Een kleine tweehonderd leden uit het hele land bezochten 5 juni de landelijke Oneg Sjabbat bij de LJG Amsterdam. Na de sjabbatdienst kon men zich ’s middags verdiepen in de vele thema’s die waren bedacht rond koning David of aan de rabbijnen eindelijk die ene vraag stellen die altijd al op de lippen brandde.
In zijn derasja bij de parasja van de week, Beha’alotecha, gaat rabbijn Menno ten Brink in op het morren van het volk in de Sinaiwoestijn en hoe God kwaad wordt op het volk, omdat hun klagen in wezen nergens over gaat. Maar de parasja gaat ook over de overdracht van leiderschap op zeventig wijze mannen, ‘de eerste democratisering van het Jodendom’.
Effectief leiderschap
Soepel maakt rabbijn Ten Brink dan de overstap naar het heden, want ‘effectief leiderschap heeft de hulp en ondersteuning nodig van anderen’, ook nu. En misschien gaat niet alles automatisch en soepel. ‘Plannen en toekomstvisie moeten vaak worden bevochten, in discussie tussen bestuur en rabbijn, tussen bestuur en de leden van de kehilla. Maar die discussies moeten altijd lesjém sjamajim zijn. Met als doel niet alleen het eigen probleem, maar juist het grote geheel in de gaten te houden: waar willen we met onze gemeente naartoe? Waar willen we met het Verbond naartoe? Wat is ons gezamenlijke uiteindelijke doel?’
Rabbijnen en bestuurders hebben daarbij de taak een ieder ‘blijvend te inspireren’ en wel ‘door Talmoed Tora op alle niveaus, door kader te trainen in lerarenopleidingen, in een Levisson-instituut, door een sterke jeugdbeweging te hebben en die te blijven stimuleren, ook als het moeilijker gaat, door allerlei cursussen te organiseren en door vrijwilligers te motiveren samen met de professionals de schouders te zetten onder de kehillot’. En waar mogelijk moeten ervaringen worden uitgewisseld met andere gemeenten, of moet worden geprobeerd sámen oplossingen te vinden.
Na de uitstekende lunch waaiert iedereen uit over het gebouw, om met Basia Jaworski op een muzikale ontdekkingsreis te gaan door de wereld van David, Sjaoel en Jonatan en zo kennis te maken met veel spannende klassieke muziek rond deze protagonisten. Of men gaat bij Denise de Vries Robles met crepepapier naar eigen keuze en soms zeer geïnspireerd bijbelse citaten verbeelden. Weer anderen kiezen ervoor met Athalya Brenner te lernen over de vrouwen in het leven van koning David....
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Het is sjabbatmiddag, vroeg in de middag voor de maaltijd. Aan de rechterkant van de grote kamer in Jeroesjalajim, in tweeën gesplitst door de in haast opgetrokken muur, zitten wij te luisteren naar het Tenachverhaal van Abba.
Lea Riwka, klein, misschien twee jaar, nu niet lastig zoals anders wanner zij haar broers stoort met babybrabbelpraat, dan al wetend dat zij stil moet zijn, dragend de naam van beide grootmoeders, die wij nooit gekend hadden, maar die voelbaar aanwezig waren, en altijd wanneer wij aan tafel gingen op sjabbatmiddag.
David Menachem Baroech, dik, ongemakkelijk met zichzelf, die geen raad weet met zijn leven, barstensvol met de hoop die zijn ouders in hem hebben gelegd, toen hij werd geboren, juli 1945, David de trooster, de gezegende. Hoe zal hij ooit kunnen voldoen aan deze namenreeks.
David, grootvader van moederszijde, die geloofde in zijn eigen verhalen, vechter voor rechtvaardigheid met josjer - oprechtheid - in zijn lijf. Eens op een andere, vooroorlogse, sjabbatmiddag wandelde hij door Amsterdam-Oost waar men elkaar over de open veranda’s Sjier hama’alot, het lied van de pelgrims, toezong en ontdekte dat een nieuw gebouwde brug op zijn route een kromming had. Wekenlang bombardeerde hij de gemeentelijke autoriteiten met waarschuwingen over het gevaar van de defecte brug.
Een andere sjabbat werd hij in sjoel niet opgeroepen, omdat hij z’n belastinggeld niet had betaald. Dat hij daartoe in z’n trots gedragen armoede niet in staat was, bewoog het hart niet van de regenten, die juist omdat zij een hart van steen hadden in het bestuur waren gekozen.
Mijn vader had een list bedacht in de traditie van de profeet Jeremia, die z’n leven lang vocht tegen de regenten van zijn tijd die hem en zijn priesterfamilie in Anatot hadden uitgesloten van de dienst in het heiligdom omdat zij te arm, te onaanzienlijk, waren.
Met zijn broers en vrienden werd overeengekomen dat ieder die zou worden opgeroepen voor de Tora, zijn alia zou doorschuiven naar onze grootvader. En zo geschiedde. Na de kohén en de leviet kwam steeds weer mijn grootvader opdagen, tot de onsteltenis en groeiende woede van de parnassim. De strijd die toen ontbrandde, werd na afloop van de dienst voortgezet buiten de sjoel, door elkaar te bestoken met talliszakken.
Maar ik dwaal af, of volg ik juist het pad dat mij zal voeren van David naar David en zijn lied?
Wij bezaten ieder een eigen lied, een mistroostige nigoen, die door onze ouders was gecomponeerd voor onze geboorte, maar bij David was het simpelweg David mèlèch Jisraeel chai wekajam, David, koning van Israel, is springlevend. David keek daarbij beteuterd, want het ging minder over hem dan over de psalmendichter. Wie was híj, waar bleef híj dan?
Bentsion Uriel, de drager van de zwaarste namen. Bentsion, mijn vaders broer die niet was teruggekomen, die in het joodse weeshuis was opgevoed, met tintelend verstand, die met zijn vrouw en kind…. Stilte: zelfs bij de herinnering aan de herinnering.
En Uriel, de naam van het kind, dat niet geboren zou worden, van de beste vrienden van mijn ouders. Een naam gekrabbeld op een briefje uit de trein gegooid, dat wonderlijk mijn ouders had bereikt, Bentsion Uriel.
En ik, Awraham Sjalom. Sjalom, de oorlogsnaam, de dawke-naam van de baby ‘schade dass er ein Jude ist’, gered, gemangeld, de oudste die vocht met demonen die hij nog geen naam kon geven.
Awraham, de naam van de andere grootvader, machinesmeerder, dronkelap, lang en waardig, mooie Bram, die soms sloeg en die mijn vader hartstochtelijk lief had.
Abba vertelde zijn sjabbesverhalen met stem en handbewegingen die een wereld ontsloten achter de wereld waarin wij leefden om groter te worden. Een magiër, die het meest onnozele stofje, een schaduw, omtoverde tot glinsterende diamanten, die geheimen herbergden. Er waren er zovele, er konden er altijd nog meer bij.
Deze sjabbat was anders dan alle andere sjabbatot, vandaag vertelde hij hoe het zou aflopen tussen David en Jonatan. De vorige sjabbat had hij het verhaal afgebroken op het spannendste moment. David had zich laten excuseren bij Sjaoel met de smoes dat hij het nieuwemaansfeest bij zijn familie moest vieren.
Sjaoel de manisch-depressieve koning tegen wil en dank, met zijn schouders boven alles verheven, mooie Sjaoel, had naar zijn lans gegrepen en hem geslingerd in de richting van zijn eigen zoon.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Het is nu een jaar geleden dat Moshe Kupferman, één van Israels meest vooraanstaande abstracte schilders en winnaar van de Israelprijs, op 77-jarige leeftijd overleed.
Kupferman, geboren op 12 augustus 1926 in Jaroslav in het Poolse Galicië, groeit op in een traditioneel joods gezin. Wanneer Jaroslav in september 1939 wordt bezet door het Duitse leger, worden de joodse inwoners gedwongen het gebied te verlaten. In 1940 wordt het gezin Kupferman door de Russen gearresteerd en op transport gezet naar een werkkamp, eerst in de Oeral, later in Kazachstan. Kupferman is achttien op het moment dat de oorlog voorbij is. Hij is de enige van zijn familie die de oorlog overleeft. Tijdens zijn verblijf in een vluchtelingenkamp in de buurt van München bezoekt hij de kunstverzameling van de Alte Pinakothek; het is zijn eerste ervaring met kunst. Dat inspireert hem zodanig dat hij begint met tekenen. In 1948 emigreert hij naar Israel, waar hij in 1949 één van de oprichters is van kibboets Lochamei HaGeta’ot (de strijders van de getto’s).
In de beginjaren van de kibboets werkt hij in de bouw. ’s Avonds begint hij met schilderen. Bij hoge uitzondering krijgt hij van de kibboets toestemming in 1960 part-time en vanaf 1967 zelfs full-time te schilderen. Hier en daar volgt hij schilderlessen. Zo werkt hij een paar weken bij de schilder Haim Atar in kibboets Ein Harod. Hij ontmoet er zijn vrouw, Mia Simhoni. Samen krijgen zij drie dochters en een zoon. In 1953 en in 1955 volgt hij schilderlessen bij Zaritsky en Stematsky in kibboets Na’am. Deze leiders van de Nieuwe Horizon groep hebben grote invloed op Kupfermans benadering van de abstracte schilderkunst. In 1961 gaat Kupferman een half jaar naar Parijs. Enige jaren later, hij is dan al professioneel kunstenaar, volgt zijn eerste bezoek aan New York. Zijn eerste tentoonstelling heeft hij in het Israel Museum in Jeruzalem in 1969. Er zullen er nog vele volgen, onder andere in het Stedelijk museum in Amsterdam en in het Centre Pompidou in Parijs.
Eén van de kenmerken van werkwijze is het raster dat hij telkens weer gebruikt; verticale en horizontale lijnen in olieverf en grafiet vormen de basis van zijn werk.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Onder de naam Jibanee! is in het Joods Historisch Museum een mooie tentoonstelling te zien over gebouwen die door joodse instellingen zijn gebouwd. De samenstellers menen dat deze een opbloei van joodse identiteit laat zien. Maar is dat zo?
Bouwen, en ook spreken over gebouwen, is vaak ideologisch geladen. Hoewel wij een gebouw in eerste instantie zouden willen beoordelen om zijn esthetische waarde of om zijn nut als gebruiksvoorwerp, is er volgens mij geen kunstvorm te noemen waarbij de emoties zo hoog oplopen wanneer het gesprek komt op de vraag naar de symbolische betekenis.
Datering
De synagoge van Kapernaum, prachtig gelegen ten noorden van het meer van Galilea, is aan het begin van de twintigste eeuw, nog net voor de Eerste Wereldoorlog opgegraven door twee joodse archeologen uit Berlijn. Archeologie was in die dagen een nieuwe wetenschap, net iets meer dan eenvoudig schatgraven. De resten van het monumentale gebouw werden dan ook binnen een periode van twee weken blootgelegd, getekend en gemeten. Tegenwoordig zou een ploeg archeologen daar enkele seizoenen de tijd voor nemen. In 1916 publiceerden de beide onderzoekers hun bevindingen. Omdat het over een imposant en mooi gedecoreerd gebouw ging, dateerden zij dit in de bloeitijd van het rabbijnse Jodendom, in de tijd waarin de Misjna tot stand kwam, rond 200 van de gewone jaartelling. Voor Kohl en Watzinger was dit gebouw een overblijfsel van de bloeitijd van het joodse leven rond Kinneret.
Kapernaum heeft ook voor Christenen betekenis. Het is één van de plaatsen in Galilea waar Jezus, volgens het Nieuwe Testament, heeft gepredikt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat korte tijd later ook de franciscanen, de beheerders van de katholieke heilige plaatsen in Israel, de opgravingsplaats bestudeerden. Zij kwamen tot de conclusie dat dit gebouw zeer waarschijnlijk in de eerste eeuw te dateren was. Jezus zelf had door dit gebouw gelopen. Voor de christelijke wereld werd de synagoge hiermee een materieel overblijfsel van het leven van Jezus.
Archeologie was belangrijk in het jonge Israel. Tijdens de opbouwperiode van het land werd er intensief gegraven en nam de kennis over antieke bouw en bouwwijzen sterk toe. In de loop van de jaren zeventig was het idee dat de synagoge in de eerste eeuw was gebouwd, niet meer vol te houden. De franciscanen, inmiddels de beheerders van de ‘site’, startten een nieuwe opgraving waarbij een munt uit 383 onder de fundering werd gevonden. Beide dateringen bleken onjuist. Het gebouw kan, menselijk gesproken, niet eerder dan het eind van de vierde eeuw zijn gebouwd.
Voor zowel joodse als christelijke onderzoekers was dit een zure boodschap. De synagoge heeft niets met Jezus te maken en dateert uit een tijd die traditioneel juist wordt geassocieerd met de neergang van de joodse cultuur in Erets Jisraeel. Helaas, het is geen monument van de opbloei van het joodse bewustzijn in de tijd van de Tanaim, de rabbijnen van de Misjna.
Zoals u ongetwijfeld uit eigen ervaring wel weet, worden vervelende boodschappen slecht gehoord. Er zijn nog steeds gidsen in Kapernaum die de bezoeker willen aanpraten dat dit een gebouw is uit de eerste eeuw. Volgens de samenstellers van de tentoonstelling, is de synagoge gebouwd tussen 200 en 400 van de gewone jaartelling.
Zelfbewustzijn
Onder de titel Jibanee! (volgens de organisatoren: ‘Er wordt gebouwd’) organiseert het Joods Historisch Museum in Amsterdam een aantrekkelijke tentoonstelling waarin werken van twaalf hedendaagse architecten en architectenbureau’s worden getoond. De werken zijn zeer verschillend, zowel qua stijl, omvang, materiaalgebruik en functie. Wat de ontwerpen bijeenbrengt, is het gegeven dat de gebouwen allemaal zijn ontworpen voor joods gebruik, als museum, school, cultureel centrum of synagoge. Niet alle architecten zijn joods, alle opdrachtgevers wel.
De samenstellers van de tentoonstelling hebben met hun selectie uitdrukking willen geven aan het nieuwe zelfbewustzijn dat volgens hen de laatste jaren in de joodse wereld is gegroeid. De tentoonstelling is bedoeld als een zoektocht naar de uitdrukking die de joodse gemeenschap geeft aan hun culturele opbloei en nieuwe vitaliteit. In de woorden van de samenstellers: ‘Alle gebouwen zijn voorbeelden van vernieuwende en spraakmakende bouwkunst, waarmee uiting wordt gegeven aan een sterker wordende joodse identiteit’.
Uiting geven aan sterker wordende joodse identiteit?
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Elf jaar heeft David Grossman met onderbrekingen gewerkt aan Haar lichaam weet het. De twee verhalen leveren samen een roman op waar de lezer rustig voor moet gaan zitten en die sterke gevoelens oproept. De intrigerende wereld die Grossman in het eerste verhaal schetst, wordt door velen herkend als hún wereld, zo blijkt tijdens het interview.
Shaoel, de protagonist in het eerste verhaal, ‘Waanzin’, is ziekelijk jaloers en verbeeldt zich hoe zijn vrouw Elisjeva iedere dag een uur naar haar minnaar gaat. Hij is zozeer overtuigd van haar ontrouw dat hij haar een geheel eigen leven heeft toegedicht met die ander. Hij stalkt haar in zijn gedachten. In het titelverhaal daarentegen lijken de emoties veel explicieter, maar zijn daardoor misschien juist moeilijker te vangen. Rotem is naar huis gekomen om haar stervende moeder Nili te confronteren met haar verhaal over een cruciale gebeurtenis in hun verleden. Nili zou er nooit zijn geweest voor Rotem, maar na al die jaren nog steeds met haar gedachten zijn bij een vijftienjarige jongen die kortstondig in haar leven was.
Jaloezie
David Grossman: ‘De verhalen van Shaoel en Rotem zijn verschillende aspecten van hetzelfde gegeven. In beide verhalen is er jaloezie. Bij Shaoel is dat waar zijn hele leven om draait. Voor Rotem is het één van de vele wonden die zij met zich meedraagt. Beiden fantaseren een eigen werkelijkheid die geen deel uitmaakt van het echte leven. Zij focussen zich vooral op de fantasie. Shaoel is ervan overtuigd dat Elisjeva zoveel seksualiteit uitstraalt dat iedere man in het heelal achter haar aan gaat wanneer zij buiten Shaoels blikveld is.
‘Het is vreselijk fascinerend om de geestelijke eigenaardigheden van één persoon te onderzoeken, maar de werkelijkheid van de matsav heeft ons in zijn greep. De situatie in Israel is een deel van mijn leven. Eén deel. Maar ik ben ook een man, echtgenoot, vader en die delen zijn minstens zo belangrijk. Relaties zijn veel fascinerender. En waarom ik dan kies voor jaloezie? Ik voel me erdoor aangetrokken omdat het een extreme emotie is. Ik denk dat wij erg creatief zijn wanneer wij jaloers zijn. Zelfs de saaiste persoon wordt dan een dichter of een schrijver. In de fantasie die we dan creëren, is alles perfecter en krachtiger, omdát het zonder ons gebeurt. ‘Shaoel is verbannen uit het paradijs. Hij heeft zichzelf verbannen. Misschien is dat ook wat hem beweegt, de noodzaak om te worden vernederd.‘De verhalen van Shaoel en Rotem zijn verschillende aspecten van hetzelfde gegeven. In beide verhalen is er jaloezie. Bij Shaoel is dat waar zijn hele leven om draait. Voor Rotem is het één van de vele wonden die zij met zich meedraagt. Beiden fantaseren een eigen werkelijkheid die geen deel uitmaakt van het echte leven. Zij focussen zich vooral op de fantasie. Shaoel is ervan overtuigd dat Elisjeva zoveel seksualiteit uitstraalt dat iedere man in het heelal achter haar aan gaat wanneer zij buiten Shaoels blikveld is.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Zo’n honderd Amsterdamse kerken, moskeeën, tempels, synagogen en andere spirituele centra zetten onlangs hun deuren open. Voor de tweede keer sinds 2002 maakten velen gebruik van de gelegenheid die Amsterdam Met Hart en Ziel biedt om kennis te maken met onbekende religieuze stromingen. Het is te hopen dat de ontmoetingen een meer structureel karakter krijgen.
Amsterdam Met Hart en Ziel is een van de vele lokale initiatieven die zich ten doel stellen burgers meer begrip te laten krijgen voor (andere) religies. Op de onlangs gehouden landelijke ontmoetingsdag van Raden voor Religies en Levensbeschouwingen werd duidelijk dat lokale overheden steeds vaker het belang van dergelijke projecten inzien. In Amsterdam werd de toon gezet door burgemeester Cohen, toen hij in zijn nieuwjaarsrede in 2002 opriep tot een dialoog met religieuze organisaties. Overheden hebben een ‘eigen belang’ in deze, namelijk het voorkomen van conflicten, maar geven tevens een signaal af dat de dialoog belangrijk is.
Het ‘concept’ van Amsterdam Met Hart en Ziel is afkomstig van de pastoor van de Vredeskerk. Het initiatief wordt inmiddels gedragen door ongeveer honderd religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, van ‘exotische’ stromingen zoals stadsmonniken en vrijmetselaars tot ‘traditionele’ denominaties zoals Jodendom, Christendom en Islam.
Drempelvrees
Een kijkje nemen in een synagoge, kerk of moskee kan een grote stap zijn, sommige deelnemers moesten dan ook een zekere drempelvrees overwinnen. AMZH wil een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de stad door ontmoeting en dialoog, en gelooft dat persoonlijke ontmoetingen kunnen leiden tot een beter wederzijds begrip. Respect ontstaat echter niet vanzelf. Het was in zekere zin een wonder - gezien het niet geringe aantal ‘interculturele misverstanden’ dat optrad - om te zien hoe goed de sfeer desondanks bleef. De Amsterdammers leken collectief besloten te hebben dat het weekend een succes moest worden.
Onbegeleide ontmoetingen kunnen ertoe leiden dat men bevestigd krijgt ‘wat men al wist’, al of niet in de vorm van vooroordelen. Maar de aan AMHZ deelnemende organisaties hadden gezorgd voor uiteenlopende kennismakingsprogramma’s. Jammer is dat deze open dagen tot nu toe slechts eens in de twee jaar plaatsvinden. Het is te hopen dat dergelijke interreligieuze ontmoetingen en leerprocessen op een meer structurele manier zullen gaan plaatsvinden.
De manifestatie werd geopend met een forumdiscussie geleid door Jacobine Geel, predikant en televisiepresentator. In het forum zaten rabbijn Ten Brink, rabbijn Evers, dominee Van Rijn, deken Joop Stam, de Marokkaanse imam Marzouk, de Turkse moufti Unyer, de boeddhistische non Kay Miner, en hindoeïstische pandit Srimissier. Geel confronteerde het gezelschap met een dilemma: kijkt u naar de onderlinge overeenkomsten of ziet u vooral verschillen? De forumleden vonden elkaar echter in de constatering dat er geen paradox is tussen eenheid en verscheidenheid. Miner illustreerde dit met de metafoor van een hand, waarbij de handpalm uitdrukt dat wij in essentie hetzelfde nastreven: vrede, gerechtigheid, vrijheid, de goddelijke vonk in jezelf, verlichting; en de vijf vingers dat wij verschillende paden bewandelen om dit doel te bereiken. Het forum was zich bewust van alle voetangels en klemmen. Men vond dan ook dat de verschillen niet moeten worden ontkend, én dat religies de verantwoordelijkheid hebben om de sjolem tussen de bevolkingsgroepen te bewaren.
De LJG Amsterdam, die alleen op zondag meedeed, was goed voorbereid. Zij bood de bezoekers een video en power- pointpresentatie over het Jodendom, rondleidingen door sjoel, informatietafels over sjabbat en de joodse feest- en treurdagen, en er werd gelajend uit de Tora. Hoogtepunt van de dag was het bezoek van vijftig gasten uit de Turkse Fatih Moskee. Een kleine LJG-delegatie bracht op haar beurt een bezoek aan drie moskeeën: de Marokkaanse Badr moskee, de Turkse Aya Sofia moskee, en de Fatih moskee, die ons tevens de gelegenheid bood een gebedsdienst bij te wonen. Wij waren diep onder de indruk, niet alleen vanwege het ‘feest der herkenning’, maar ook door de buitengewoon openhartige sfeer.
Commissie Dialoog
De LJG Amsterdam heeft sinds kort een commissie Dialoog. Die is actief betrokken bij AMHZ en bij een aantal andere dialoogprojecten. Nieuw zijn de gesprekken die gaande zijn met Milli Görüs, die moeten leiden tot concrete samenwerking op het gebied van dialoog. De commissie is voornemens een zelfde traject te starten met Marokkaanse moskee-organisaties. Om niet aan het eigen ‘succes’ ten onder te gaan, want het werk breidt zich in sneltreinvaart uit, zal een beleidsplan worden opgesteld. De commissie is in het leven geroepen door het bestuur van de LJG Amsterdam omdat het, net als het Verbond, van mening is dat de dialoog blijvende en systematische aandacht verdient.
De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6
2004
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice