Aan vijf jaar voorbereidend werk kwam op 27 april een einde. Het Digitaal Monument van de Joodse Gemeenschap in Nederland werd gepresenteerd aan de buitenwereld. Een monument dat echter nog lang niet klaar is, want de hoop is dat velen nog informatie zullen toevoegen over al die vooroorlogse joodse Nederlanders van wie nog weinig of niets bekend is.
Een interactief monument dus, waar onherroepelijk ook fouten op staan. Maar alle nieuwe informatie die wordt aangeboden, zal eerst worden gecontroleerd. Dé motor achter het project was en is de historicus Ies Lipschits, die tot twee dagen voor de lancering van de site in cyberspace nog aan persoonsbeschrijvingen werkt. Voor de digitale verwerking van de gegevens wordt hij bijgestaan door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, met name door de projectleider Karin Hofmeester, die de aanwezigen aan het eind van de presentatie laat zien welke ingangen de site allemaal biedt om het monument te bezoeken.
Hoezeer velen die op de site worden genoemd voor Lipschits ‘een ponem’ hebben gekregen, blijkt uit het bevlogen verhaal dat hij die middag houdt in de Uilenburger sjoel in Amsterdam. Het monument is niet bedoeld als herinnering aan de verwoesting, ook niet als herinnering aan de kampen, maar wil de joodse gemeenschap, ‘met hun tsores en simches’, aan de vooravond van de ramp in herinnering brengen en houden. Lipschits noemt de rabbijnen uit zijn jeugd: rabbijn Philip Frank, reb Simche, rabbijn Coppenhagen en rabbijn De Hond. Hij vertelt over opgepakte Joden ‘verdacht van onttrekking aan evacuatie’, of ‘verduistering’ (van eigen vermogen!) en alsnog opgepakte onderduikers die door te zoeken op ‘politieblad’ naar voren komen. Over de vele verenigingen die joods Nederland kende voor de zorg voor minderbedeelden, over de grote trots van de joodse gemeenschap, de Joodse Invalide. Alles en iedereen krijgt structuur en het eigen gezicht in zijn verhaal. ‘Een leraar kan nu met zijn klas op het Digitaal Monument nagaan hoeveel joodse kinderen er woonden in de straat waar hun school staat. (...) Het is een vorm van Sjoa-educatie die de leerlingen van nu wellicht wat dichter bij het gebeuren van toen brengt.’ Die zoekmethode, of ‘wandeling’, is mogelijk geworden doordat 24.700 straten in heel Nederland zijn voorzien van postcode.
Demonstratie
Karin Hofmeester geeft vervolgens via een live verbinding met internet een demonstratie van de site (ontwerp Mediamatic). Wie bijvoorbeeld Joseph Hartz opgeeft als zoekopdracht, belandt op diens persoonspagina en kan van daar doorklikken naar de gezinspagina of de adrespagina.
Het is raadzaam voor bezoekers om eerst alle informatie over het gebruik op de site na te lezen. Wie niet op naam zoekt, kan kiezen voor een stad of gebruik maken van de begrippenlijst op de site. De mogelijkheden zijn legio. Wie klikt op thema’s treft een aantal pagina’s aan waaronder enkele heel pregnante, zoals het filmpje dat een buurman maakte van het ophalen van het gezin De Jongh in Leeuwarden op 12 november 1942.
Zoals gezegd biedt de site bezoekers de mogelijkheid aanvullingen te doen op de reeds aanwezige, maar vaak zeer summiere informatie over de personen op het monument, die na toetsing wordt ingevoerd op de betreffende pagina’s. Er zijn al 3.900 reacties binnen gekomen.
De site is tevens uitgebreid getoetst op het gevaar van kwaadwillende hackers. En om redenen van privacy zijn personen die de oorlog overleefden alleen maar opgenomen als blanco staafjes op de gezinspagina’s.
Ook voor het bestuur van de stichting Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland is het werk nog niet afgelopen. Het heeft zich ten taak gesteld lesprogramma’s te ontwikkelen.
www.joodsmonument.nl
Andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
De Universiteit van Amsterdam werkt mee aan de tweede, herziene editie van de Encyclopaedia Judaica, in omvang en ambitie zoiets als de Britannica van het Jodendom. De hoofdredactie van de sectie ‘The Netherlands’, met daarin lemma’s variërend van Spinoza tot Herman Heijermans, leek aanvankelijk een overzichtelijk pakket, maar gaf al snel aanleiding tot bespiegeling. Hoe schrijf je in godsnaam in 50.000 lemma’s het verhaal van een oud volk en de dingen die nooit voorbijgaan?
Van het joodse leven in Aberdeen tot de verlaten kille van Zyrardow. Van hogepriester Aaron tot de Jiddisje theaterman Zalman Zylbercweig. Van antisemitisme tot Zyklon B. Alles wat u over het Jodendom zou moeten of willen weten staat erin. Althans, tot en met 1971. Want dat was het jaar waarin, in zestien ferme delen, de Encyclopaedia Judaica verscheen, door Nederlandse gebruikers meestal liefkozend ‘de EJ’ genoemd. Een standaardwerk, waaraan destijds alle grote mannen uit de internationale Jewish studies hadden bijgedragen (onder de 195 editors waren slechts zeven vrouwen, allen niet geheel toevallig verantwoordelijk voor de zachte sectoren literatuur, muziek en dans). Maar, zoals we zullen zien, de ambitieuze nieuwe EJ was heel wat meer dan een verzameling state-of-the-art joodse wetenschap in 25.000 kolommen. En dat had natuurlijk alles te maken met de recente geschiedenis.
Mausoleum
Uiteraard waren er in 1970 legio geleerde redenen geweest om een actuele synopsis van joodse kennis op de markt te brengen. Om te beginnen was daar de bloei van de mada’é ha-jahadoet, de joodse studiën, aan de Israelische universiteiten, waar men al voor de stichting van de staat begonnen was een alternatieve vaderlandse geschiedenis te schrijven, op zionistische leest geschoeid. In die nieuwe nationale setting had men bovendien de gelegenheid aangegrepen een paar oude blinde vlekken op de joodse intellectuele kaart, zoals Kabbala en volkscultuur, eindelijk weg te werken. De ontdekking van veelbelovende ‘nieuwe’ bronnen, waaronder de Dode-Zeerollen, deed de rest. In de eerste naoorlogse decennia was een academische herijking van de joodse geschiedenis onvermijdelijk.
Maar er was die eerste naoorlogse decennia meer onvermijdelijk. Want het kon niet anders of de jongste geschiedenis zou een zwaar stempel drukken op het proces van historische herbezinning. De editors van de EJ maakten er tenminste, in hun ten geleide, geen geheim van: hun magnum opus beoogde meer te zijn dan een wetenschappelijk naslagwerk. Het was evenzeer bedoeld als een monument voor het Europese Jodendom, dat onherstelbaar beschadigd uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen. Een mooie maar tegelijk ook wat macabere gedachte. Want met deze piëteitsvolle opdracht had de redactie dat Europese Jodendom in zekere zin pas echt ten grave gedragen. Met de encyclopedie als mausoleum, waar duizend jaar Europees-joodse cultuur, alfabetisch gerangschikt en rijk geïllustreerd, voor de vergetelheid werd behoed, terwijl het joodse leven zijn normale loop kon hervatten in het enig echte vaderland: de jonge staat Israel. In zijn onverbloemde ‘Isralocentrisme’ heeft de EJ soms inderdaad wel iets van een zionistisch manifest. In zijn behandeling van de Holocaust is de EJ echter vooral een indrukwekkend ‘j’accuse’.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
‘Je kunt het kind wel uit de oorlog halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind?’ Een mooie slogan, met een onprettig antwoord: niet.
Op een avond ga ik na het werk boodschappen doen. Mijn kamergenoot en supervisor Gerald is net in de stad komen wonen en moet nuttige dingen aanschaffen. Gerald komt uit Rwanda en maakt zich zorgen over de winter. Dus Tarik, Lejla en ik gaan hem helpen bij de aankoop van winterspullen. Als een wervelwind gooit Lejla spullen in Geralds karretje; als slaafse honden lopen Tarik en ik er grappend achteraan. Na het boodschappen doen, worden we uitgenodigd om nog wat te drinken bij Gerald thuis. Hij woont in een typisch Bosnisch appartement, waar we, volgens lokale traditie, onze schoenen uit moeten doen.
Discussie
Lejla en Tarik kijken rond en beginnen met elkaar te babbelen over de moeite die het moet hebben gekost om dit appartement warm te houden tijdens de oorlog, maar ‘...ach, het is ook wel een hoog gelegen appartement en dus zal men er tijdens de oorlog wel niet hebben kunnen wonen’, enzovoorts enzovoorts. De opmerkingen zijn de opmaat voor een verdrietige discussie.
In die discussie vergeet men dat ik een buitenstaander ben en lid van het internationale werkersgilde. Woedend en teleurgesteld wordt gesproken over het gebrek aan hulp tijdens de oorlog. Lejla vertelt dat ze zag hoe een VN-pantserwagen langsreed en weigerde zwaargewonde kinderen mee te nemen. Dat zou een schending van de neutraliteit zijn. De kinderen stierven.
Bosnië kreeg een wapenembargo opgelegd door de VN en vocht met de rug tegen de muur tegen tegenstanders die er in hun daden geen geheim van maakten hun tegenstander te willen uitroeien. Na de oorlog kwam dezelfde VN terug naar dit land en vertelde hoe het opnieuw zou moeten worden opgebouwd en gestructureerd, zodat zo’n massaslachting onder de burgers van dit land niet nog eens zou kunnen gebeuren. De ironie van deze gedachtekronkel is ronduit stuitend.
Lejla is nu 25, Tarik 29. Aan het begin van de oorlog waren ze dertien en zeventien. Kinderen nog. Lejla verwijt Tarik, half grappend, dat hij de stad heeft verlaten tijdens de belegering. Hij had die mogelijkheid, omdat zijn vader Syrisch staatsburger is. Ze noemt hem ‘Quisling’ (de naam van een Noorse politicus die berucht werd om zijn collaboratie met de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog), en vertelt geëmotioneerd over de ellende die ze drie jaar lang heeft meegemaakt in de stad. Haar woorden klinken verbitterd en teleurgesteld, en hard. Haar oordeel over de internationale gemeenschap is scherp maar accuraat: too little, too late, too few.
Echo
De discussie en de verhalen hebben me aangegrepen; het is een echo van de verhalen die Holocaust-overlevers vertellen. Het ‘Nie wieder’, dat zovelen in de mond bestorven ligt, is een grote wassen neus. ‘Nie wieder’ wat? ‘Nie wieder’ Duitsland? ‘Nie wieder’ de Sjoa? ‘Nie wieder’ in West-Europa? Dat alles zal wel lukken. Voor de rest van de wereld is de standaard toch een beetje anders. ‘Nie wieder genocide’ is een loze kreet. Toen de tijd er was om de ‘Nie wieder’ gestand te doen, heeft de Westerse wereld keer op keer miserabel gefaald. Maar goed, aan de andere kant: ‘Zijn wij ons’ broeders hoeder...?' Wij zijn de oorlog hier in Bosnië niet begonnen....
De Holocaust heeft veel gevolgen gehad voor de wereld: het mensenrechtenregime dat we nu kennen en waar de wereld trots op kan zijn - hoewel het vaak niet op de juiste manier wordt gebruikt -, is een rechtstreeks gevolg van de Tweede Wereldoorlog. De Holocaust heeft echter ook geleid tot een vorm van cognitieve dissonantie, waar mensen in Bosnië, Rwanda, Darfur nu de wrange vruchten van plukken: de Holocaust was het ergste kwaad ooit. Daarom mag die nooit meer gebeuren en dus zal die nooit meer gebeuren, want het was het ergste kwaad ooit en we hebben afgesproken dat het ergste kwaad nooit meer gebeurt. En dus is het ook nooit meer gebeurd. En dus heeft de wereld nooit echt meer ergens hoeven ingrijpen... (jaja, de zin klopt echt).
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
In het voorgaande artikel liet ik zien hoe de joodse filosofen van de Middeleeuwen vooruit liepen op ontwikkelingen in het christelijke Westen. Ditmaal wil ik beschrijven wat zij voor de joodse wereld betekenden, waarbij ik mij richt op Jehoeda Halevi en Maimonides (Rambam). Twee mannen aan wie wij ons ook vandaag nog kunnen spiegelen, zonder daarbij ons kritisch vermogen uit te schakelen.
Wie het werk bestudeert van Jehoeda Halevi en Maimonides, twee grote joodse geleerden, ziet naast overeenkomsten ook grote verschillen. Verschillen die ook in deze tijd nog van belang zijn voor de vraag waar het moderne Jodendom eigenlijk voor staat.
De oudste van de twee, Jehoeda Halevi, leefde van 1075 tot - vermoedelijk - 1141. Hij woonde en werkte voornamelijk in het welvarende en gecultiveerde zuiden van Spanje, Andalusië, dat onder de Islam tot grote bloei was gekomen. In deze islamitische wereld bloeide het Jodendom als zelden tevoren. De hoven van de kaliefen en edelen hadden met regelmaat Joden in dienst, vooral als arts, veldheer of filosoof. Zowel Jehoeda Halevi als Maimonides waren artsen.
Bedreiging
Ondanks de betrekkelijke rust in de tijd waarin Halevi leefde bestond er ook een bedreiging voor het Jodendom. Tegenwoordig hebben wij met een vergelijkbare uitdaging te maken. Die uitdaging ligt in de tegenstelling tussen wetenschap en geloof. Onlangs nog probeerde de minister van Onderwijs de evolutietheorie ter discussie te stellen als basis voor het biologie onderwijs op de Nederlandse scholen.
Voor welke uitdaging zag Jehoeda Halevi zich in zijn tijd dan geplaatst? Het klassieke Griekse denken maakte in zijn dagen opgang en de wetenschappelijke theorieën van beroemdheden als Aristoteles, Archimedes en Euclides waren populair, in kringen van intellectuelen zelfs dominant. Hun wetenschappelijke theorieën werden bestudeerd, maar de plaats van God daarin werd meer en meer naar de marge geschoven. Volgens Aristoteles was God niets meer dan degene die het uurwerk van de natuur ooit had opgewonden en op gang had gebracht. Hij werd daarom door Aristoteles de ‘Onbewogen beweger’, of de ‘Oerbeweger’genoemd. Daarna speelde God volgens Aristoteles geen rol meer. De door God op gang gebrachte kosmos functioneerde immers in overeenstemming met de door de Oerbeweger in gang gezette natuurlijke wetmatigheden.
Deze filosofie druiste volgens Halevi radicaal in tegen de joodse manier van geloven. Niet een onpersoonlijk en natuurkundig proces heeft deze wereld tot stand gebracht, maar een goddelijk proces van schepping en openbaring. En hij vond het hard nodig dat ook duidelijk maken, vooral aan zijn geloofsgenoten. Hij deed dat door een roman te schrijven. Een roman die nog elke dag in de boekwinkel kan worden gekocht of besteld. Dat beroemd geworden boek heet: Al Choezari (ook wel ‘de Koezari’ genoemd) en heeft de veelbetekenende ondertitel: ‘Het boek van argumentatie en bewijsvoering ter verdediging van een verachte Godsdienst’. Halevi schreef dit boek om aan te tonen dat het vaak zo verachte Jodendom op grond van argumenten aantoonbaar ‘beter’ is dan Christendom en Islam. Tegelijkertijd wilde hij de waarheidsclaims van de Griekse filosofie weerleggen.
Chazarenrijk
Hoe ging Halevi daarbij te werk? Als toneel voor zijn roman koos hij het hof van koning Boelan, de koning van het rijk der Chazaren, een koninkrijk dat heeft bestaan van 615 tot 1016 van de gangbare jaartelling en dat zich uitstrekte tussen de Zwarte Zee, het westen van Oezbekistan en het zuiden van Rusland. Het vormde een geografische buffer tussen de islamitische wereld in het zuiden en de christelijke in het noorden. Bij diverse archeologische opgravingen zijn vondsten gedaan die naar het bestaan van dit rijk verwijzen, zoals een eigen munt.
Koning Boelan worstelde met een probleem. Hij had een droom gehad waarin hem werd verteld dat hij weliswaar een goed mens was, maar dat hij een godsdienst zou moeten vinden die hem in staat stelde deze goede instelling en bedoelingen ook vorm te geven.
Dus laat hij een filosoof komen, om hem te ondervragen, vervolgens een islamitische geleerde en ten slotte een christelijke geleerde. Geen van allen kunnen zij de koning echter helpen bij zijn probleem. Ze spreken mooie woorden, behandelen algemene principes van hun overtuiging, maar voor de juistheid daarvan kunnen ze geen enkel bewijs leveren. Hun filosofie, respectievelijk godsdiensten zijn op geen enkele manier tastbaar. Wel verwijzen de Moslim en de Christen naar het Jodendom als basis en inspiratiebron van hun religie. Nieuwsgierig geworden, laat koning Boelan ook een joodse geleerde komen. De koning verwacht daar niet veel van. Wat kan een vertegenwoordiger van deze ‘verachte godsdienst’ hem nu bieden?
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Ik zal me deze reis naar Israel herinneren als de reis van de ‘medestanders’, een oude term uit het zionistische beweging waar rabbijn Ruben Bar-Ephraïm ons consequent mee aansprak. Anders dan de vorige keren was het geen reis met lege winkels, lege straten en een voortdurende angst voor bommen. Wel een reis van uitersten.
8 april
Alle geruchten over chamsim en zandstormen ten spijt is het prima weer onderweg naar kibboets Jahel. De eerste kibboetsnik die ons toespreekt, is Ron Bernstein, die ons meeneemt naar de pomeloboomgaard en vertelt over Pomeloes for Peace. Er werden eens voetstappen in het zand aangetroffen en hij zag soldaten rondrijden op zoek naar Jordaanse pomelodieven. Hij vond de diefstal zó’n compliment dat hij de soldaten een kist pomelo’s gaf en hun vroeg het incident te vergeten. Naderhand besloot hij gewoon wat kisten met de vruchten bij de grens met Jordanië neer te zetten. ‘Mijn bijdrage aan de wereldvrede’.
9 april
Laurie Stark vertelt over het reilen en zeilen van de kibboets. ‘Er is veel veranderd. Naast de 47 leden zijn er ook veel mensen die hier wonen en gewoon huur betalen, of die hier een huis komen bouwen.’
Er is in de kibboets een zwarte zwaaierstaart gesignaleerd. Vogelaars uit Friesland kregen daar een sms-bericht over en reisden naar Jahel!
We bezoeken Timna Park, waar archeologen 80.000 witte cirkels in het zand vonden. Iedere cirkel bleek de opening te bedekken naar een mijnschacht uit de hoogtijdagen van het faraonische Egypte, ongeveer 3.300 jaar geleden. De Midianieten hebben de mijnen daarna overgenomen, en volgens sommige historici zouden de Joden afstammen van de Midianieten.
Als de avond valt, maken we havdala bij de indrukwekkende Pilaren van Salomo.
10 april
Verdeeld over zes jeeps maken we een Eco-Tour door de woestijn, geleid door een gids die de locatie van ieder grassprietje lijkt te kennen. De dag eindigt in Eilat. Sommigen gaan zwemmen bij de dolfijnen, anderen snorkelen in een koraalreservaat, gaan wandelen in de bergen of gaan winkelen.
11 april
Na een bezoek aan Mitspe Ramon, een ouderwets psychedelische ervaring, stappen we uit bij Sdé Boker, de kibboets waar Ben Goerion - geboren als David Gruen in Polen - zijn laatste jaren sleet. Een van zijn uitspraken is er in steen gehakt: ‘Om te kunnen voortbestaan, moet de staat Israel naar het zuiden trekken’. Hij keek naar de Negev en zei ‘Wat hier ontbreekt, zijn Joden en water!’
Onderweg naar het noorden stoppen we in Ra’anana, een welvarend stadje met een prachtige, nieuwe liberale sjoel. Een rijke Amerikaan was aan het rondkijken voor een goed doel, en heeft het hier gevonden. ‘Ik wou alleen dat iedereen zo’n geluk kon hebben’, zegt een woordvoerster.
12 april
In het vredescentrum Givat Haviva, in de Sharonvallei, is de eerste spreker Mohammad Darawshe, die ons vertelt over wat hij institutionele discriminatie noemt. ‘De Israelische Arabieren vormen negentien procent van de totale bevolking, maar van alle Israeli’s onder de armoedegrens is 52 procent Arabier. Onze kindersterftecijfer is drie keer zo hoog. Maar het echte probleem is het onderwijs. Op iedere dollar voor een Arabisch kind, wordt $ 2,30 uitgegeven voor een joods kind, vroeger was dat zelfs $ 6,00.’ Een volgende spreker vertelt ons over een school waar joodse en Arabische kinderen samen les krijgen.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Het eerste wat je ziet wanneer je het nieuwe museum van de geschiedenis van de Sjoa in Jad Wasjem binnenloopt, is een video-installatie.
Michal Rovner toont met deze film ‘I still see their eyes - The Vanished Jewish World’ het leven vóór de Sjoa. Het is een eerste kennismaking met de mensen wier verhaal in de rest van het museum wordt verteld. Michal Rovner is ruim twee jaar geleden benaderd door Jad Wasjem om een voorstel in te dienen voor het maken van een video. Het moest op een driehoekige muur kunnen worden geprojecteerd. Er mocht alleen origineel materiaal worden gebruikt. De presentatie moest een beeld geven van het joodse leven vóór de Sjoa, een beeld van het leven dat verloren is gegaan. En het mocht niet langer dan acht minuten duren. Uiteindelijk werden het tien minuten.
Het resultaat is indrukwekkend. Misschien wel het meest indrukwekkende van de hele museumpresentatie.
Voor het maken van de video is gebruikgemaakt van een enorme hoeveelheid fragmentjes uit een aantal films van voor de oorlog. Het was nog niet zo eenvoudig materiaal te vinden. Film was duur en werd nog niet veel gebruikt. De meeste beelden komen uit home movies die zich nu bevinden in de vele archieven en privé-verzamelingen overal ter wereld. Rovner heeft bijvoorbeeld beelden van haar grootouders uit Duitsland gebruikt. Ander materiaal is onder andere afkomstig uit het National Center for Jewish Film (Brandeis University, Mass.), Beth Hatefutsot in Tel Aviv en het Nederlands Film Museum in Amsterdam. Rovner heeft veel tijd besteed aan het restaureren van de filmpjes. Het verval waaraan ze onderhevig waren, wilde zij eruit halen. Het verval komt later in het museum aan bod.
Het eind van het museum bestaat uit een groot raam dat uitkijkt over Jeruzalem. Rovner wilde dat ook het begin van het museum een raam zou zijn. Een raam naar het verleden, een landschap. Omdat het videobeeld elf meter hoog is, was het belangrijk uit te vinden wat zo’n uitvergroting met een gezicht doet. Hoewel Rovner in eerder werk heeft geprobeerd de identiteit van de personen uit te vlakken, was het voor deze film van belang dat de personen hun menselijkheid behielden.
Het is een bewegend landschap. De film wordt van rechts naar links afgespeeld, zoals ook het Hebreeuws wordt gelezen. Tegelijkertijd bewegen de mensen zich van links naar rechts. Dit zorgt voor een intrigerende spanning. Vaak zie je een aantal loops achter elkaar. Deze repeterende patronen zijn kenmerkend voor Rovner. Maar, zoals ze zelf zegt, het werken voor Jad Wasjem heeft nog een extra of een andere dimensie gegeven. In dit geval zorgen de loops ervoor dat de mensen in de films voor altijd bestaan.
Levend verleden
Het is geen film in de zin van een normale cut to cut film geworden. Rovner wilde geen verhaal vertellen, geen nieuw beeld aanreiken. Ze wilde het verleden weer laten leven. Hiervoor heeft ze de film in honderden fragmentjes opgedeeld. Zoals ze zelf zegt: ‘Een kip hier weggehaald en een kind daar weer neergezet’. Daarbij lette ze erop dat er iets van elk land in Europa in zou zitten.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 5
2005
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice