Bechol dor wador... - rabbijn Ruben Bar-Ephraim

Iedere generatie en zijn Egypte. Dat dacht ik, toen ik zo’n zestien geleden als soldaat op herhaling in het dorp Bani Soeheila nabij Chan Joenis, in de Gazastrook, diende. Ik diende eigenlijk in het regiment van Eilat, maar tijdens die eerste intifada werden troepen uitgeleend aan andere eenheden, die door de speciale situatie een tekort hadden aan menskracht. En zo bevond ik mij in een vreemde omgeving met mensen die ik niet kende en met voor mij een nieuw soort werk: het bestrijden van de intifada.

De basis waar we waren gelegerd, was een tentenkamp aan de rand van het vluchtelingenkamp Bani Soeheila. Een vluchtelingenkamp dat bijna niet te onderscheiden was van de dorpen, in bouwstijl noch infrastructuur. Onze basis lag op een open veld naast de moskee. De kleine toren van de moskee had naar verhouding grote luidsprekers. In plaats dat deze naar alle windstreken stonden gekeerd, waren ze alle gericht op onze basis. Het kwam ons ook voor dat de volumeknop op tien stond en dat er meer dan de gebruikelijke vijf keer per dag werd gebeden. Aangezien het leger een 24-uurs bedrijf is, wordt er bijkans meer overdag geslapen dan ’s nachts. Het slapen onder de begeleidende stem van de muezzin was van een bijzondere aard. We maakten er onderling grapjes over. Wanneer we bijvoorbeeld een andere stem met een afwijkende intonatie de oproep tot het gebed hoorden doen: die is asjkenazi, werd er dan geroepen.

Stress

Het leven in het kampement was overwegend gestresst, te veel werkuren voor te weinig soldaten. Werk waarbij er nog geen duidelijkheid was wat wel en wat niet moest of mocht. Werk waarbij de bescherming die werd geboden door het materieel, niet afdoende was. Werk waardoor de politieke tegenstellingen onderling werden verscherpt. Werk waarbij onder andere bescherming geboden diende te worden aan Israelische burgers die in de Gazastrook woonden, waarbij zij enkel minachting toonden voor de reservisten. Werk wat ons in die maand miloe’im (zoals de ‘reservedienst’ in het Hebreeuws heet) één extra gezamenlijk doel voor ogen stelde: met de seder thuis te zijn. Vanaf het begin van onze maand was het duidelijk dat dit slechts enkelen zou kunnen betreffen. Iedereen diende verzoeken in waarin hij uitlegde waarom hij op die dagen onmisbaar was thuis. Feit is dat we dat allemaal waren. Er was een voorstel dat alleen de gehuwden naar huis zouden mogen en een tegenvoorstel dat juist de jongeren die nog thuis woonden, zouden kunnen worden bevoordeeld. De oplossing werd gebracht door het lot. Van de hele groep konden er tien vrij krijgen. Afgesproken werd dat wie het geluk kreeg met de seder thuis te zijn, zijn tweede vakantie (48 uur) zou halveren en dat die als extraatje zou worden verdeeld onder de blijvers. Mijn voorgevoel was correct: ik ‘mocht’ blijven, om voor de eerste keer de seder in de Gazastrook (voormalig Egyptisch gebied) te vieren. De Uittocht uit Egypte ‘in Egypte’ te gedenken, was voor de achterblijvers een zwaar vooruitzicht. We wisten wel dat we er samen iets van moesten maken. Er werd gekookt, en de commandant zette zich op de enige stoel (voor de rest waren er alleen banken) om voor te gaan in de seder. De ‘inzameling der ballingen’ kwam in deze miloe’im groep sterk tot uitdrukking. Veertig manschappen met even zovele melodieën en minhagim. Goed en wel aan de soep, werd er alarm geslagen en verdwenen we allemaal naar onze posten. De alarmsituatie bleef van kracht tot de volgende morgen 10.00 uur en er werd extra gepatrouilleerd. Nadat het weer rustig was geworden en de dagpatrouilles - die al extra hadden gepatrouilleerd vanwege het alarm - weer op pad waren gegaan, kwam de rest terug aan de sedertafel. Enkelen van ons hebben het ritueel afgemaakt en de sedermaaltijd als ontbijt genoten. Deze herinneringen komen elke Pesach weer in mij op. Het was een licht traumatische miloe’im.

Onze slavernij

Een van de gedachten die bij me op kwam tijdens de - korte - sederviering, bij het zingen van Bechol dor wador (in iedere generatie moet men zich zien alsof men zelf uit Egypte optrekt), was dat ónze slavernij die van het bezetten was. Het bezetten maakte dat ik daar politiewerk moest doen, wat mij, de overige soldaten en de burgerbevolking van Bani Soeheila in levensgevaar bracht en in niet minder mensonterende situaties. Sinds 1967 hebben wijzelf en onze kinderen net als de Palestijnen te maken met onszelf in de positie van bezetter. Een positie die geen mens en geen volk zou moeten willen innemen.

Zoals tijdens elke seder was ook op die seder het thema bevrijding. Bevrijding, niet alleen in de zin van afzwaaien van die miloe’im periode, vrij zijn was ook Israel bevrijd te zien van het juk van het onderdrukken. De signalen die we nu, deze Pesach, uit de regio krijgen, maken dat ik voorzichtig optimistisch ben over die op handen zijnde bevrijding. Dit jaar zijn we slaaf, volgend jaar vrij.

Andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










De laatste kruimels chameets - Judy Jaffe Schagen

‘Een ontwerp zoals dit vergeet je niet snel’, zegt Matthesius nu, in 2005. Hij is de ontwerper van het hier besproken object. Het is een blikje van geanodiseerd aluminium. Wanneer je de deksel open doet, zie je vier kwadranten. Samen vormen zij een gistzoeklamp of zuurdesemlamp.

Jan Matthesius werd geboren in 1950 in Amstelveen. Hij volgt een opleiding aan de Leidse instrumentmakersschool waar hij zich specialiseert in optiek. Vervolgens is hij als optisch instumentmaker verbonden aan de Technische Universiteit in Delft. Hij mist echter het creatieve aspect van ontwerpen en besluit zich in Schoonhoven toe te leggen op het goud- en zilversmeden. Het blijkt een gelukkige switch te zijn. In 1975 ontvangt hij de schoolprijs van de vakschool Schoonhoven. Deze prijs zou de eerste zijn in een lange reeks van prijzen en eervolle vermeldingen die hij zowel in Nederland als in het buitenland ontvangt. In 1976, hetzelfde jaar dat hij zijn studie afrondt, wordt Matthesius Fellow of the Gemmological Association of Great Britain.

Hij vestigt zich als freelance ontwerper en edelsteenslijper eerst in Streefkerk en vervolgens in Schoonhoven. Hij geeft dan les aan een vakschool in Schoonhoven en aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam.

Specialist

In de beginjaren van zijn loopbaan is zijn specialistische achtergrond duidelijk te zien. Zoals hij zelf zegt: ‘In mijn vorige leven was ik een optisch instrumentmaker en de voor een optisch instrumentmaker gebruikelijke technieken heb ik toegepast op edelstenen’. Zo is bijvoorbeeld het sieraad ‘Telescope’ geheel tot stand gekomen vanuit het denken van een instrumentmaker. Miniatuur schroefverbindingen, draaipunten, telescopische buizen, het is allemaal aanwezig in dit werkstuk dat eigenlijk bestaat uit drie sieraden-in-één: halssieraad, armband en speld. De hoofdelementen zijn afgeleid van een telescoopantenne van een radio.

Deze technische elementen zouden later minder zichtbaar in de verschillende ontwerpen aanwezig zijn, maar spelen op de achtergrond nog altijd mee. Bij zijn uitleg over de gistzoeklamp benadrukt Matthesius keer op keer het ingenieuze ontwerp van het lampje: ‘je hoeft er maar op te drukken en het gaat aan’. De gistzoeklamp is een ontwerp waarin veel liefdes van Matthesius samen komen. ‘Na vijftien jaar had ik het vorige maand weer in mijn hand’, aldus Matthesius. ‘Ik was ontroerd. Nog steeds sta ik er helemaal achter. Dit ontwerp is precies zoals het moet zijn. Niets zou ik nu anders doen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Imposant nieuw museum Jad Wasjem - Eva van Sonderen

Wie het terrein van Jad Wasjem betreedt, kan het nieuwe historisch museum, ontworpen door de Canadees-Israelische architect Moshe Safdie, niet over het hoofd zien. Als een reusachtig grijsbetonnen trapezium ligt het ingeklemd in de berg en steekt er aan een kant ogenschijnlijk gevaarlijk uit. Via daklichten in de top komt er daglicht het gebouw binnen. ‘Om een tentoonstelling over de Holocaust te herbergen zou een gewoon gebouw niet voldoen. Ik wilde iets archeologisch creëren, iets dat uit de aarde komt’, verklaarde Safdie.

Een bezoek aan het nieuwe museum begint op de benedenverdieping en is als een reis door de tijd, van het vooroorlogse joodse leven in Europa, via de opkomst van het nationaal-socialisme, de eerste deportaties, de getto’s van Warschau en Wilna, de verschrikkingen van de kampen, tot aan de oprichting van de staat Israel en wat daar aan voorafging, zoals de internering door de Britten van joodse overlevenden op Cyprus. Vanuit de middelste gang worden bezoekers via een zig-zag route door negen verschillende galerijen gevoerd. Het is een beklemmende reis door een labyrint dat ten slotte letterlijk naar het licht leidt, op een hooggelegen balkon, vanwaar de bezoeker uitkijkt op het zonovergoten panorama van Jeruzalem. ‘Ik wilde laten zien dat dit verhaal een einde heeft: we zijn er in geslaagd een staat te creëëren’ aldus de architect.

Transformatie

Jad Wasjem heeft de laatste jaren een transformatie ondergaan: van een armoedig gesubsidieerd overheidsinstituut, in 1953 door de Knesset opgericht, is het nu een zelfstandige instelling die beschikt over een jaarlijks budget van tien miljoen dollar, voornamelijk afkomstig uit fondswerving onder buitenlandse geldgevers. De overheid draagt nog maar tien procent van de kosten bij. De afdeling Onderwijs, die vroeger vijf werknemers had, is nu de Internationale School voor Holocaust Studies geworden, met een staf van ruim honderd mensen, waar les wordt gegeven aan leerkrachten uit allerlei landen. Die financiering heeft effect op het beleid: het museum erkent nu ook het belang van het bestaan van joods leven in de diaspora en hamert minder op ‘Israel als het enige antwoord’. Alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken sloeg in de persconferenties rond de opening nog de oude toon aan.

De hele vernieuwingsoperatie heeft honderd miljoen dollar gekost, waarvan veertig miljoen werd besteed aan het historisch museum. Verantwoordelijk voor deze transformatie is de in 1993 aangetreden nieuwe voorzitter van het directoraat, Avner Shalev, die tevens hoofdconservator van het museum is. ‘We realiseerden ons in de jaren negentig dat er op korte termijn geen directe overlevenden meer zouden zijn’, zegt hij. ‘Al ons werk hier is gericht op de dag dat ik hierover met mijn kleinkinderen moet praten, een generatie die niet meer aan een overlevende kan vragen “hoe het echt is geweest”.’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Joodse denkers waren hun tijd ver vooruit (1) - Chaim van Unen

Voor veel Joden is Napoleon een begrip. Niet vanwege de roemruchte veldslagen die hij voerde en won (of verloor), maar omdat hij de emancipatie van de Joden een enorme duw in de goede richting heeft gegeven. Voor het eerst in 1800 jaar werd er op zijn initiatief weer een Sanhedrin opgericht, waarmee de maatschappelijke gelijkberechtiging van de Joden in een christelijke samenleving een feit werd. Joden waren Franse burgers geworden en niet langer een gediscrimineerde minderheid. De gettomuren konden worden afgebroken, de gettopoorten gingen open.

Dat alles was een resultaat van de Verlichting. De oude machtsstructuur, gedomineerd door de aristocratie, in nauwe samenwerking met de katholieke kerk, was tijdens de Franse Revolutie op brute wijze afgebroken en vervangen door een werelds regime. Het vrije denken werd de basis voor de nieuwe samenleving. Kerk, religie en ‘ander bijgeloof’ hadden afgedaan. Men kondigde een nieuwe tijd aan, die werd gekenmerkt door de opvatting dat alle problemen konden worden opgelost op basis van de Ratio. Niet alleen in Frankrijk maar ook in grote delen van Europa. Vrijheid, gelijkheid en broederschap, óók voor de Joden.

Verlicht mens

Dat klinkt allemaal mooi, maar daarmee lijkt het net of Napoleon en de zijnen de Joden een dienst hadden willen bewijzen. Alsof de Joden daarin slechts passief waren geweest en nu dankbaar moesten zijn. Maar niets is minder waar. De idee van vrijheid op basis van de eigen denkkracht is aanzienlijk ouder dan Napoleon. Daarbij hoeven we niet eens te denken aan beroemde zeventiende-eeuwse denkers als Voltaire, Rousseau en Montesquieu. Het was de joodse filosoof Mozes Mendelssohn die al vanaf het begin van de achttiende eeuw had gestreden voor emancipatie van de Joden in Duitsland. Hij was een verlicht mens, dat wil zeggen dat hij voorrang gaf aan het rationele denken boven het geloof, zonder overigens het geloof te willen afschaffen. Mendelssohn was een uitgesproken vertegenwoordiger van de Haskala, de joodse Verlichting. En als verlicht denker streefde hij naar de modernisering van het Jodendom. Een van zijn hoofddoelen was het Jodendom te bevrijden uit zijn mentale en religieuze getto.

We kunnen ons nu terecht afvragen of er vóór de Haskala, vóórdat denkers als de Gaon van Wilna en Mendelssohn hun werk deden, dan geen Verlichting was. Leefden Joden toen nog in het duister van magie en blind geloof? Leefden zij in die tijd dan in volstrekte gehoorzaamheid aan de en in volkomen overgave aan de eeuwige waarheid van de Tora? Op last van de rabbijnen en zonder zelf na te denken? Dat zou een te simpele vooronderstelling zijn. Het zijn juist die joodse Middeleeuwen waarin we zien dat de strijd tussen Geloof en Verstand in alle duidelijkheid haar intrede doet in de geschiedenis.

Brandstapel

Het is daarom buitengewoon interessant om te zien dat de vragen waarmee de moderne verlichtingsdenkers in de achttiende en negentiende eeuw worstelden, door joodse denkers al tussen de - grofweg - tiende en veertiende eeuw waren aangekaart.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











De regenmaker - prof. dr Admiel Kosman

Het verhaal in de Misjna over Honi Hame’agel, de regenmaker, is vrij algemeen bekend en tekstgeleerden hebben het al van allerlei verschillende kanten belicht. Toch is het de moeite waard er nogmaals naar te kijken, vanwege de spirituele inzichten die schuil gaan in deze eeuwenoude tekst. Dit is de versie van het verhaal zoals het is opgetekend in Ta’anit 3:8.

‘Het gebeurde eens dat de mensen zich tot Honi Hame’agel wendden en hem vroegen te bidden voor regen. Hij zei de mensen hun Pesach-ovens (de klei ovens die werden gebruikt om het vlees voor het Pesachoffer te braden, ak) bij hem te brengen, opdat die in de regen niet zouden veranderen in een onbruikbare kleimassa. Hij zei gebeden, maar er viel geen regen. Wat deed hij vervolgens? Hij trok een cirkel in de grond, ging erin staan en sprak de volgende woorden: “Meester van het universum, Uw kinderen hebben zich tot mij gericht omdat zij mij beschouwen als een lid van Uw huishouden. Bij Uw ontzagwekkende naam zweer ik dat ik me niet zal verroeren totdat U genade heeft met Uw kinderen”. Daarop begon het zachtjes te regenen. Honi zei: “Dit is niet de regen waarvoor ik heb gebeden; mijn gebed was voor regen die de waterreservoirs, de greppels en de vijvers vult”. Daarop begon het te stortregenen. Honi riep: “Dit is niet waarvoor ik heb gebeden; mijn gebed was voor regen die een weldaad, een zegen en een gift is”. Daarop begon het op de gebruikelijke wijze te regenen, net zo lang tot de Joden genoodzaakt waren Jeruzalem te verlaten en de Tempelberg te beklimmen (om te ontsnappen aan de overstromingen, ak).

De mensen gingen naar Honi en zeiden: “Zoals je hebt gebeden voor de komst van de regen, bid zo nu ook voor het wegtrekken ervan”. Honi antwoordde: “Ga kijken of ‘Even Hato’im’ (een rots in Jeruzalem waar verloren en gevonden voorwerpen werden gedeponeerd en geclaimd, ak) uiteen is gevallen”. Daarop stuurde Rabbijn Sjimon ben Sjetach hem de volgende boodschap: “Als iemand anders dan jij dit had gedaan, had ik hem in de ban gedaan, maar wat kan ik beginnen tegen iemand die God smeekt en bij Hem gehoor vindt, op dezelfde wijze als een zoon zijn vader smeekt en bij hem gehoor vindt? Zoals er staat geschreven: ‘Je vader en moeder zullen zich verheugen; zij die je het leven heeft gegeven, zal daar blij om zijn’. (Misjlé 23:25)’

Gedrag

Het gedrag van Honi is inderdaad opmerkelijk en de Rabbijnen van weleer waren er slecht over te spreken. Ik wil echter niet zozeer stilstaan bij Honi’s gedrag, maar bij dat van God. In dit verhaal wordt God geportretteerd als een zachtaardige vader die er niet in slaagt het voortdurende ‘soebatten’ van Zijn kinderen te negeren. Hij is zeker niet beledigd door hun gedrag: Hij is niet boos op hen en uiteindelijk geeft hij hun waar ze om vragen. De vraag is waarom Hij de regen überhaupt belet te vallen als Hij zoveel van hen houdt. Ik heb het gevoel dat God een situatie wil creëren waarin Hij hun iets kan geven. Hij zou het prettig vinden als zij hun leven zouden beteren, berouw zouden tonen, gebeden zeiden, maar Zijn hart smelt gewoon wanneer Honi met zijn foefjes begint. Honi is als dat schattige knulletje dat een ‘charme offensief’ inzet en zijn zin krijgt. God geeft zich gewonnen en het begint hard te regenen, een teken van Zijn diepe gevoelens voor Zijn kinderen. Het regent zó hard dat zij Hem erop moeten wijzen dat heel Jeruzalem onder water komt te staan.

Tegelijkertijd vertoont Honi’s handelen een aantal magische elementen: de kring die hij trekt, is in vele culturen een bekend magisch teken.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Kom vanavond met verhalen - David P. Hein

Kom vanavond met verhalen

hoe de oorlog is verdwenen,

en herhaal ze honderd malen:

alle malen zal ik wenen. (uit: Vrede - Leo Vroman)

Af en toe schaam ik me voor mezelf. Hoewel ik in Nederland wel eens het gevoel heb het oorlogsverleden van mijn familie mee te dragen, ben ik in dat opzicht toch een tweedehandsje. Ik ben nooit beschoten (dat wil zeggen, niet persoonlijk - in Israel heb ik wel geweervuur gehoord), ik heb nooit honger gehad en ware doodsangst ken ik alleen van horen zeggen. Toen ik zestien was, tien jaar geleden, was ik bezig met het roken van stiekeme jointjes, droomde ik van het studentenleven en keek ik tijdens het ‘kort-nieuwsitem’ van het achtuurjournaal naar vallende bommen in Sarajevo.

Toen mijn Bosnische vrienden die leeftijd hadden, tien jaar geleden, waren ze zenuwverslaafd aan sigaretten, droomden zij van een leven en waren zij het ‘kort-nieuwsitem’. Als ik af en toe vertel dat ik soms een boefje was op school, verschrompel ik bijna. Deze luxe hadden zij niet; pas hier kan ik bevatten hoe ongelooflijk bevoorrecht ik ben om in die tijd te zijn opgegroeid in Nederland, ondanks de tegenwind die het gezin waaruit ik kom, toen ervoer.

Gevaren

De oorlog kwam hier niet uit de lucht vallen (hoewel het duidelijkste product hiervan, de bommen, dat wel deden). In 1991 stortte Joegoslavië in. Gevechten braken uit in de twee noordelijkste deelrepublieken Slovenië en Kroatië. In Sarajevo probeerde men de ogen te sluiten voor de gevaren die ook voor Bosnië bestonden. Slovenië en Kroatië waren een paar uur rijden verderop; hier was men veilig.

In april 1992 betrok het Joegoslavische Nationale Leger, de JNA (gedomineerd door Serviërs), stellingen in de bergen rondom de stad, zogenaamd voor oefeningen. ’s Nachts werden invloedrijke mensen van hun bed gelicht door onbekende gemaskerde mannen en ontploften er soms granaten. Overdag deed het JNA of zijn neus bloedde en zei hier niets tegen te kunnen doen omdat ze niet wisten wie daarvoor verantwoordelijk waren.

Op 2 mei 1992 begon de oorlog voor Sarajevo echt. De Bosnische president, die in het buitenland was gaan onderhandelen over internationale hulp aan Bosnië, werd op het vliegveld gearresteerd door het JNA. De gemeentepolitie en de maffia omsingelden daarop gezamenlijk het hoofdkwartier van het JNA, dat nog steeds in Sarajevo lag. Vanuit de bergen zond het JNA een militair konvooi met tanks om het hoofdkwartier te ontzetten. Middenin de stad - op tien minuten lopen van mijn werk - werd dit konvooi in een fel gevecht door de politie en de maffia aan gort geschoten. De president werd geruild tegen de commandant van het hoofdkwartier.Vanaf dat moment was de belegering een feit.

De combinatie politie/maffia is minder gek dan zij klinkt. Bosnië had op dat moment geen leger. De enigen die wapens hadden, en niet bang waren om die te gebruiken, waren de politie en de maffia. Toen de ‘oefeningen’ begonnen, staken politie en maffia blijkbaar de koppen bij elkaar en maakten afspraken over de verdediging van de stad. De politieagenten en maffialeden die het konvooi in de pan hakten, worden nu nog steeds gezien als helden, die ervoor hebben gezorgd dat de stad niet in handen viel van het JNA. Het huidige probleem is echter dat veel maffialeden boeven bleven en zich uiteindelijk ook schuldig maakten aan oorlogsmisdaden en zich daarvoor zullen moeten verantwoorden, ondanks hun heldendom.

‘De Oorlog’

De Oorlog is hier nooit ver weg. Ik weet niet of dat is omdat ik er mee bezig ben, of omdat men er zelf mee bezig is (volgens mijn huisgenoten in Groningen was ik altijd met oorlog bezig, dus voor hen is deze vraag retorisch...). Op de vreemdste momenten duikt hij op in gesprekken (toen ik hier net was, vroeg ik nog wel eens welke oorlog ze bedoelden met ‘De Oorlog’ - de Tweede Wereldoorlog misschien, of toch die van 1992-1995? Laten we in goed Nederlands zeggen dat ik ‘self centered’ en naïef ben). Mijn generatie en die daarvoor waren de generaties die vochten en de ellende zagen. Het zijn ook de generaties met wie ik bevriend ben. Hun verhalen zijn gruwelijk en onvoorstelbaar.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice