Liberaal Jodendom in de 21e eeuw - Shirah Lachmann

Met een symposium werd op zondag 21 december bij de LJG Amsterdam het ‘tijdperk Lilienthal’ afgesloten. Een serie lezingen en workshops van de rabbijnen Uri Regev, Michael Marmur (beiden uit Israel), Jonathan Magonet (Engeland), Daniël Farhi (Frankrijk) en Dow Marmur (Canada en Israel) onder het overkoepelende thema ‘Liberaal Jodendom in de 21ste eeuw’ verleende de internationale allure aan het afscheid van een collega die zich binnen het mondiale progressieve Jodendom steeds een onvermoeibaar netwerker heeft getoond. Na ruim 32 jaar bij de ljg Amsterdam wil rabbijn David Lilienthal meer tijd inruimen voor andere rabbinale taken.

Rabbijn Menno ten Brink, zijn opvolger bij de LJG Amsterdam, toonde zich die zondag een niet onverdienstelijke spreekstalmeester, die bovendien de lezing van rabbijn Michael Marmur waarnam. Laatstgenoemde had luttele dagen voor het symposium een dusdanige sportblessure opgelopen dat hij onmogelijk kon afreizen naar Nederland.

Na aan het hart

In hun lezingen stelden de rabbijnen onderwerpen aan de orde waarvan bekend was dat zij rabbijn Lilienthal na aan het hart liggen. Rabbijn Uri Regev, de executive director van de World Union for Progressive Judaism, richtte zich op de halacha, die in grote delen van de wereld nog altijd wordt gedicteerd door de orthodoxie, met name ook in Israel, waar de gevolgen zeer groot kunnen zijn. Aan de hand van een paar goed gekozen voorbeelden maakte rabbijn Regev nog eens duidelijk hoe groot de verdeeldheid ook op halachisch gebied binnen de orthodoxie is. Waarna hij de zaal voorhield hoe belangrijk het is dat de progressieve beweging de halachische status quo niet langer accepteert.

In zijn verhandeling over benadrukte rabbijn Jonathan Magonet van de Reform Synagogues of Great Britain het belang om voortdurend alert te blijven op de werkingskracht van gebedenboeken en teksten voor andere momenten in een joods leven. ‘Biedt het gebedenboek niet meer dan een weerslag van onze eigen burgerlijke verwachtingen, of prikkelt het ons tot een diepere visie op ons doel op aarde? Wij kunnen niet volstaan met een rechttoe rechtaan vertaling van het gebedenboek, dat is niet de manier om de brug te bouwen naar onze eigen werkelijkheid. Maar pogingen om de taal van het gebedenboek naar het heden te interpreteren, kan ons de mogelijkheid bieden onze verbeelding te prikkelen en ons spirituele bereik te vergroten.’ De verantwoordelijkheid die de redacteur van een gebedenboek daarmee heeft, mag dan ook absoluut niet te licht worden opgevat.

De boodschap in de lezing van de in de geest aanwezige rabbijn Michael Marmur, hoofd van het Hebrew Union College in Jeruzalem, was vervat in een verhaal uit de Talmoed over Rabbijn Pinchas ben Jaïr die een rivier moet oversteken. Marmur legde het verhaal uit als een allegorie voor hetgeen moet worden ondernomen om te komen tot een ‘nieuw Israelisch Jodendom’. Drie aspecten, gepersonifieerd door Rabbijn Pinchas ben Jaïr en twee anderen die de oversteek willen maken, zijn daarbij van belang. Ten eerste: de rabbijn zelf is erop uitgestuurd om gevangenen vrij te kopen, vertaald naar het heden: de fysieke redding van Joden uit allerlei landen, hun culturele of opvoedkundige vrijkoping én hun sociale en economische vrijkoping. De tweede persoon symboliseert door hetgeen hij meevoert de uitdaging het Jodendom, als religieus en cultureel fenomeen, binnen te voeren in de moderniteit. De derde persoon is de niet-Jood en staat voor onze ingewikkelde relatie met hem. Drie aspecten die gezamenlijk moeten worden aangepakt voor de realisatie van een waarlijk modern, ‘betrokken, wereldlijk, intellectueel prikkelend en spiritueel gevoelig Jodendom’.

Rabbijn Daniël Farhi van de Mouvement Juif Liberal de France ten slotte greep de ‘pensionering’ van zijn Amsterdamse collega aan om de vraag te stellen of een rabbijn eigenlijk óóit echt met pensioen gaat. Eigenlijk niet. Sterker nog, een goede rabbijn wordt met het toenemen der jaren in een aantal opzichten wellicht alleen maar een betere rabbijn. Hoe dan ook zal hij of zij bepaalde vraagstukken, bijvoorbeeld op het gebied van pastorale zorg, als jong en beginnend rabbijn anders aanpakken, dan wanneer hij/zij reeds een behoorlijke dosis levenservaring heeft opgedaan. Rabbijn Farhi illustreerde die opvatting met twee pregnante voorbeelden uit zijn eigen beroepspraktijk. En wat betreft zijn Amsterdamse collega? Een rabbijn zóu met pensioen kunnen gaan: ‘met zestig jaar, net als David Lilienthal, op voorwaarde dat hij begon te leren op... vijfjarige leeftijd. Anders zal hij, waar hij zich ook bevindt, in zijn diepste wezen en in zijn handelen nog vele jaren rabbijn blijven’.

Kernvraag

Met alle verhalen nog vers in het geheugen spoedt iedereen zich vervolgens naar de verschillende workshops.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Feest! Wat voor feest? Voor wie? - Marion Th. Kunstenaar

Binnenkort is het Poerim. Feest! Vooral voor de kinderen, die zich als het even kan in de fraaiste uitmonstering op straat vertonen. Een feest van grappen en grollen en vooral van massa’s lekkernijen, feestelijke maaltijden en kleine cadeautjes. ‘Als het even kan’, ja, dat moet er wel bij worden gezegd.

Het zou zo aardig zijn - om niet te zeggen verfrissend - deze keer eens een vrolijk stuk te schrijven, om de zo geliefde Poerimsfeer van verkleedpartijen, muziek, toneel en niet te vergeten het jaarlijkse drankgebeuren - zo dronken worden dat je het verschil tussen Haman (BOEOEOE) en Mordechai niet meer ziet, niet dat Joden daar nu zo goed in zijn... -, maar zo’n stuk zit er gewoon niet in.

Armoede

Het is altijd nog hetzelfde verhaal van steeds verder voortschrijdende armoede, sociale misstanden, ondervoeding en zoals altijd opnieuw van kinderen die het slachtoffer zijn.

Het is niet alleen een triest, maar ook een uiterst merkwaardig verhaal. Wat bij voorbeeld te denken van het onlangs verschenen rapport van het Adva Center for Equality and Social Justice, waarin wordt gesteld dat de rijkste tien procent van de Israelische bevolking ondanks de recessie van de laatste twee jaar steeds rijker is geworden, terwijl de situatie van alle anderen - voor het eerst met inbegrip van de hogere middenstand - voortdurend verslechtert.

De toenemende rijkdom wordt voornamelijk toegeschreven aan het feit dat de topambtenaren steeds meer gingen verdienen. In 1994 verdienden managers en directeuren dértig keer het minimumloon. In 2002 was hun salaris zes-en-dertig maal zo groot. Het centrum baseert zich op de gegevens van het Israelische Centraal Bureau voor de Statistiek, die aantonen dat 72 procent van de bevolking minder dan het gemiddelde loon van grofweg 7.000 sjekel per maand verdient. Rond de dertig procent van de bevolking moet rondkomen van een minimumloon van 3.108 sjekel (ongeveer 625 euro, red) per maand of zelfs minder.

De ergst getroffenen zijn de eenoudergezinnen, zoals bijvoorbeeld Dikla uit Hod Hasharon, die aan haar twee grotere kinderen (18 en 22) hulp moet vragen, omdat zij met een werkelozenuitkering van tussen de 3.000 en 3.500 sjekel per maand, als eenoudergezin met twee jonge kinderen royaal (!) onder de armoedegrens, in haar geval 4.397 sjekel, valt.

De situatie van de Israelische bejaarden is al niet veel beter.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 3 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Joods Suriname zoekt aansluiting - rabbijn Ruben Bar-Ephraim

Op uitnodiging van de Israëlitische Gemeente Suriname (IGS) ging rabbijn Ruben Bar-Ephraim half november voor een kennismakingsbezoek naar Suriname. De gemeente wilde zich graag oriënteren op een eventuele stap naar het liberale Jodendom. Inmiddels heeft de IGS haar aanvraag voor het lidmaatschap van de World Union of Progressive Judaism ingestuurd. Een impressie van het bezoek.

18 chesjwan 5764 - 13 november 2003

Negen uren in een tjokvol vliegtuig. Je wordt behoorlijk beziggehouden met films, de belastingvrije ‘winkel’, maaltijden en snacks. De vlucht naar Suriname vertoont veel overeenkomsten met een typische vlucht naar Israel: er wordt veel heen en weer gelopen, nog meer gebuurt en men heeft het duidelijk naar zijn zin met elkaar. Tot zover niets nieuws, maar zodra de riemen even vast moeten vanwege turbulentie, zit men met enkele minuten weer op zijn plek, wat naar of van Tel Aviv toch echt anders is.

Zanderij is een kleine luchthaven; ons toestel is het enige op het platform. Bij het luchthavengebouw slaat de schrik me een beetje om het hart, wanneer ik mijn naam op een bord zie prijken. Naast het bord staat een serieus ogende beambte en om hem heen enkele andere passagiers die duidelijk hetzelfde op hun geweten moeten hebben als ik. Er wordt op nog een passagier gewacht en dan sommeert de beambte ons hem te volgen. Tot mijn verbazing worden we langs de rijen wachtenden bij de immigratiedienst geloodst, naar een apart loket waar onze paspoorten worden gecontroleerd. Daarna mogen wij VIP’s - jawel - in een luchtgekoelde lounge en onder het genot van een drankje wachten op onze koffers. Dat duurt voor iedereen even lang, VIP of niet, namelijk één uur. Buiten word ik opgewacht door de heer René Fernandes, de voorzitter van de Israëlitische Gemeente Suriname en mevrouw Lilly Duym, lid van het bestuur.

De rit naar Paramaribo duurt een klein uur. De weg is er voor iedereen: naast auto’s vrachtwagens en bussen, ook tweewielers in alle soorten en maten én voetgangers. De weg lijkt een rechte lijn te trekken door een groen gebied. Het is sappig groen, dat alleen maar het gevolg kan zijn van voldoende neerslag. De kleur van het groen in de woestijn, is heel anders. Bij nadere observatie zien de bomen zelf er ook anders uit; ik ben duidelijk in een andere wereld terechtgekomen.

In Paramaribo rijden we naar de sjoel. Een groot statig gebouw, ingewijd in 1837, in neoklassieke stijl. We zien nu alleen nog maar de buitenkant. Het is inmiddels donker geworden en het aansteken van de verlichting zorgt voor een groots effect. De sjoel staat geheel vrij en is aan de voorkant van de weg afgescheiden door een monumentaal hek en muren. Op de grote lap grond staan behalve de sjoel zelf nog enkele gebouwen waarin het kantoor, het mikwe en een gemeenschapszaal (bijvoorbeeld voor de seder) zijn gevestigd. Op het aanpalende terrein staat een overdonderend grote moskee.

Men is terecht zeer trots op de sjoel, vandaar dit ongeplande bezoek. Ik krijg te horen hoe goed de betrekkingen met de moskee zijn. Zo goed zelfs, dat een verzoek aan de muezzin om niet tijdens de sjoeldienst de microfoon te laten testen, wordt gehonoreerd, gevolgd door de uitnodiging na de sjoeldienst naar de moskee te komen als gast van de gemeenschappelijke viering die daar dan aan de gang is.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice