mijn familie gewoonlijk last van had in dit zeer stedelijke milieu, hebben de vorm aangenomen van longontsteking en chronische bronchitis, die in de wandeling ook de ‘World Trade Center kuch' wordt genoemd.

Ook zonder de waarschuwingen over terroristische aanvallen en het nieuws dat de media brengen, ben ik permanent op m'n qui-vive; de psychologen noemen het ‘hyper-waakzaamheid'. Ik voel de aanwezigheid van politie-agenten en medewerkers van het metrovervoer in hun fluorescerend rode of gele werkjacks die zijn gedetacheerd bij bepaalde metrostations, en mis die op andere plaatsen in de stad.

Als nooit tevoren voelen we scherp de pijn van onze broeders in Israel. Met stijgende vrees volgen we iedere nieuwsuitzending en vragen we ons af of de gebeurtenissen daar ook ons te wachten staan. Veel van mijn kennissen die regelmatig naar Israel reisden, bezoeken het land juist nu, uit solidariteit en in weerwil van de terreur. Bij terugkomst vertellen ze ons van het nieuwe Israelische devies: wij hebben geen ander land. Voor ons, joodse New-Yorkers, is dat gevoel niet zo anders.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Wanneer iedere seconde telt... - Beatrice Birnbaum

‘Het is geen wonder... het is het Hadassah.' Deze woorden sprak professor Shlomo Mor-Josef, algemeen directeur van Hadassah Medical Organization of Jerusalem afgelopen juli op de Hadassah-conferentie. Hij had niet kunnen bevroeden dat de campus van Hadassah later diezelfde maand zelf het doelwit zou worden van terroristen. Gevolg: acht doden, zes zwaargewonden, 22 gewonden met ‘minder ernstig' letsel en ongeveer vijftig lichtgewonden. Let wel, ‘minder ernstig' letsel kan het verlies van een oog betekenen!

Het werk van Hadassah is levens te redden. ‘Het is gemakkelijker gezegd, dan gedaan', zegt Mor-Josef. ‘Zijn wij echt zo anders, of zijn wij tóch een doorsnee ziekenhuis?', luidt zijn retorische vraag. ‘Voor de bevolking van Israel zijn wij wel degelijk anders, omdat wij beschikken over uitmuntende centra, waaronder de afdelingen Eerste Hulp en Trauma bij Hadassah Ein Kerem.' Hadassah bestaat uit twee ziekenhuizen. Het ene staat op de Scopusberg, werd gebouwd in de jaren dertig, geëvacueerd tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in 1948 en herkregen in 1967 met de hereniging van Jeruzalem. Het andere, Hadassah Ein Kerem, waar de synagoge met de wereldberoemde Chagall-ramen staat, werd gebouwd in de jaren zestig. Samen vormen de twee ziekenhuizen het belangrijkste medische complex in het Midden-Oosten.

Toevluchtsoord

Tien jaar geleden vroegen velen zich af of een trauma-unit wel nodig was; vandaag de dag weet men overal ter wereld van het werk van Hadassah. Nog niet zo lang geleden werd in het tijdschrift Newsweek het verhaal verteld van een zevenjarig Palestijns kind uit het belegerde Ramallah dat dringend een beenmergtransplantatie nodig had. Met de medewerking van het Israelische ministerie van Defensie en de Palestijnse Autoriteit haalde het ziekenhuis Hadassah het kind en zijn familie naar Hadassah voor de operatie. ‘Het ziekenhuis is een toevluchtsoord waar medeleven en coëxistentie gewoon zijn', vertelden de schrijvers van het artikel. In de uitgave van 1 juli wijdde Newsweek een compleet artikel aan het traumacentrum en het hoofd ervan, professor Avi Rifkind (die overigens een jaar geleden in Amsterdam een lezing hield voor Young Hadassah).

‘De stafmedewerkers van het Hadassah doen al het mogelijke om mensen in leven te houden. Dat proces begint op de trauma-afdeling van het ziekenhuis, die sinds de oprichting in 1991 wordt geleid door Avi Rifkind.' Newsweek beschrijft vervolgens hoe Rifkind en zijn team in een hel verlichte ruimte met zes bedden en een glimmend arsenaal aan defibrillatoren, echo-apparatuur, röntgenmachines en andere apparatuur vaststellen welke hulp de slachtoffers nodig hebben en zorgen zij dat hun situatie stabiliseert, indien noodzakelijk kunnen zij ter plekke ingrijpende operaties uitvoeren. Hoofdzuster Etti Ben-Jaakov, die al elf jaar met Rifkind samenwerkt, vetelt de verslaggever: ‘"Wij werken volgens het principe dat wij beschikken over één ‘essentieel uur' om het leven te redden van iemand die in ernstige traumatische shocktoestand is binnengebracht". Sinds het begin van de meest recente Palestijnse opstand, in september 2000, zijn er 1.800 slachtoffers van geweld dat is te herleiden tot de intifada, onder wie ook een aantal Palestijnen, op de traumakamer geweest.' Letsel dat voorheen vrijwel nooit werd geconstateerd, is nu aan de orde van de dag op Hadassah's afdeling Eerste Hulp.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Liberaal Jodendom: de geschiedenis van een toekomst - Chaim van Unen/Shirah Lachmann

Het komende jaar zal onder de titel ‘Liberaal Jodendom: De geschiedenis van een toekomst' een serie verschijnen van zeven portretten van personen die een uitgesproken invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het Liberaal Joodse denken. Bij sommigen van de te portretteren personen zult u zich afvragen in welk verband zij staan tot het liberale Jodendom. De Ba'al Sjem Tov, bijvoorbeeld, of Samson Rafael Hirsch. We zullen de verbanden daarom verduidelijken aan de hand van bepaalde tegenstellingen. Tegenstellingen die van alle tijden en alle plaatsen zijn. Aldus hopen we dieper door te kunnen dringen tot de kern van wat wij liberale Joden als ‘ons' Jodendom beschouwen. Het uitgangspunt is dat het liberale Jodendom een aantoonbare functie heeft in de (joodse) wereld, maar dat die opdracht steeds weer moet worden herontdekt en vertaald naar de joodse wereld van nu en van straks. Vandaar de titel.

Dit eerste artikel dient als inleiding, waarin de grote lijn wordt geschetst waarlangs de artikelen in deze serie worden opgebouwd. Die lijn beweegt zich voortdurend langs tegenstellingen, waarbij sprake is van een eeuwig dilemma. Tegenstellingen waartussen het Jodendom al eeuwen heen en weer wordt geslingerd, en waartussen nooit een definitieve keuze zal kunnen worden gemaakt. Het blijkt daarbij echter voortdurend om schijntegenstellingen te gaan. Men wil het éne maar men wil tegelijkertijd óók het andere. Door te kiezen voor het een lijkt het ander, net zo waardevol, verloren te gaan. Vijf verschillende dilemma's zullen door het jaar als Leitmotiv heen de revue passeren, verlucht met sprekende voorbeelden:
1. Verstand tegenover gevoel.
2. Getto tegenover wereld.
3. Particulier tegenover universeel.
4. Behoud tegenover vernieuwing.
5. Assimileren tegenover Jood blijven.

Verstand of gevoel

Vaak willen we ons het liefst laten leiden door ons gevoel. We verlangen terug naar de sfeer van de orthodoxe sjoel van vader of grootvader, terwijl we tegelijkertijd modern levende Joden willen zijn. Ik zou me wel op mijn gevoel willen laten drijven, naar mijn verstand zegt heel iets anders. Verstand en gevoel, allebei tegelijk zou het mooiste zijn. De geschiedenis laat echter zien dat die twee moeilijk verenigbaar zijn. Zo zien we dat de grote Gaon van Wilna vond dat een Jood in de eerste plaats zijn verstand moet gebruiken bij alles wat hij doet. Hij moet leren redeneren en interpreteren, en daarvoor is veel kennis noodzakelijk. Lernen is zo ongeveer de belangrijkste mitswa voor een Jood. Zonder inzicht en kennis geen Jodendom. De Ba'al Sjem Tov daarentegen, grondlegger van de chassidische beweging, wist dat de grote massa van ongeletterde Joden daarmee buiten de boot zou vallen. Zij zou aan die hoge norm maar zelden kunnen voldoen, zeker onder de omstandigheden waarin men in de sjtetl leefde. Daarom was de Ba'al Sjem Tov van mening dat de Jood allereerst zijn hart moet laten spreken. Juist via het hart, de expressie, de emotie komt de Jood dichter bij God, ongeacht de vraag of hij over veel kennis beschikt of niet. Maar ook Hillél en Sjammai bieden een voorbeeld van dit dilemma. Waar Hillél de nadruk legde op menselijkheid en mensenrechten, daar plaatste Sjammai het hoofdaccent op het nauwgezet kennen en naleven van de joodse wet. Zou u, lezer, een keuze kunnen maken? Soms moeten we wel, maar niet zelden met pijn in het hart. Die onverenigbaarheid van twee wenselijke, en toch zo tegengestelde uitgangspunten, dát geeft het gevoel aan dat dilemma's oproepen.

Getto of wereld

Voor het bewaren van de eigenheid, van dat wat men als het meest kenmerkend van de eigen cultuur beschouwt, is een eigen vertrouwde omgeving, een eigen ruimte, noodzakelijk. Het getto is zo'n eigen ruimte. Maar het getto isoleert zijn bewoners wel volledig van de buitenwereld, met alle gevaren van dien. Het grootste gevaar is dat elk gevoel voor de realiteit van de wereld verloren gaat en dat het getto tot een anachronisme wordt, waarbinnen de bewoners zich altijd bedreigd blijven voelen. Veel Joden kiezen desondanks voor dit gettobestaan. Een reis naar Jeruzalem opent ons op dit punt de ogen wanneer we door Méa Sjearim wandelen. Antwerpen toont ons zelfs een voorbeeld van een getto om de hoek.

Andere Joden daarentegen denken dat men zijn of haar Jodendom het beste kan beleven in een moderne en open samenleving zodat men zijn of haar joodse waarden en normen ten goede kan laten komen aan de samenleving waarin men leeft en waarvan men deel uit maakt. Op het gevaar af dat de vraag naar de eigen identiteit steeds mistiger dreigt te worden. Welke weg nu te kiezen? En op grond waarvan wordt dan de keuze gemaakt? Op basis van angst? Of gemakzucht? In de loop van deze serie zal duidelijk worden wat de werkelijke motieven zijn.

Particulier of universeel

Wat wordt er bedoeld met particulier en universeel? In de tijd dat het liberale denken binnen het Jodendom zich begon te ontwikkelen speelde dit dilemma een essentiële rol. We hebben het dan over de tijd van de Joodse Verlichting, de periode waarin Mozes Mendelssohn zijn filosofie ontwikkelde. Het was ook de tijd van de grote Duitse filosofen als Kant en Hegel. Zij, en met hen alle denkers uit die tijd, baseerden zich op de gedachte dat universalisme bij uitstek het kenmerk is van moderniteit en vooruitgang. Weg met de bekrompenheid van de eigen club, het provincialisme. Weg ook met al die vormen van religie die zich wilden blijven koesteren binnen hun eigen wereldje. Het christendom werd beschouwd als een universele religie. Omdat het leerde dat het heil voor álle mensen bereikbaar was, en niet alleen voor de eigen groep. Het Jodendom ging daar niet in mee en werd dus als particulier gezien. Daarmee, zei de grote Kant, plaats het Jodendom zich buiten de geschiedenis. Velen meenden dan ook dat het Jodendom iets achterlijks was geworden.

Mozes Mendelssohn bestreed deze visie. Zo particulier als hij leefde, zo universeel was hij in zijn denken. In zijn persoon wordt het hele dilemma weerspiegeld, voor hem persoonlijk is dat een grote tragedie gebleken. Maar daarover meer in het portret van deze grootse man. Mendelssohns hele werk is één lange poging geweest om het particuliere Jodendom universeel én voor de Duitse samenleving acceptabel te maken. Hoe hij dat deed, zal ook aan de hand van zijn portret duidelijk blijken. Maar het dilemma ‘particulier tegenover universeel' is zelfs al te traceren tot Sjammai en Hillél. Sjammai hechtte sterk aan de handhaving van de joodse wet en vertegenwoordigde daarmee een sterk particuliere opvatting van het Jodendom. Joodse waarden en normen waren volgens hem onvervangbaar en kwamen op de eerste plaats. Zijn collega en tijdgenoot Hillél dacht daar genuanceerder over. Hillél vond dat het Jodendom ook toegankelijk moest zijn voor niet-joodse buitenstaanders. En daarmee wordt bij Hillél ook een aspect van universalisme zichtbaar.

Jehuda Halevi, (tiende eeuw van de gangbare jaartelling) was eveneens van mening dat Jodendom een particuliere aangelegenheid is. Iedereen mag weliswaar proberen Jood te worden, maar de geboren Jood blijft de enige ware Jood, en het Jodendom is voor hem derhalve een particuliere aangelegenheid. Maimonides (elfde eeuw) daarentegen, hield er een filosofie op na die van de joodse waarden universele waarden wilde maken, zodat de hele wereld daarvan kon profiteren. Een duidelijk universele trek in diens denken.

Behoud of vernieuwing

Kijken we opnieuw naar de achttiende eeuw in Europa. We bevinden ons dan midden in de periode die wordt aangeduid als de Haskala (1), een periode waarin, zoals gezegd, het denken in Europa ingrijpende veranderingen doormaakte. Hét grote voorbeeld daarvan is de Franse Revolutie. In het kielzog van die grote staatkundige omwenteling verleende Napoleon de Joden volledige burgerrechten; de noodzaak van het getto was daarmee verleden tijd geworden.

In dat tijdvak was Mozes Mendelssohn degene die het Jodendom van binnenuit wilde moderniseren. Hij wierp zich dus als het ware op het dilemma: het Jodendom behouden in de bekende orthodoxe vorm, of het Jodendom moderniseren zodat ook modern denkende en levende Joden zich erin konden blijven herkennen. Mendelssohn leefde als een orthodoxe Jood maar zag tegelijkertijd kans de grondslagen te leggen voor een zich vernieuwend Jodendom.

Zoals viel te verwachten, bracht hij daarmee ongewild een splitsing teweeg binnen de joodse wereld: in het ene kamp degenen die hem zagen als een bedreiging, in het ander degenen die hem beschouwden als een zegen. Velen waren zeer onder de indruk van zijn modernisering en meenden dat Joden daardoor Jood konden blijven in een moderne samenleving. Anderen vonden daarentegen dat Mendelssohn het Jodendom te grabbel gooide en ontdeed van zijn waardigheid.

Het dilemma ‘behoud tegenover vernieuwing' vond zijn uitdrukking in twee nieuwe stromingen binnen het Jodendom. De eerste opvatting, die van de vernieuwing, kreeg gestalte in de Duitse reformbeweging, met als prominente vertegenwoordiger Abraham Geiger. De andere stroming, die voor behoud koos, maar toch wel een inzag dat enige vernieuwing gewenst was, vond haar uitdrukking in de vernieuwde orthodoxie ofwel de neo-orthodoxie, van Samson Rafael Hirsch.

Assimileren of Jood blijven

Nog een stap dichter bij het heden zien we Franz Rosenzweig worstelen met enkele van de genoemde dilemma's. Maar hij wordt met nog een ander dilemma geconfronteerd: het dilemma te assimileren, dus het Jodendom op te geven, of toch Jood te blijven. Ook in onze tijd is dit een actueel dilemma, maar onder de Duitse Joden van tijdens en n´ de Haskala was dit een zeer klemmende vraag. Velen worstelden er mee. Heinrich Heine, de beroemde dichter, stapte na lang wikken en wegen over naar het christendom, maar bleef vervolgens al zijn persoonlijke banden met de joodse wereld onderhouden en koesteren.

Rosenzweig, volkomen seculier opgevoed, herontdekte zijn Jodendom en probeerde vervolgens op zijn manier de lokroep te weerstaan om ook de overstap naar de kerk te maken. Aanvankelijk neigend tot bekering keerde hij echter ‘terug' naar het Jodendom, om vervolgens op zijn eigen manier de vernieuwing ter hand te nemen. Zijn tijdgenoot Leo Baeck zette de ontwikkeling van de reformbeweging voort en werd een belangrijke grondlegger van onze eigen liberaal-joodse beweging.

Alle hierboven genoemde personen zullen uitgebreider de revue passeren in de vorm van portretten. De bedoeling is de lezer inzicht te geven in het leven en denken van de betreffende personen, maar op zo'n manier dat begrijpelijk wordt wat zij wilden bereiken en op welke manier zij daaraan vorm probeerden te geven. Naast de historische lijn zal vooral ook de samenhang in hun ideeën en opvattingen aan de orde komen. Stuk voor stuk zijn al deze grondleggers uiterst boeiende persoonlijkheden. Hun leven en denken werpt juist vandaag weer een helder licht op de vraag waar liberaal Jodendom eigenlijk voor staat. In het afsluitende artikel zullen dan ook de ontwikkelingen binnen de Europese, Israelische en de Amerikaanse reform kritisch waarderend onder de loep worden genomen.

(1) Haskala is een afleiding van het Hebreeuwse séchèl, en kan worden vertaald met: educatie, leren, inzicht verwerven. De periode wordt ook wel de ‘joodse verlichting' genoemd.

De andere artikelen uit dit nummer zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Het vergeten werk van Gnesin - Sheila Gogol

‘Gnesin en Chagall woonden op hetzelfde moment in St. Petersburg en waren allebei modernisten, bezig de Russisch-joodse ziel een stem te geven, de een in zijn muziek, de ander in zijn schilderijen, maar of ze elkaar ooit de hand hebben geschud....'

Sovali, ook bekend als Sofie van Lier, komt als een wervelwind binnen, in haar armen stapels papier, boeken, cd's. Ze is de dochter van componist Bertus van Lier, zangeres en doctorandus in de muziekwetenschap en nu begonnen aan het project waar al haar vorige bezigheden naartoe leidden. Tijdens het gesprek luisteren wij naar vreemdsoortige, maar ergens toch heel bekende nigoen-flarden van een repetitie-cd van het ensemble waarmee zij het Gnesin-programma gaat uitvoeren.

Wie was Gnesin?'

‘Gnesin was een Russisch-joodse componist uit de eerste helft van de twintigste eeuw, die prachtige, op joodse thema's geïnspireerde muziek heeft gecomponeerd. Hij was lid van het Genootschap voor Joodse Volksmuziek, een club joodse componisten, opgericht in 1908 in St. Petersburg, die - geïnspireerd door Rimsky-Korsakov - een joodse klassieke muziekstijl wilde scheppen. Ze wilden het Genootschap voor Joodse Muziek noemen, maar de magistraat die de vergunning moest afgeven, beweerde dat joodse muziek niet bestond, alleen zoiets als joodse volksmuziek. Ze deden onderzoek naar joodse traditionele muziek - chazzanoet, klezmer - hadden een uitgeverij, organiseerden concerten, hadden een tijdschrift en een bibliotheek. Aan de teksten die ze voor hun liederen kozen merk je hoe verbonden ze waren met het zionisme. Gnesin en een aantal anderen hebben ook reizen naar Palestina gemaakt.'

Hoe kwam je op het idee een heel programma met muziek van Gnesin samen te stellen?

‘Ik had een van de anderen kunnen kiezen, dat komt hopelijk een volgende keer. Via het Nederlandse consulaat in New York, werd ik benaderd door de stichting Tarboet om een concert te geven voor hun programma ‘De Joden van Amsterdam in de eeuw van Rembrandt'. Ik kwam toen in contact met de zangeres Mascha Benya, die me vertelde me over de joodse componisten in St. Petersburg die op zoek waren gegaan naar hun muzikale wortels. Zelf was ik toen een programma aan het voorbereiden met op volksmuziek geïnspireerde werken van twintigste-eeuwse componisten, maar van deze joodse componisten had ik nog nooit gehoord.

‘Ik was nieuwsgierig en ben naar informatie gaan zoeken. In de bibliotheken vond ik wat boeken en artikelen. Het bleek te gaan om een uiterst interessante beweging, waaraan velen hebben meegewerkt: Joel Engel (de initiator), Solomon Rosowsky , Joseph Achron, Lazare Saminsky, Alexander en Grigory Krein, Moshe Milner, Alexander Veprik, Michail Fabianovitsj Gnesin en nog veel meer. Het heeft tot de revolutie voortgeduurd. Ze hebben een poging gedaan het genootschap naar Berlijn te verplaatsen en hebben daar begin jaren twintig een uitgeverij opgezet, Jibne Edition, Agency for the Diaspora. Daarna is Engel naar Palestina gegaan, Achron, Rosowsky en Saminsky zijn via Palestina naar Amerika geëmigreerd. Gnesin en Krein zijn tot 1930 verder gegaan in Moskou, maar het was lastig, en onder Stalin was het helemaal afgelopen met de joodse muziek.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2002

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice