Mijmeringen - rabbijn Menno ten Brink

In de maand elloel beginnen wij ons voor te bereiden op de Hoge Feestdagen. In sjoels waar dagelijkse diensten zijn, kan men de sjofar horen, die ons oproept tot introspectie. Wat deden wij het afgelopen jaar, wat ging er goed en wat ging er verkeerd? Hoe kunnen wij fouten herstellen tegenover onze medemens en uiteindelijk tegenover God?

Aan het einde van een jaar en aan het begin van een nieuw jaar kijk je terug en kijk je tegelijkertijd vooruit.

Voor mijzelf is dit jaar heel bijzonder geweest. Het was een jaar van afscheid en een jaar van een nieuw begin. Als ik begin aan het nieuwe jaar 5765 staat dat bij mij als mens, als jood en als rabbijn centraal.

Al enige jaren was het duidelijk dat ik het rabbinale roer bij de LJG Amsterdam zou gaan overnemen van rabbijn David Lilienthal, die had aangegeven vervroegd met pensioen te willen gaan, om zich op andere manieren te blijven inzetten voor onze joodse gemeenschap.

Je leeft daar naar toe, je bereid je er zo goed en zo kwaad als het gaat op voor, en toch is het moment dat het gebeurt een emotioneel moment.

Het hele proces begon eigenlijk pas goed tijdens Kol Nidré in 1977 (5738), ik was achttien jaar. Actief tijdens jeugddiensten, vooral als chazzan, later ook als chazzan tijdens ‘gewone’ diensten. Die gedenkwaardige Kol Nidré kon mijn leraar, chazzan Paolo Gorin, niet verder zingen. Zijn stem had het begeven. David Lilienthal keek naar boven en daar zaten twee jongemannen: Ruben van der Sluis en ikzelf. We kwamen naar beneden en namen de dienst over. Die avond hebben we tot diep in de nacht op het rabbinaat gezeten om de diensten van Jom Kipoer te bespreken. De dienst moest doorgaan ook al was de chazzan uitgevallen. En de diensten gingen door, door weer een nieuwe jonge generatie. De leden van de kehilla waren onder de indruk dat jongeren het konden overnemen van de oudere generatie. Het maakte een diepe indruk op mijzelf, juist omdat het zo belangrijk was voor de ouderen. Het bleek dat het door kon gaan, ondanks alles. Het was het meest positieve wat er die Hoge Feestdagen gebeurde.

Die Kol Nidré, het moment van naar beneden gaan om de taak van de chazzan over te nemen, zal ik nooit vergeten.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Het debat om de vrede - Salomon Bouman/Rob Simons/Hans Fels/Evelien Gans/David de Bruijn en Awraham Soetendorp

Terwille van Tsion zal ik niet zwijgen (Jes. 62.1)

Het begon met een persoonlijke brief van Hans Fels aan mij gericht. Ongemakkelijk openhartig, een zelfkritische oproep tot het tonen van Zivilcourage, ook, of juist in de worsteling om de vrede van en rondom Jeroesjalajim. Ik droeg de brief lange tijd met mij mee, totdat ik besloot, in overleg met Hans, de vraag en mijn antwoord openbaar te maken. Niet in ‘het publieke domein’, op afstand in een van de dagbladen, maar dichtbij in liberale progressieve kring. Wij hebben er nu voor gekozen dit essentiële debat te verbreden in twee ronden, waarin deelnemers op de oorspronkelijke stellingen en vervolgens op elkaar reageren. Wij zijn de auteurs dankbaar die bereid waren ‘tot de bodem’ te gaan.

En wij zijn verheugd over de vitaliteit van ons vijftigjarige blad, dat een veilig en gedurfd platform biedt voor een gedachtenwisseling tot op het bot. Want in de woorden van Amos Oz: het gaat niet om wat anderen over ons zeggen, maar wat wij over onszelf denken. En dat is winst voor de vrede.

Schadelijk voor de ziel - Salomon Bouman

Een legitieme verdedigingsoorlog in 1967 is ontaard in een ideologisch gemotiveerde ‘veroveringsoorlog’. Dat is de tragedie van het Israelisch-Palestijnse conflict zoals ik die van 1965 tot 2004 heb beleefd als correspondent van NRC-Handelsblad. In Israels belang en dat van het wereldjodendom ben ik ervan overtuigd dat Israel de in de oorlog van 1967 veroverde gebieden als onderhandelingstroefkaarten had moeten uitspelen en zich had moeten onthouden van een de facto annexatiepolitiek.

Israel heeft zelf enkele malen het eindeloos opgevoerde veiligheidsargument ter rechtvaardiging van gebiedsuitbreiding doorgeprikt. De toenmalige minister van Defensie Moshe Dayan verkoos vóór de oorlog van 1973 het behoud van Sjarm-el-Sjeich in de zuidpunt van de Sinai-woestijn boven vrede met Egypte. Na die verschrikkelijke oorlog speelde hij echter als minister van Buitenlandse Zaken in de Likoed-regering van Menachem Begin een hoofdrol in het opgeven van de hele Sinai-woestijn voor vrede met Egypte. Het territoriale veiligheidsargument verviel, zoals ook gebeurde toen Israel koos voor vrede met Syrië en zich onder druk van Hezbollah terugtrok uit Zuid-Libanon.

De socialistische premiers - beiden ex-opperbevelhebbers - Rabin en Barak neigden naar volledige opgave van de hoogvlakte van Golan voor vrede met Syrië. Beiden waren voor vrede met de PLO van Jasser Arafat ook bereid grote delen van de Westelijke Jordaanoever op te geven.

Met deze voorbeelden breng ik in herinnering dat Israels generaals in de rol van eerste minister op de weegschaal van Israels werkelijke belangen vrede boven gebiedsuitbreiding kozen. Premier Sharon, ook een generaal, gaat onder de druk van de Palestijnse opstand op de Israelische samenleving eveneens de weg van het territoriale compromis op.

Ik schrijf het bovenstaande om glashelder te maken dat er tussen Israels veiligheid en het stichten van nederzettingen in bezet gebied nooit een reëel verband is geweest. Israels nederzettingenpolitiek op de Westelijke Jordaanoever - Judea en Samaria - is ideologisch van aard en daarom vanuit mijn perspectief, met begrip voor de diepe joodse emoties naar joodse wortels in het historische vaderland, niet alleen verwerpelijk maar ook in strijd met Israels hoogste belangen.

In mijn principiële stellingname ten aanzien van Israel ga ik welbewust aan de afschuwelijke Palestijnse zelfmoordtactiek voorbij. Als jood en mens acht ik het mijn plicht Israels politiek uit liefde voor Israel te veroordelen en te bekritiseren. Laat gerechtvaardigde kritiek op Israel echter niet worden verward met sluimerend of openlijk antisemitisme. De Israelisch-Palestijnse oorlog is al in de sfeer van een godsdienstoorlog gekomen, waarvan de gevolgen zich ver buiten het Midden-Oosten uitstrekken. De islamitische gemeenschappen in Europa worden erdoor geradicaliseerd. De grote antisemitische erfenis op het oude continent is een vruchtbare voedingsbodem voor het nieuwe antisemitisme dat een mengeling is van kritiek op Israel en godsdiensthaat.

Wie het hoogste belang van Israel lief is - het voortbestaan van een democratische Israelische staat -, moet zich door deze verschijnselen niet laten intimideren maar varen op zijn innerlijk kompas van menselijke waardigheid.

In dit korte bestek is het ondoenlijk de zielsschade die Israels politiek de samenleving heeft berokkend te meten. Voor wie mij wil geloven: die wond is diep.

Vrede als enige optie - Rob Simons

Met Ed van Thijn en Hedy d’Ancona was ik op 1 december 2003 als Nederlandse delegatie in Genève aanwezig bij de internationale presentatie van het ‘Akkoord van Genève’. Op die indrukwekkende bijeenkomst werd voor de ogen van de wereld door politieke leiders uit de Arabische en de westerse wereld steun betuigd aan dit Geneefse vredesinitiatief van Jossi Beilin en Jasser Abed Rabbo. Hun boodschap van verdraagzaamheid en compromis is gebaseerd op politieke en praktische oplossingen voor het Palestijns-Israelisch conflict. Met dit initiatief worden de twee Israelische mythes doorbroken: dat er aan Palestijnse kant met niemand valt te onderhandelen, en dat er met de Palestijnen niet over vrede valt te praten. Na tweeënhalf jaar durende onderhandelingen heeft deze blauwdruk voor een vredesovereenkomst een pragmatische invulling van de routekaart voor vrede opgeleverd.

Ook in Nederland en Europa is het van belang onze kritische stem te heffen als Europese burgers en zeker ook als joden. Die stemmen moeten we niet alleen laten horen als het gaat om het vroegere apartheidsbewind in Zuid-Afrika en massamoorden in Bosnië, Libanon, Rwanda of Soedan. We mogen niet schromen ook onze stem te verheffen als de Israelische regering een beleid tegen 3 ½ miljoen Palestijnen in de bezette gebieden voert dat indruist tegen ons gevoel voor het internationale recht en rechtvaardigheid. Waarom zou je de etnische zuiveringen in de jaren negentig in het voormalig Joegoslavië wél aan de kaak stellen en de etnische zuiveringen van Israel onder de Palestijnen verdoezelen?

Onze stem verheffen wij ook uit solidariteit met de Israelische vredesgroepen en mensenrechtenorganisaties. Het zijn die moedige Israelische activisten die tegen de fundamentalistische en nationalistische stromingen en het Palestijns en Israelisch geweld in, het tij van angst, haat, woede en onverdraagzaamheid proberen te keren.

Laten we niet vergeten dat de joodse nederzettingen en de 450.000 joodse kolonisten in de bezette gebieden het Palestijns verzet een rijke voedingsbodem bieden. Volgens het volkenrecht is het de plicht van een bezettende mogendheid de burgerbevolking te beschermen. Met militair geweld maakt de Israelische bezetter misbruik van zijn macht door de Palestijnse bevolking zijn wil op te leggen, haar land te onteigenen en haar te beroven van haar middelen van bestaan. Dit machtsmisbruik is in strijd met de aanspraken die Israel maakt op de status van een democratische rechtsstaat.

Ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de joodse staat heb ik in mei 1973 in Levend Joods Geloof het perspectief geschetst op een Egyptisch-Israelische vrede. Het was een half jaar voor de Oktoberoorlog en slechts vierenhalf jaar voor het historische bezoek van president Sadat aan Israel. Die vredesvisie, die mij ruim dertig jaar geleden voor ogen stond, koester ik meer dan ooit voor Israeli’s en Palestijnen. Zoals in de Sina&iiml;-woestijn de joodse nederzettingen werden ontruimd en de Israelische troepen werden teruggetrokken, kan op basis van een vredesregeling in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever hetzelfde gebeuren. Met wederzijds respect, erkenning van ieders nationale identiteit en van het wederzijdse recht op zelfbeschikking zal vrede heersen tussen twee onafhankelijke en soevereine staten Israel en Palestina. In solidariteit met de Israelische én de Palestijnse vredesactivisten zal ik hun streven blijven steunen om ondanks alle tegenslagen die vrede naderbij te brengen.

Land van sinaasappels - Hans Fels

Israel was het land van Jaffa’s, de sinaasappels. Een maal per maand stuurde mijn tante Roza vanuit Tel Aviv een kist vol Jaffa’s naar ons in Amsterdam. In de vierde klas van de lagere school maakte ik een werkstuk over het land van de sinaasappels. Ik heb het nog steeds. Op de omslag tekende ik de kaart van het toen nog kleine Israel en schreef er een tekst van Theodor Herzl onder: ‘Mensen zonder land zullen terugkeren naar het land zonder mensen’. Dankzij de terugkeer van mensen zonder land konden er nu sinaasappels worden gekweekt en verscheept. Daarvóór, toen er dus nog geen mensen woonden, was dat allemaal niet mogelijk. Zoveel leek mij duidelijk te zijn.

Ik ben nu groot en verstandig en ik neem aan dat u allen groot en verstandig bent geworden en, net zo als ik, niet meer in fabeltjes gelooft. De zionistische denkers en leiders uit de tijd van de Jisjoev hebben nooit in dit fabeltje geloofd en geworsteld met het probleem van ‘de Palestijnen’, die overduidelijk en in grote getalen het begeerde land bewoonden. Ahad Ha’am of Arlozeroff, om een denker en een leider te noemen, waren zich ervan bewust en ze wisten dat op een of andere manier iets moest gebeuren om niet voor eeuwig in conflict met de Palestijnen te geraken. En als het aan hen had gelegen... ja wat dan?

Vladimir (of Ze’ev, zoals hij zich later noemde) Jabotinsky wilde niet alleen niet in fabeltjes geloven, hij wilde zich vooral geen illusies maken. Hij wist verdomd goed wie er in het land zonder mensen woonden en hij stelde de Kir haBarsèl voor, de overdrachtelijke muur van ijzer die de Palestijn zou doen inzien wie hier de baas was, en Hadar, oftewel de onomstotelijke pracht van het joodse volk. De Nieuwe Joden van Jabotinsky zouden in niets lijken op die uit de sjtetls van de Oekraïne waar hij was geboren. De Nieuwe Jood zou vechten, zich verdedigen en hij zou herstellen wat de geschiedenis hem had afgenomen, het land van de stammen van Jisraeel. En dat land was groot en dus zongen de Nieuwe Joden van de Betar dat de Jordaan twee oevers heeft, ‘de ene is van ons, de ander ook’. Amman noemde hij liever Rabat Amon en hij keek met interesse naar Mussolini, die inmiddels de Middellandse Zee weer Mare Nostrum noemde en ook droomde te herstellen wat de geschiedenis had ontstolen: het Romeinse Keizerrijk.

Mussolini had wel schik in de dromen van Vladimir Jabotinsky en gaf hem een marineschool in Civitavecchia, en de Nieuwe Betar-Joden marcheerden in uniformen die veel leken op de fascistische uniformen van de Nieuwe Italiaanse jeugd. Natuurlijk - ik weet het - was fascisme toen nog wat onschuldiger dan de latere versies. Jabotinsky omringde zich met bereidwillige geestverwanten als Netanjahoe, grootvader van Benjamin, Begin en Aba Ahemeir, die een wekelijkse column publiceerde onder de welluidende titel ‘Dagboek van een Fascist’. Meer radicale volgelingen voegden de daad bij het woord zoals leden van de beruchte Stern Gang en wat te denken van Shamir.

Jabotinsky zelf was diep in zijn hart een humanist, gedreven door de voortekenen van de ramp die zich in Europa zou gaan afspelen. Eenmaal verbannen naar New York bekritiseerde hij zijn aanhangers die in de Jisjoev waren achter gebleven, toen ze excessief geweld gebruikten tegen Palestijnse burgers. Jabotinsky was niet tegen de Palestijnen, hij wilde slechts over hen heersen.

Uiteindelijk heeft Jabotinsky gelijk gekregen: Een volk laat zich niet willoos onderwerpen, zeker niet als de verovering van het land ‘doenam per doenam’ moet gaan, zoals de linkse zionisten - naïef als zij waren - dachten. Vandaag zijn zij aan de macht die in hun jeugd zongen over de twee oevers van de Jordaan, die groot werden met de notie van de IJzeren Muur en Hadar en die weten dat steun van het leger dat Jabotinsky ooit eigenhandig stichtte, de enige garantie is voor de toekomst. Ze hebben de les goed begrepen.

Tante Roza was toen ze nog goed van lijf en geest was, in zekere zin een dromer. Als ik haar ophaalde om naar Jeruzalem te gaan, moest ik angstvallig binnen de Groene Lijn blijven, niet de kortere weg over bezet gebied nemen. ‘Daar hebben wij zeker niets te zoeken’, zei ze altijd.

Ze was natuurlijk ook nooit lid geweest van de Betar. Ze was alleen maar gevlucht voor de dreigende geschiedenis van Europa en in het land van de sinaasappels terechtgekomen.

Zivilcourage niet op zijn plaats - David de Bruijn

Hoewel het uiten van compassie met het Palestijns lijden en een sterke afkeer van beton, staaldraad en ander hekwerk een jood in niet-joodse kringen vaak goedkeurende blikken en het etiket van weldenkend mens oplevert, roept dit bij joodse toehoorders veelal minder positieve gevoelens op.

In ieder geval constateert de heer Fels dat de mening die vanuit joodse hoek naar buiten komt de huidige Israelische regering vaak ondersteunt. Vanuit het feit dat de publieke opinie buiten Israel vaak sterk anti-Sharon is, valt dit natuurlijk wel te verklaren: als zelfs joden Israels politiek niet steunen, wie dan wel? De vraag is nu of deze houding gerechtvaardigd is. Moet er niet meer steun komen voor joden die zich tegen het Israelische beleid keren, misschien wel juist met Israels eigen bestwil voor ogen?

Persoonlijk heb ik gematigd vertrouwen in de Israelische politiek onder Sharon, hoe onhandig hij soms ook manoeuvreert. Ik geloof dat om de naar mijn mening essentiële twee-staten-oplossing te bereiken, waarin Israel in vrede leeft naast een levensvatbare, onafhankelijke Palestijnse staat, de Israelische bevolking en regering van twee ideeën doordrongen moeten zijn. Eerst moet men bereid zijn, vanzelfsprekend zonder de menselijke maat uit het oog te verliezen, zo effectief mogelijk tegen het Palestijnse gebruik van geweld op te treden. Het is essentieel dat aan Palestijnse zijde het geloof in geweld als middel tot onderhandelen wordt gebroken. Als dit niet gebeurt vóór een eventuele terugtrekking zal geen vredelievende en gematigde Palestijnse leider aan de druk van de extremisten kunnen ontsnappen.

Vervolgens echter - en hierin ligt Sharons rol als leider - moet Israel zich een realistisch, vrijgevig en verzoenend overwinnaar tonen. Vrede kan slechts bestaan als Israeli’s én Palestijnen zich goed voelen bij het resultaat. Dit zal voor Israel betekenen dat de Palestijnse staat territoriaal ongeveer ter grote zal moeten zijn van het gebied buiten de Groene Lijn; dat de kolonisten, juist uit zionistisch oogpunt - namelijk het belang van Israel -, vrijwel allemaal naar Israel zullen moeten terugkeren, liefst als in het kader van een ruil, en dat zelfs Jeruzalem misschien moet worden gedeeld. Sharons Gaza-plan geeft mij hoop dat hij de leider is die deze twee denkbeelden in zich verenigt en ik wens hem de kracht die tot uitvoer te brengen. In ieder geval verdient hij naar mijn mening het voordeel van de twijfel.

Met het oog op het voorafgaande beantwoord ik de vraag of er in het openbaar steun moet komen voor groepen als Een Ander Joods Geluid met nee. Dit niet omdat joden de plicht hebben elke Israelische regering te steunen - de door de heer Fels genoemde uitlatingen van dr Landau (Levend Joods Geloof, Pesach 2004) zijn ronduit schandelijk -, of omdat Zivilcourage geen mooie joodse waarde is. Het antwoord is nee, omdat ik verzet tegen een regering of beleid slechts bewonder wanneer ik dat verzet juist acht, zoals bijvoorbeeld ten tijde van de apartheid in Zuid-Afrika, niet in het geval van Israel nu. De huidige Israelische regering wacht een moeilijke taak en derhalve lijkt steun me meer op zijn plaats.

Zivilcourage op z'n joods - Evelien Gans

Zivilcourage: een Duitse term. Letterlijk vertaald: burgermoed. Treffender vertaald: zedelijke moed. Meestal gebruikt in de betekenis van: de moed om voor de eigen, controversiële mening uit te komen. Een Duits begrip dat - voor zover ik weet - de laatste jaren in het publieke debat in Nederland vooral door joden is gehanteerd. Gerard Durlacher gebruikte het toen hem in maart 1994 werd gevraagd waarom de wereld niet ingreep bij het zien van de wreedheden in Bosnië. Had de Tweede Wereldoorlog de mensen dan niets geleerd? Durlacher dacht van niet; een gebrek aan Zivilcourage was van alle tijden en hoorde misschien wel bij de condition humaine.

Hans Fels paste de term onlangs, in een ‘Open brief over Zivilcourage’ gericht aan Awraham Soetendorp1, toe op Zuid-Afrikaanse joden als Joe Slovo, Nadine Gordimer en Albi Sachs die, met gevaar voor eigen leven, in opstand kwamen tegen de apartheid. Een stellingname die hun, zo meldt Fels, door de joods-religieuze gemeenschap in Zuid-Afrika niet in dank werd afgenomen. Fels trekt vervolgens de lijn door naar de vraag in hoeverre ‘joodse kritiek op Israel’ moreel verwerpelijk is dan wel juist een morele plicht. Joden als hijzelf, die de Israelische politiek tegenover de Palestijnen openlijk afwijzen, worden er door de Israelische regering van beschuldigd bij te dragen aan het ‘nieuwe’ antisemitisme in Europa. Als dat waar is, schrijft Fels, dan graven we hier ons eigen graf en kunnen we maar beter vertrekken. Maar zijn andere stem lijkt sterker: hebben joden niet de plicht te protesteren, verdienen ze in plaats van verguizing niet juist steun van joodse kant ‘omdat opstaan tegen onrecht een joodse deugd is’?

Bedoelt Fels hier eigenlijk te zeggen dat Zivilcourage een joodse deugd is? Toch niet een bij uitstek joodse deugd? Want die gedachte zou getuigen van een soort ethisch joods chauvinisme en vormt in feite een ongewenste ondersteuning van de dubieuze uitspraak ‘juist de joden zouden beter moeten weten’. Opstaan tegen onrecht is een joodse deugd, natuurlijk, maar niet alleen een joodse. Iédere zichzelf respecterende religie en ideologie streeft - of zégt te streven - naar rechtvaardigheid. Iets anders is dat joden, gepokt en gemazeld als ze zijn geraakt door hun eeuwenlange minderheidspositie en geschiedenis van vervolging, in verhouding vaak voorop hebben gestaan in de strijd voor emancipatie of tegen onderdrukking. Fels noemt in dit verband terecht het voorbeeld van de Zuid-Afrikaanse joodse ANC’ers. Daar tegenover staat dat zo’n voorhoede in de geschiedschrijving vaak meer aandacht krijgt dan die ontelbare joden die gematigd waren of zijn, liberaal, reactionair - of zich gewoon stilletjes op de achtergrond houden.

De socialistisch-zionist en latere hoogleraar economie Salomon Kleerekoper hield ervan vriend en vijand inhoudelijk op het verkeerde been te zetten. In 1939 filosofeerde hij over al dan niet bestaande wezenlijke verschillen tussen joden en niet-joden, en wierp daarbij de vraag op waarom de niet-joden wel pogroms hielden tegen de joden, maar dit omgekeerd niet voorkwam. Zijn antwoord was ontdaan van iedere romantiek. Volgens Kleerekoper was het slechts een kwestie van tijd en omstandigheden: als de joden de kans kregen, zouden ze de niet-joden onderdrukken. Hier sprak een consequent vooroorlogs zionist: zodra joden niet meer in een minderheidspositie verkeerden, zouden zij zich gaan gedragen als ‘normale’ mensen.

Een dergelijk provocerend maar wel degelijk serieus bedoeld staaltje hersengymnastiek was na 1945 voorlopig ondenkbaar - zeker in het openbaar, zeker als het ging om Israel. Het was overigens diezelfde Kleerekoper die het taboe op kritiek op Israel al vroeg doorbrak. In zijn afscheidsrede als bondsvoorzitter van de Nederlandse Zionistenbond (NZB), in december 1951, veegde hij de vloer aan met het volgens hem uiterst gebrekkige immigratiebeleid van de jonge joodse staat. Twaalf jaar later waarschuwde hij dat, gezien de aanwezigheid van een Arabische minderheid, een voorzetting in Israel van de halachische bepalingen tot ‘apartheid’ zou leiden. Hij betreurde het dat ‘joden in de hele wereld de moed missen om te protesteren’. In beide gevallen verkondigde Kleerekoper een uiterst controversieel standpunt. Verontwaardiging was dan ook zijn deel. Maar zijn argumenten waren zeer steekhoudend, en we kunnen hier zonder meer van Zivilcourage spreken. Hiermee is dan wel meteen gezegd dat de ene Zivilcourage de andere niet is. In een ernstig repressief regime zal een dissident zijn protest al snel betalen met zijn leven, en anders wel met zijn vrijheid. In Nederland valt dat reuze mee, al moet je ook in de Lage Landen tegenwoordig niet meer al te lichtzinnig een politicus met taarten of ketchup belagen. In het geval van Sal Kleerekoper, van Hans Fels en Awraham Soetendorp (of mijzelf), gaat het echter om een andere variant van Zivilcourage. Niet een zich kritisch uitspreken tegen de eigen staat die al dan niet de intentie en de macht heeft die houding af te straffen, maar opstaan tegen de groep, misschien liever de lotsgemeenschap (Schicksalgemeinschaft), waarmee men zich politiek, maar zeker ook emotioneel en persoonlijk, soms tot het irrationele aan toe, betrokken en loyaal voelt. En al liggen er in dit geval geen dood, marteling en vrijheidsberoving op de loer, gestraft wordt er wel degelijk. En ook in dit geval vormt die straf een bron van angst.

Awraham Soetendorp beschrijft in zijn antwoord aan Hans Fels hoe hem in 1973, op het Europees Joods Congres tijdens een zitting over de versterking van de steun aan joden in de Sovjet-Unie, de mantel is uitgeveegd. Steun van niet-joden aan joden, dan ook omgekeerd, dacht Soetendorp, en had toen voorgesteld op te komen voor de slachtoffers van het Griekse kolonelsregime. Commotie alom, de joodse delegatie uit Griekenland stapte op. Het ernstige verwijt luidde dat hij ‘Joden achter tralies had gezet’. Soetendorp was woedend, maar werd tegelijkertijd bestormd door onzekerheid en twijfel. En nog steeds: ‘Andere tijden, maar dezelfde steen in mijn maag’.2

Zelf heb ik die steen voelen wegen toen ik, kort na het uitbreken van de eerste intifada, eind 1989, samen met andere leden van Blanes handtekeningen verzamelde in joodse kring om protest aan te tekenen tegen het optreden van de Israelische regering en het leger in de bezette gebieden. We kregen niet alleen bijval, maar werden ook beschuldigd van verraad. Buikpijn had ik ervan: ik had nog niet eens zo lang tevoren op de deur van het jodendom geklopt, en nu al dreigde ik met een smak naar buiten te worden gesmeten.

De rest van dit artikel en de overige bijdragen zijn te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Toewerken naar de Hoge Feestdagen - Hetty Groeneveld

Er werd mij gevraagd hoe ik me op de Hoge Feestdagen voorbereid en of ik daar een stukje over zou kunnen schrijven. Het leek me niet heel ingewikkeld en dus antwoordde ik enthousiast dat het geen probleem was. De manier waarop ik naar de feestdagen toe werk, is voor mij inmiddels redelijk gewoon geworden. Nu ik achter mijn computer zit en bedenk hoe dat proces er nou eigenlijk uitziet, realiseer ik me dat het misschien niet zo gewoon is.

Ik studeer aan het Leo Baeck College-Centre for Jewish Education in Londen en eind september begin ik aan het derde jaar van de opleiding tot rabbijn. Van eerstejaars studenten wordt nog niet verwacht dat ze diensten leiden, maar dat is anders voor iedereen die in het tweede jaar of hoger zit. We krijgen allemaal een gemeente toebedeeld waar we op de feestdagen diensten doen. Dit jaar maak ik deel uit van het team dat in Brabant de diensten zal verzorgen. Al in april werd in het college bekendgemaakt wie waar naartoe zou gaan en konden we daadwerkelijk van start gaan met de voorbereidingen.

Vreemd

Vanuit organisatorisch oogpunt bekeken is het logisch dat al zo vroeg in het joodse jaar wordt begonnen met het indelen van studenten bij gemeenten. Tegelijkertijd voelt het soms vreemd om dan al met de Hoge Feestdagen bezig te zijn. Op weg door de woestijn van Pesach naar Sjawoeot is het hart vervuld van vreugde en lijkt de ernst die met Rosj Hasjana en Jom Kipoer gepaard gaat nog erg ver weg. Het heeft wel wat van mode-ontwerpers die bezig zijn met het bedenken van zwempakken en zomerjurkjes als er buiten sneeuw ligt en het vriest dat het kraakt, of die bontjassen ontwerpen als de mussen van het dak vallen.

Hoewel het nu misschien lijkt of er zeeën van tijd zijn om alles klaar te hebben tegen de tijd dat tisjri aanbreekt, is dat niet het geval. De rabbijnen-opleiding wordt door bijna alle studenten aan het Leo Baeck voltijds gevolgd. Dat betekent dat we vier dagen in de week van negen tot vijf lessen volgen. De vrijdagen zijn gereserveerd voor de praktische opdrachten die we krijgen, zoals het schaduwen van rabbijnen, stages in verpleeghuizen en het begeleiden van mensen die in een hospice verblijven. Met daarnaast bergen huiswerk waarmee we vrijwel dagelijks tot middernacht bezig zijn en een verplichte baan in het joodse onderwijs zijn de momenten waarop er tijd is om extra werk te doen bijzonder schaars.

Omdat alle studenten zich in een zelfde situatie van tijdgebrek bevinden, worden er nadat de examens zijn afgelopen, door het college programma’s georganiseerd waarin er aandacht is voor de Hoge Feestdagen. Met ons allen verdiepen we ons nog eens in het machzor. Voor mij is dat niet altijd even handig. Het Nederlandse gebedenboek voor de Hoge Feestdagen wijkt op een aantal punten af van de Engelse versies waarmee we in Londen werken.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Het proces van rabbinale vorming - Shirah Lachmann

Voor de zeven personen die startten met de rabbijnenopleiding aan het Levisson Instituut zit het eerste jaar er nu op. Hoogste tijd om te informeren hoe het ervoor staat. Een gesprek met twee van hen, Kine Sittig en Albert Ringer.

Het jaar is Kine Sittig heel goed bevallen, maar het was zeker niet wat zij zich ervan had voorgesteld. ‘Mijn beeld was eerder dat wij inhoudelijk meer teksten zouden gaan lezen, dat doe ik graag. Het is boeiend daar dieper op in te gaan. Het is ook beslist gebeurd, maar het was veel meer dan dat. Het was echt een sprong in het diepe. Zoals ik het beleef, zijn het geen losse onderdelen, maar is het een geheel waar ik ín groei. Het is voor het eerst dat ik een studie volg waarbij ik zelf verander. Persoonlijke ontwikkeling staat niet op het studieprogramma, maar het gebéurt wel, althans, ik meen dat bij mezelf te zien. In dat opzicht is het dus helemaal niet wat ik had verwacht.’

Bèta-mens
Sittig zou kunnen worden gezien als een uitgesproken bèta-mens; zij is natuurkundige en was meer dan twintig jaar werkzaam in de academische wereld. Het beeld van een puzzel waarbij de stukjes op hun plaats vallen, spreekt haar dan ook niet aan. ‘Zo is het niet. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de quantum-mechanica. Het valt niet zo goed aan te duiden. Misschien heeft het ook te maken met het studeren in een groep, veel gebeurt mét de anderen. Ik heb het gevoel dat er een deur is opengegaan. Dat is boeiend. Het is heel gevoelsmatig en ergens vind ik het ook wel weer wat hinderlijk dat alles zo vaag blijft. Ik denk erg in beelden en dat is in dit vak - met al z’n gegoochel met woorden - wel een handicap. ‘Ongetwijfeld beperkt het me, maar je zou het ook kunnen omdraaien: misschien beperkt het anderen juist dat ze zoveel woorden gebruiken. Als ik over een probleem nadenk, zie ik een abstract beeld voor me. Als ik dat dan onder woorden breng, lijkt het ‘grote stappen, snel thuis’. Ik kan me voorstellen dat niet iedereen meteen de gedachten erachter oppakt. Het lijkt willekeurig maar dat is het niet.’ In het werkstuk over tsedaka dat ze begin augustus heeft ingeleverd, heeft Sittig zich gericht op de overgangen van Tora, naar Talmoed, naar de verklarende teksten uit de Middeleeuwen. ‘Het gaat mij om de letterlijkheid van die plicht. Tsedaka is om de armen te onderhouden, maar dat is een soort verstandelijke regel geworden. De opstellers van de Talmoed moesten ervoor zorgen dat die ook van toepassing was op de mensen in Babylonië. En hoezo tien procent? De Tora zegt: de hoeken van het veld... ik héb geen veld. Dáár gaat het om: wat is de bedoeling? Je moet de regel zó interpreteren dat die ook nu zinvol is. Zodra je gaat interpreteren, begeef je je op glad ijs, maar zonder interpreteren kom je er niet. Het beste is te interpreteren met veel kennis van zaken en niet alleen maar af te gaan op je gevoel.’

Een vervolg

Waar de studie in moet gaan uitmonden, heeft zich nog niet voor Sittig uitgekristalliseerd. Ze was eind jaren negentig Semitische talen en Godgeleerdheid gaan studeren, was actief geworden bij de progressieve gemeenschap Beit Ha’Chidush in Amsterdam, had onder andere een gebedenboek samengesteld en zocht naar een vervolg. ‘Ik wist niet of ik weer een academische carrière ambieerde, maar ik wilde wel méér. Deze opleiding leek me dat te bieden. De gedachte dat ik dús rabbijn zou worden, ontbrak. Ik dompel me nu gewoon onder; ik ben niet zo’n carrièreplanner. Maar ik denk niet dat ik rabbijn zou willen worden van een grote gemeente - teveel politiek - en waarschijnlijk ook niet full time, hoewel... wie weet hoe leuk ik het nog ga vinden! Of er voor ons voldoende emplooi is in Nederland, geen idee! Dat zal moeten blijken. In elk geval ben ïk daar op dit moment niet mee bezig.’

‘In alles wat wij leren, is er waarschijnlijk altijd een stukje gericht op de mensen waarmee je te maken hebt. In die zin is de materie complexer, de inhoud van de vraagstukken is van een andere aard, het valt ook niet te toetsen of een uitspraak waar is of niet. Maar misschien ben ik daarom wel deze kant opgekomen. Ik wilde meer bezig zijn met dingen die met mijzelf te maken hebben. Geen cryptogram maken, waarvan duidelijk is wanneer het af is, maar een smakelijke maaltijd, die op allerlei manieren vorm kan krijgen.’

Het interview met Albert Ringer en de aanvullende informatie over het instituut kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Bestrijding van antisemitisme begint bij monitoren - Hadassa Hirschfeld

Sinds 1983 geeft het Cidi jaaroverzichten uit van antisemitische incidenten in Nederland. De overzichten waren begin jaren tachtig voor de toenmalige hoofdredacteur van het NIW, Mau Kopuit z.l., aanleiding om met het Cidi een heftige discussie te voeren over wat antisemitisme is en over zijn stellingname dat Cidi eigenlijk niet met dergelijke overzichten moest komen. Zijn argument was onder meer dat aandacht voor antisemitische incidenten veel meer incidenten zou kunnen uitlokken.

Na die eerste, intern joodse discussie verflauwde de aandacht. Antisemitisme bestond wel, maar het maakte nog geen deel uit van ons dagelijks leven. Dat is nu anders. Al in maart komen vanuit de media de eerste telefoontjes ‘of de nieuwe cijfers al bekend zijn’. Wat níet is veranderd, is de discussie over wat wel en niet antisemitisch is en over het nut lijvige rapporten uit te geven. Sinds 1988 stel ik de overzichten samen en zelfs in mijn eigen vriendenkring vraagt men mij waar ik in hemelsnaam mee bezig ben en wat voor nut het heeft. De vragenstellers hebben ongelijk en gelukkig heeft het Cidi zich van die opmerkingen ook nooit iets aangetrokken. We beschikken nu dan ook over data die laten zien hoe de gestage toename van antisemitische incidenten in Nederland is verlopen en de oorzaken daarvan.

Pijler

De afgelopen jaren heeft het monitoren van antisemitisme en racisme zich ontwikkeld tot een vak, dat door professionals wordt uitgeoefend. Het is de belangrijkste peiler geworden waarop de bestrijding van deze fenomenen rust. Als we niet weten wat er aan de hand is, weten we niet wat we moeten bestrijden. En als we de incidenten niet goed analyseren dan is elk middel om het te bestrijden een slag in de ruimte. De overheid en de joodse gemeenschap zelf zullen alleen dan goed beleid kunnen ontwikkelen, als kan worden aangegeven op welke wijze, van wie en in welke sectoren Joden te lijden hebben van antisemitisme. Het is derhalve zaak goed en gedegen te monitoren en geen brand te roepen waar geen brand is, maar dat uiteraard wel te doen als daar reden toe is.

De antiracisme wereld waarbinnen ook het Cidi opereert, heeft de afgelopen jaren een metamorfose ondergaan. Tientallen organisaties, waaronder de antidiscriminatiebureau’s, het Meldpunt Discriminatie Internet, registratie-afdelingen bij het Openbaar Ministerie en de politie zijn nu op dit terrein actief. De meeste komen elkaar tegen in het overkoepelende Platform voor Overleg en Samenwerking tegen Racisme en Discriminatie (NPRD), dat onder voorzitterschap staat van voormalig minister van Volksgezondheid Els Borst. In een steeds kleiner wordende wereld houdt het monitoren en bestrijden van racisme en antisemitisme niet op bij de landsgrenzen. Zowel de Europese Unie als de OVSE hebben monitorinstituten in het leven geroepen, waarvan het monitoren van antisemitisme overigens slechts een klein onderdeel is. Het Stephen Roth Instituut van de Universiteit van Tel Aviv tot slot geeft jaarlijks het overzicht uit van antisemitische incidenten wereldwijd. Vanuit Nederland levert Cidi de gegevens aan.

Na de voor Joden catastrofale VN Wereldconferentie tegen Racisme in Durban (Zuid-Afrika, 2001) hebben zowel de Europese Unie, als de OVSE en de Verenigde Naties het afgelopen jaar bijeenkomsten gehouden die specifiek aan de bestrijding van antisemitisme waren gewijd. Al deze conferenties konden alleen maar gehouden worden, omdat monitorrapporten de noodzaak daartoe lieten zien.

Complex proces

Het monitoren van antisemitisme - en natuurlijk ook van racisme - is een complex proces. Om goede analyses te kunnen uitvoeren, zowel op nationaal als internationaal niveau is een goed en informatief Europees of mondiaal uniform registratiesysteem nodig. De geschiedenis van het rapport van het European Monitor Centre on Racism and Xenophobia in Wenen over antisemitisme laat dat zien. Het EUMC durfde het niet aan te concluderen dat de daders van veel incidenten Arabische burgers zijn.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Samen bezinnnen in het hart der samenleving - Rachel Reedijk

Op Prinsjesdag presenteert de regering de hoofdlijnen van het beleid voor het komende jaar. In de Troonrede wordt ook stilgestaan bij goede dan wel zorgwekkende ontwikkelingen in de samenleving. Sinds vijf jaar is Prinsjesdag tevens een dag van interlevensbeschouwelijke bezinning. Een gesprek daarover met rabbijn Awraham Soetendorp.

Op het moment dat het interview plaatsvindt, is rabbijn Soetendorp net terug van de wereldconferentie van het Parlement van Wereldreligies, die dit jaar gehouden werd in Barcelona. Het World’s Parliament of Religions is opgericht in 1893, tegen de achtergrond van het toen vierhonderdjarige lustrum van de reis van Columbus. Het is het oudste mondiale interreligieuze platform. In 1993 publiceerde de Council for a Parliament of World’s Religions een baanbrekend document: Towards a Global Ethic.

Dialoog

Ons gesprek gaat over de verbanden die er zijn tussen Haagse politiek en wereldpolitiek, over de gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en volksvertegenwoordigers voor de zwakkeren in de samenleving, en over de grenzen en mogelijkheden van een interreligieuze dialoog. Een van de resultaten van die dialoog is, dat de gebedsdienst die reeds veertig jaar wordt gehouden aan het begin van Prinsjesdag, sinds 2000 niet langer een exclusief christelijke aangelegenheid is. Dit jaar vindt de vijfde interlevensbeschouwelijke bezinningsbijeenkomst plaats.

Rabbijn Soetendorp: ‘De wereldconferentie in Barcelona begon voor mij met het verzoek om, samen met mijn vriend Swami Maheshwaranda uit India, tijdens de openingszitting de Dalai Lama te vervangen. Die kon om gezondheidsredenen niet bij de conferentie aanwezig zijn, dat was een teleurstelling, want de Dalai Lama is voor mij een heel belangrijk contact. Ik heb nog steeds niet de ruimte voor mezelf genomen om gewoon twee weken naar hem toe te gaan. De Dalai Lama vertegenwoordigt een niet monotheïstische stroming, maar monotheïsme is geen eenduidig begrip. Boeddhisme en Hindoeïsme zijn geen afgodendiensten, daar ligt de grens. Waar het primair om gaat, in het contact, is de spirituele vonk en die is bij de Dalai Lama heel sterk.

‘Ik heb op de openingszitting gezegd dat het een verrijking is om mensen uit andere spirituele tradities te ontmoeten, en dan bedoel ik mensen die spiritualiteit in zich dragen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Sjiwiti haSjém lenegdi tamied - Bert OUde-Engberink

Zeventig jaar geleden kwam Eva Katzenstein met enige familieleden voor het eerst naar de Hoge Feestdagen in de LJG Amsterdam. Al in 1933 ontvluchtte het gezin Duitsland: het hield het er na de machtsovername al snel voor gezien. Zo werd Eva Numann-Katzenstein een tijdsgetuige van een hele periode liberaal Jodendom in Nederland. Een jubileum.

Wat zijn je herinneringen aan je eerste bezoeken aan de LJG Amsterdam?

Ik herinner me nog dat de LJG Amsterdam heel klein was. Het waren toch voornamelijk Duitse Joden die de gemeente vormden. Ze was dan ook heel sterk op het Duitse liberale Jodendom gestoeld. Natuurlijk waren er ook de nodige Nederlandse families, maar voor hen was het liberale vaak iets nieuws in hun joodse beleving geworden. Voor de Duitsers was het ‘gewoon’ om liberaal te zijn. Er waren in ’34 al veel vluchtelingen, maar ook Duitse leden die al voor de machtsovername in Nederland woonden, zoals Lotte van Collem, die in 1923 met een Nederlandse man trouwde.

Tegenwoordig bestaat de kille Amsterdam voor het merendeel uit Nederlanders. Veel van die families zijn er in de naoorlogse jaren bij gekomen door de bevlogenheid van rabbijn Jacob Soetendorp, die vaak verafstaanden erbij wist te betrekken. Voor de oorlog hadden we met de Hoge Feestdagen een koor, onder leiding van dirigent Felix Meyerhof, ook uit Duitsland. De muziek klonk vertrouwd; de partituren waren nog uit Berlijn. Het was deze meneer Meyerhof, die de contacten legde tussen mijn familie Leffmann/Katzenstein (mijn moeder was inmiddels hertrouwd), die in de zomer van ’33 in Zandvoort logeerde, en de gemeente in Amsterdam. Hoewel we in de nazomer naar Arnhem verhuisden, werd de sjoel-Amsterdam mijn tweede thuis.

Welke jeugdherinneringen heb je?

Ik heb maar negen jaar in Duitsland gewoond. Omdat vader Katzenstein Frontkämpfer (frontsoldaat) uit de Eerste Wereldoorlog was, mochten zijn twee kinderen ook na de machtsovername nog een tijdje op school blijven, terwijl andere joodse kinderen al werden verwijderd. In tegenstelling tot veel andere Duitse Joden was de familie Katzenstein, behalve mijn vader, erg zionistisch, terwijl juist hij naar Palestina is getrokken en een goede Israeli werd. Wanneer we er later wel eens naartoe reisden, wilde hij niet eens een verlanglijstje opgeven. Iedereen had last van de distributie, dus hij ook. Alleen met een kistje Hollandse sigaren mocht je hem verblijden.

In de zomer van 1939 verbleef ik in Engeland, bij mijn stiefvaders moeder op bezoek. Op zeker moment hoorden we van de geboorte van prinses Irene. Met de hele familie hebben we in Oxfordstreet gehost. Met de laatste boot voor de oorlog ben ik toen naar Nederland teruggereisd!

Hoe herinner je je de directe naoorlogse periode?

Het viel me op dat er pas in de naoorlogse periode wel eens wat afgunst was naar de voormalige Duitse Joden, die een uitkering van de Wiedergutmachung hadden gehad, terwijl de Nederlanders het toen nog niet zover hadden. Sommige Nederlanders bekeken enkel de periode 1940-1945 en vonden dat beide groepen hetzelfde leed hadden meegemaakt. Maar in Duitsland was de ellende en de ontrechting al in 1933 begonnen. De Bondsregering begon in die tijd met eerst hun (voormalige) eigen burgers te entschädigen, daarna pas begonnen onderhandelingen met het buitenland.

Het was trouwens ook de periode dat het handjevol overlevenden moest besluiten door te gaan met de liberale gemeente of juist niet. Er waren stemmen om het maar op te geven. Maar de harde kern die streed voor heroprichting, ben ik erg dankbaar. Ik denk dan onder anderen aan de Jacobi’s en de Haagse Levissons.

Pas toen we Jacob Soetendorp als rabbijn kregen, vervaagde het onderscheid tussen Nederlanders en voormalige Duitsers.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Givat Haviva: werken aan vrede - Eva van Sonderen

Kibboets Metzer, in de Sharonvallei, onderhoudt goede relaties met het Arabische buurdorp Meisir, ook al werd hij ooit op een deel van de grond van Meisir gebouwd. In november 2002 voltrok zich een drama in de kibboets: een terrorist drong een woonhuis binnen en schoot een moeder met twee jonge kinderen dood. De secretaris van de kibboets en een toevallige bezoekster werden zijn volgende slachtoffers. De secretaris, Yitzchak Dori, was lid van de educatieve staf van het nabijgelegen centrum Givat Haviva, waar een Israelisch-Arabische staf zich richt op vredeseducatie en emanciperingsprojecten.

‘Je ziet, het is geen oase hier in Givat Haviva’, zegt Alex Elsohn die me bij een temperatuur van 37 graden rondleidt op het terrein en even refereert aan bovenstaande gebeurtenis, ‘onze stafleden en studenten worden ook getroffen door het geweld, net als iedereen in Israel’. Maar dat Givat Haviva even goed ‘speciaal’ is, moge blijken uit de reacties na de aanslag. De Arabieren uit de nabijgelegen dorpen kwamen in de dagen na de moordpartij massaal op rouwbezoek in kibboets Metzer. Een functionaris van El Fatach bood zelfs verontschuldigingen aan - het zou niet hun politiek zijn om burgers binnen de Groene Lijn te vermoorden.

Elsohn, een lange magere Zwitser met een zwart honkbalpetje op, is verantwoordelijk voor de betrekkingen met Europa. Zowel Givat Haviva als kibboets Metzer maken deel uit van de socialistisch-zionistische kibboetsbeweging Hashomer Hatsair. Oorspronkelijk was Givat Haviva een Brits legerkamp, dat in 1949 door de Kibboets Artzi beweging, een federatie van 83 kibboetsim in Israel, werd overgenomen als ontmoetingsplek. Op oude foto’s is te zien hoe het er toen uitzag: een kaal terrein met wat eenvoudige huisjes. Nu zijn er bomen en grasvelden en een groot aantal gebouwen: een conferentiecentrum, een eetzaal, een bibliotheek, klaslokalen, een zwembad, sportvelden, een bezoekerscentrum, een talenlab, plus 112 jeugdherbergachtige kamers.

In het bezoekerscentrum, uitgerust met rotan stoeltjes, praat ik met verschillende stafleden. Mohammed Darawshe (p.r.) en Sarah Ozacky-Lazar (educatie) zijn net terug uit Berlijn. Ze overhandigden daar de Givat Haviva vredesprijs aan dirigent Daniel Barenboim die een Israelisch-Palestijnse jeugdorkest heeft opgericht. We eten zelfgebakken pruimentaart, gemaakt door een Berlijnse sympathisant en het is even moeilijk de aandacht bij de vragen te krijgen - de taart trekt alle aandacht.

Givat Haviva heeft een aantal afdelingen. Centraal staat het Joods-Arabische vredescentrum waar ontmoetings- en trainingsprogramma’s voor volwassenen en scholieren worden ontwikkeld. Zo is er een ‘brugprogramma’ waarin twintig Arabieren en twintig Joden elkaar eens per maand in Givat Haviva ontmoeten en samen een project uitvoeren, zoals het opruimen van zwerfvuil in een wadi (droge stroombedding).

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een joods thuis in Utrecht - Shirah Lachmann

De Nieuwegracht in Utrecht, een rustige gracht met mooie bomen en statige huizen. Achter de façade van een van die panden wordt half augustus keihard gewerkt aan de voltooiing van het project van de stichting Merkaz. Naar analogie van de Engelse uitdrukking ‘a Chinese puzzle’ voor een gecompliceerde onderneming, spreekt de architect, Ruth van Eck-Rotholz, van een ‘Jewish puzzle’.

Uitgebreid neemt de architect de tijd om uit te leggen en te laten zien hoe haar eigen ideeën en de wensen van de stichting Merkaz, de rabbijnen, het Leger des Heils (eigenaar van de overige ruimten van het voormalige Centraal Israëlietisch Weeshuis), de gemeente, de brandweer, monumentenzorg in Utrecht, plús de verdere bouwvoorschriften inmiddels in rap tempo worden vertaald in een modern én historisch centrum dat onderdak gaat bieden aan de LJG Utrecht en alle mogelijke andere joodse activiteiten. Op 12 december zal de synagoge in het centrum na zo’n vijftig jaar stilte opnieuw worden gewijd.

Het gesprek wordt kort onderbroken door de binnenkomst van de opzichter, Chiel van Dijk, van de aannemer Koninklijke Woudenberg. ‘We are blessed with him’, meent Van Eck-Rotholz. Om vervolgens snel iets met hem te bespreken aangaande de tegels die worden gebruikt in het pand. Van Dijk is overigens niet de enige over wie zij de loftrompet steekt. Iedereen op de werkplaats zet zich voor meer dan honderd procent in en denkt met haar mee.

Elk detail is het resultaat van weloverwogen beslissingen, niet alleen in bouwkundige en praktische zin, maar ook over de manieren waarop de symboliek tot uitdrukking kan worden gebracht. Dat begint al buiten, bij het aangrenzende straatje, vanwaar de stichting Merkaz recht van overpad heeft gekregen naar het eigen terrein en de - nieuwe - entree. Het eerste wat het oog van de bezoeker naar binnen trekt, is de glimmende lijn van het roestvrij stalen rooster voor de waterafvoer, die vanaf het straatje langs de lage, schuine entreemuur naar de gevel loopt. Datzelfde concept keert terug in de zwevende luifel boven de loge van de ‘poortwachter’, die doorloopt naar binnen en de bezoeker er daar aan herinnert dat hij of zij dit al eerder heeft ervaren. ‘Herinneren is heel belangrijk.’

Met een verhoging van zeven centimeter over de gehele begane grond wil Van Eck-Rotholz onder andere benadrukken dat de bezoekers opgaan naar een andere wereld. Terwijl de schuin af- en weglopende entreemuur wordt bekleed glanzende antracietkleurige tegels. ‘Doordat de gezichten van de bezoekers én de façade van het gebouw daarin reflecteren, wordt aandacht gegeven aan het nieuwe leven in dit joodse gebouw - de toekomst.’ Kleuraccenten, de plaatsing van een verlichtingselement in de letter A van Merkaz, aantallen van bepaalde andere elementen, vrijwel alles heeft naast praktische afwegingen ook een symbolische verklaring.

De bestaande ruimte van de synagoge is gericht naar het oosten, maar door onderzoek van seismografische stations bij het KNMI in De Bilt en in Jeruzalem kon de exacte richting naar Jeruzalem worden bepaald.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice>











Een jesjiwe in Stockholm - Clary Rooda

Half tien ’s ochtends in het beth midrasj. Omringd door Talmoed, de Encyclopaedia Judaica, geschiedenis- en filosofieboeken buigen Yael en ik ons over een pagina uit de Talmoed. Yael leest de tekst in het Aramees, ik moet het doen met de Engelse vertaling. Hardop lezend onderbreken we elkaar om vragen te stellen, opheldering te vragen over een woord, of onze associaties te delen. Ik kijk uit het raam, buiten is het koud en nog donker. Nee, wij zitten niet in Jeruzalem, maar in Stockholm, waar drie jaar geleden Paideia, het Europese instituut voor joodse studie, is opgericht.

Na anderhalf uur chawroeta-studie gaan we naar het leslokaal waar we via een zogenaamde ‘videoconferentie’, waarbij we elkaar via de televisie kunnen zien en horen, les krijgen van een docent van het Hartman Instituut in Jeruzalem over de passage die we juist hebben bestudeerd. Drie keer per week krijgen we op die manier college. Iedere docent behandelt een verschillend thema: Zvi Zohar ‘De joods politieke traditie’, Jaïr Lorberbaum ‘De mens geschapen in Gods evenbeeld’ en Yitshak Benbaji ‘De waarde van het menselijk leven’. Aan de orde komen onderwerpen als autoriteit, gioer, doodstraf, gemengd huwelijk en abortus.

ONtwikkeling

Met de Tora-tekst als uitgangspunt bekijken we vervolgens hoe de meningen zich hebben ontwikkeld, door de Talmoed, commentatoren als Rasji, Maimonides en Spinoza tot en met rav Kook, Leibovitz en moderne responsa van onder andere de CCAR (de Amerikaanse conferentie van reform rabbijnen) te bestuderen. En zoals bekend is in de joodse wereld overeenstemming ver te zoeken. Dat was al zo in de tijd van de Talmoed en het is interessant een machloket - een twist tussen rabbijnen - te lezen. Alle meningen komen aan bod, ook het minderheidsstandpunt, want misschien blijkt achteraf dat de meerderheid het niet bij het rechte eind had. Ook is het boeiend te zien hoe de rabbijnen proberen afstand te nemen van een duidelijk omschreven straf in de Tora, zoals de doodstraf, en deze te omzeilen door allerlei aanvullende eisen en bepalingen te stellen. Want de tekst van Tenach - of je die nu als door God gegeven of als mensenwerk beschouwd - is onveranderlijk, maar de invulling die eraan wordt gegeven, is onderhevig aan verandering.

En ik die voordat ik naar Stockholm kwam nog nooit Talmoed had gestudeerd, voel me thuis in deze wereld. De dialectiek, de kennis en het inzicht van onze Wijzen stimuleren mijn eigen denken en creativiteit, hoewel het soms ook frustrerend is: elke vraag die je stelt, is al eerder gesteld en soms vind je je eigen opmerkingen letterlijk terug in de tekst. Maar Talmoedstudie is bovenal fascinerend en intrigerend. Zoals de rabbijnen van de Talmoed met elkaar in gesprek zijn los van tijd en plaats, zo zetten wij in het hier en nu het gesprek voort en formuleren wij onze eigen antwoorden. Het is bijzonder deel uit te maken van deze traditie. En dat is precies wat Barbara Spectre bij de oprichting van Paideia voor ogen stond: de renaissance van de joodse cultuur in Europa en joods Europa weer een stem te geven op basis van kennis van de bronnen. Kennis die door Sjoa, communisme en assimilatie verloren is gegaan.

Feest

De middagen zijn gevuld met vakken als geschiedenis, filosofie en literatuur, gegeven door de ‘scholar-in-residence’, we maken ons huiswerk voor Hebreeuws en werken aan individuele opdrachten. Het eerste semester was Michael Swirsky, rabbijn, vertaler en onder andere oprichter van het Israelische Pardes, onze ‘scholar-in-residence’; het tweede semester Ophir Yarden, ook iemand met jarenlange ervaring in het Israelische onderwijs. Ophir was tevens onze gids in Israel en voorzag ons op de meest onverwachte plekken, of het nu de Negev, Mount Herzl of Galilea was, van toepasselijke Tenach-teksten. Bij het graf van de dichteres Rachel liet hij zelfs haar gedichten gezongen door Chava Alberstein horen.

Het is een feest les te krijgen van mensen die zo veel weten en zo veel liefde voor de teksten hebben.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2004

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice