Voor de poorten van 5766 - rabbijn Sonny Herman

In zijn honderdtwintigste levensjaar, aan het eind van een gevecht van veertig jaar om een bende slaven te maken tot een gedisciplineerd volk, spreekt Mosjè: Atèm nitsawim - ‘Vandaag staan jullie allen voor de Eeuwige. De leiders, mannen, vrouwen en kinderen, wijzen en eenvoudigen van geest, jong en oud en ook zij die ervoor kozen hun lot te delen met dat van jullie. Jullie zijn allen hier om een verbond aan te gaan met God waarin jullie bevestigen dat Hij jullie God is en dat jullie Zijn volk zijn’ (Dewarim 29:9-10). De samengestroomde mensen staan op het punt een nieuw leven te beginnen in een nieuw land.

De kern van deze ‘Jamim Noraïm’ is de herbevestiging van ons verbond met de ‘God van voorbije tijden’, waardoor dat contract relevant wordt in het hier en nu. De Toratekst benadrukt hajom - vandaag.

Vandaag staan we opnieuw aan het begin van ons eigen proces van regeneratie. We dienen gemaakte fouten te vergeven zoals ook onze eigen fouten worden vergeven. Salachti - Ik vergeef - zegt de altijdzijnde God van de schepping. We behoeven vergeving en we dienen te vergeven alvorens wij kunnen binnentreden in het land van alle mogelijkheden dat besloten ligt in een goed, nieuw jaar. Dit is het moment om ons ritueel te zuiveren: ‘Want op deze dag zal verzoening jouw deel zijn; in het aangezicht van de Eeuwige zal je worden gezuiverd van al je zonden’ (Sjemot 30:16).

Uitdagingen

Groot is de spanning overal in de joodse wereld. Tijdens deze ‘Ontzagwekkende Dagen’ worden wij geconfronteerd met uitdagingen die nog nooit zo duidelijk waren als déze vandáág’. Druk binnen de eigen groep en druk van buitenaf verdelen het joodse volk. Kan ons ‘vandáág’ ons helpen ‘onze dagen van weleer te hernieuwen’? Dagelijks worden we eraan herinnerd dat wij juist als partners in Gods schepping voor de uitdaging staan en de gelegenheid krijgen om te helpen de fouten die zijn begaan uit naam van het geloof recht te zetten. We worden herinnerd aan onze belofte om de wereld waarin wij leven te helen, tikoen olam, en aan onze vastberadenheid om niet te vervallen in preken voor eigen parochie. Er is veel dat wij Joden als volk anderen kunnen bieden en met hen kunnen delen. Wij mogen dan ook nooit vergeten hoe wij ons hart en onze geest kunnen openen voor de velen die met ons een leven zoeken dat is gebaseerd op oprechtheid, liefde en wederzijds respect. Wij moeten worden herinnerd aan onze opdracht ‘een licht voor de volkeren’ (Jesjajahoe 42:6) te zijn; wij zijn ‘uitverkoren’, maar niet alleen voor onszelf.

Wanneer we om ons heen kijken, zien wij een religieuze wereld wier leiders de gebruiken en strategieën van krijgsheren hebben aangenomen. Religieuze leiders hebben hun wereld van religieuze onderwerpen verlaten om politici en manipulators te worden. Macht, daar gaat het om. In allerlei delen van de wereld hebben gebedshuizen onbewust het patroon van al die belasterde moskeeën overgenomen. De taal is wellicht niet welbewust gewelddadig en al helemaal niet gericht tegen het Westen, maar geregeld worden geo-politieke ideeën in plaats van religieuze gedachten en handelingen gevat in de woorden van de Heilige Tekst.

Op dit moment in het joodse jaar wordt ons verzocht opnieuw ons verbond met God te bevestigen, dat ‘wij Zijn volk zijn en Hij onze God is’. God koos voor een volk en niet voor een godsdienst. Gods joodse volk te zijn, betekent inhoud te geven aan een, voor het overige, loze kreet. God koos ons als zijn joodse volk, om ons leven in te richten volgens Zijn overlevingsboek, de Tora. Alleen op die manier maken wij God tot onze God. Als God eenmaal de onze is, moeten wij misschien onze prioriteiten veranderen, misschien zelfs onze leefwijze. Een nadere blik op de teksten voor deze dagen zal ons helpen die keuze te begrijpen en zal ons opnieuw naar de toegang tot een ‘land overvloeiende van melk en honing’ brengen.

Koningschap

Een collega die ik zeer hoog acht, rabbijn Michael Goulston zichrono liwracha, herinnert ons eraan dat het koningschap van God, dat op Rosj Hasjana wordt geloofd, deel uit maakt van het grotere thema van universalisme, de gedachte dat Gods heerschappij en goedgunstigheid van toepassing zijn op de gehele mensheid. ‘Waarde’ is universeel en alle mensen ervaren waarde, ook al zal de wijze waarop die tot uitdrukking komt, afhankelijk van de verschillende culturen of geloven, aanzienlijk verschillen. Er wordt ons echter opgedragen ‘een koninkrijk van priesters te zijn en een gewijd volk’ (Sjemot 19:6); een oproep die dan wel gericht is tot de gehele mensheid, maar in de eerste plaats is gericht tot ons, omdat wij uitverkoren zijn. Aan die positie van uitverkorene kleven regels en verantwoordelijkheden. Wij dienen gehoor te geven aan de oproep van onze God. Traditioneel wordt Rosj Hasjana ook Hajom Harat Olam genoemd, de geboortedag van het universum. Door die naam worden wij ons ervan bewust dat er een verband is tussen schepping en waarde. Wíj zijn niet degenen die waarde scheppen; wij zijn ervan getuige dat die bestaat en geven er uitdrukking aan. ‘God zag alles wat Hij had gemaakt en het was zeer goed’ (Berésjit 1:31). Wij, het joodse volk hebben de plicht ervoor te zorgen dat dat zo blijft.

Maar neem dit hedendaagse voorval, ons vandáág. Op een bijeenkomst die werd gesponsord door Unicef zeiden 57 kinderen uit landen die in crisis verkeren - velen van hen waren soldaten geweest - als met één stem: ‘Wij willen lachen, zingen, dansen, springen, iemand hebben die van ons houdt, geknuffeld worden, gelukkig zijn, maar de harde realiteit van de wereld, de wreedheid, oorlogen, armoede en verwoestingen hebben een eind gemaakt aan iedere kans op een normaal en gezond bestaan voor ons’. Eén jongen vertelde zijn verhaal. ‘Ik was een soldaat, maar eigenlijk ben ik een kind. Wij zijn allen broeders en zusters. Als kindsoldaat leerde ik dat wraak niet goed is. Ik leerde dat als ik wraak neem, als ik een ander dood, wraak zal volgen op wraak en er zal geen eind aan komen. Help ons alstublieft deze wereld vol ongelijkheid en onrechtvaardigheid te veranderen. Help ons een eind te maken aan deze chaos, waarin geld belangrijker is dan medicijnen, waarin mensen gescheiden raken van hun land en hun cultuur, waarin stammenoorlogen door verborgen agenda’s langer duren en waardoor aids als een ware plaag hele bevolkingen wegvaagt.’

En een wijze oude vrouw van vijftien voorspelde: ‘Mogelijk is ons lot dat de laatste daad van de mens inderdaad die van God zou kunnen zijn. Een man of een vrouw zal met één beweging van de vinger al het leven op aarde vernietigen en zo letterlijk een einde maken aan de dood’. Vergelijk die uitspraak eens met de woorden van de joodse profeten, die uitkeken naar een Messiaanse tijd, waarin ‘niemand nog voor oorlog zal worden opgeleid’ (Micha 4:3), wanneer ‘zwaarden worden omgesmeed tot ploegscharen’ (Jesjajahoe 2:4).

Rechtvaardigheid

Tijdens deze geheiligde dagen staan wij voor onze God om ons verbond dat wij Zijn volk zijn opnieuw te bevestigen. Ons historische verleden verlangt van ons dat wij de uitdagingen die déze tijd op onze weg leggen, aangaan en dat wij hem naar eer en geweten dienen. Ons voortbestaan, in het verleden én in het heden, komt met verplichtingen. Wat ons bijeenhoudt, zijn de rechtvaardige daden die wij verrichten en de rechtvaardigheid waar wij naar streven uit naam van het verbond. We dienen ons bewust te zijn van onze tekortkomingen maar ons handelen er niet door laten leiden, opdat de weg die wij zullen afleggen in het nieuwe jaar dat ons wacht, rechtvaardiger en vrediger zal zijn. Tijdens de diensten voor de Hoge Feestdagen zullen we onze God tot ons horen spreken; Hij zal ons vragen ‘de beletselen rond ons hart te verwijderen’ (Dewarim 10:16, 30:6 en Jirmijahoe 4:4), om ons hart en onze geest open te stellen, opdat wij onze God kunnen dienen met al onze kracht, fysiek en mentaal, ongeacht onze maatschappelijke positie.

Atèm nitsawim! Kom! zegt onze God, sluit je aan en dien Mij. ‘Ik ben een barmhartige en genadige God, lankmoedig, vol liefde en waarheid, die liefde blijft betonen aan duizenden geslachten, die misdaad, schuld en zonden vergeeft’ (Sjemot 34:6-7).


Een verhaal voor 5766

Op een dag werd een jongen voor de wijste man van zijn generatie gebracht. Men vertelde hem dat de jongen veel kennis bezat. ‘Bij wie heeft hij geleerd?’, vroeg de wijse man. Men vertelde hem dat de jongen alles zonder enige hulp had geleerd.

De wijze man beschouwde de jongen en begon hem te ondervragen. De antwoorden van de jongen waren eenvoudig en fraai geformuleerd, maar getuigden van grote wijsheid. De wijze man bleef vragen stellen, maar de jongen begon zich te vervelen.

‘Laten we een spel spelen’, stelde de jongen voor. ‘U verstopt zich en ik ga u zoeken.’ De wijze man lachte bij de gedachte zo’n kinderachtig spel te spelen. Hij antwoordde: ‘Ik ben vele kunsten meester en goed vertrouwd met vele talen; het lijkt me beter indien jíj je verstopt en ik jou ga zoeken’. ‘Nee’, hield de jongen vol, ‘u eerst.’ De man knipte met z’n vingers en verdween naar een andere wereld. De jongen zei: ‘U speelt vals. U mag zich niet verstoppen in een andere wereld; u kunt zich alleen in déze wereld verstoppen’.

De man kwam terug en op dat moment sprong de jongen in zijn hart. De man zocht overal, maar kon de jongen nergens vinden. Hij riep ‘Waar ben je?’. De jongen antwoordde; zijn stem klonk dichtbij, maar gedempt. ‘Ik kan je niet vinden’, zei de man. Daarop kwam de jongen weer tevoorschijn en hij zei: ‘Ik was in uw hart. Zo u niet eerst in uw hart zoekt, zult u nooit wijsheid vinden’.

Moge u en de uwen worden bijgeschreven voor een wijs, goed en gelukkig jaar.

De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Geloof in de toekomst - Ayhan Tonca

De afgelopen jaren is het polderlandschap van ons land drastisch aan het veranderen. Of het nu gaat om onze verzorgingsstaat, de multiculturele samenleving of de rol van religie in het publieke domein en in het bijzonder de positie van de Islam in Nederland. De vraag is of wij nog geloof in onze toekomst hebben en wat de rol van ons geloof in de toekomst zal zijn.

Mondiale en nationale gebeurtenissen hebben een grote impact gehad op onze samenleving. De rol en positie van de Islam en de kijk van Nederland op de Islam is voortdurend onderwerp van gesprek. Al snel bleek dat 11 september een keerpunt in de geschiedenis zou zijn. Een alles omvattende oorlog tegen het internationaal terrorisme over de hele wereld volgde. ‘Je bent een van ons of je bent tegen ons’, zei president Bush in zijn tv-toespraak.

Waar we zeer waakzaam op moeten zijn, is dat er geen polarisatie optreedt tussen Moslims (Oosten, arm) aan de ene kant en Christenen (Westen, rijk) aan de andere. Net als het Christendom keurt de Islam terreur en terrorisme af. Het terrorisme kent geen geloof, kleur of nationaliteit.

Ook voor de multiculturele samenleving in Nederland hebben de gebeurtenissen van de afgelopen jaren gevolgen. Nu weet ik dat het begrip multiculturele samenleving door velen wordt afgewezen. Toch spreek ik van een multiculturele samenleving, omdat ik vind dat wij dat nog steeds zijn. Deze samenleving bestaat uit vele culturen die in het verleden naast elkaar leefden, maar nu - vooral in deze tijd - moeten leren leven mét elkaar.

De multiculturele samenleving en de democratie worden op de proef gesteld. Nú moeten wij, Moslims, Christenen, Joden en alle andere andersgelovigen en niet-gelovigen, laten zien dat wij als mensen - schepselen van Allah, zonen en dochters van Adam en Eva - achter de universele waarden van onze religies of overtuigingen staan. Zoals de universele rechten van de mens, broederschap, saamhorigheid, solidariteit, waarde van het leven. Het is de innerlijke strijd die ieder van ons zélf moet aangaan tegen het gemeenschappelijke kwaad.

Nú moeten wij laten zien dat wij als vrije, democratische wereld oplossingen willen zoeken en vinden voor een rechtvaardige verdeling van rijkdommen in de wereld. Dat wij conflicten willen aanpakken op de verschillende continenten, zoals in het Midden-Oosten, op de Balkan, in Rusland en Afrika. Ook wij, als burgers van Nederland, moeten nu, in deze dagen, weken, maanden laten zien dat wij - schepselen van Allah, zonen en dochters van Adam en Eva - kunnen en willen samenleven in vrede en liefde.

Hoewel het beleid van het kabinet en uitspraken van ministers en Tweede-Kamerleden (bijvoorbeeld van de ministers Zalm en Verdonk en de kamerleden Wilders en Hirsi Ali) op tal van punten ook heeft geleid tot een verharding van de samenleving en tot polarisatie, zijn de bijeenkomsten van het kabinet over maatschappelijke binding begin dit jaar en in juni aanzetten tot die broodnodige binding met elkaar en met onze Nederlandse samenleving.

Vandaag is dat initiatief weer een goed voorbeeld hoe wij deze binding tot uiting kunnen brengen. Wij nemen onze verantwoordelijkheid op ons en zijn kritisch solidair naar onze bestuurders in Den Haag en op lokaal niveau.

Het zijn zeer moeilijke tijden voor Moslims in Nederland, maar ook daarbuiten. Na elke terroristische aanslag word ik aangekeken, aangesproken en aangevallen op een daad waar ik als Moslim niets mee te maken heb. Vanzelfsprekend verafschuw ik en met mij alle Moslims dit soort terroristische aanslagen en hebben deze daden niets met mijn geloof te maken. Kijk bijvoorbeeld naar de aanslagen op Bali, in Casablanca en Istanboel, alle in islamitische landen en waar ook Moslims bij om het leven zijn gekomen.

Als wij níet reageren, wordt ons verweten dat wij zwijgen en dús stiekem de aanslagen goedkeuren. Daarom is het noodzakelijk dit soort aanslagen telkens weer openlijk af te keuren. Niet omdat dit pro forma moet, maar omdat wij dit werkelijk afkeuren en het signaal moeten afgeven dat het ons allen raakt. Wij moeten ons niet laten uitspelen door deze daden: wij tegen zij. Dat is precies wat de daders voor ogen hebben.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Geen vrijbrief om te beledigen - Jacques Wallage

Burgemeester Jacques Wallage van Groningen sprak op 15 december 2004, in de periode tussen het islamitische Suikerfeest (aan het eind van de Ramadan) en Kerst op een interculturele bijeenkomst in de Centrum Moskee in Deventer. Een dringend pleidooi noemde hij zijn tekst en de urgentie is in de tussenliggende maanden niet minder geworden.

‘Dit zijn bange dagen. Voor iedereen. Voor bedreigde kamerleden, maar ook voor veel Moslims in ons land. Bange dagen, waarbij als we niet oppassen de misdaden van enkelingen worden toegerekend aan velen die in dezelfde God geloven. Vlak na de aanslag op het World Trade Center in New York bezocht ik een moskee in Groningen. Nog vóór ik het doel van mijn komst kon toelichten, zei de voorzitter van het bestuur, bijna verontschuldigend, dat iedereen in de moskee de aanslag veroordeelde. Op de één of andere manier deed die opmerking mij pijn. Zouden mijn stadgenoten in de moskee echt hebben gedacht dat ik hen zou aanzien voor sympathisanten van moordenaars?

Door moordaanslagen te plegen uit naam van de Islam hebben terroristen in feite een geloof gekidnapt. Weggenomen uit de handen van miljoenen vredelievende gelovigen. Zo goed als de moordenaar van Theo van Gogh bijna één miljoen in ons land levende Moslims heeft gegijzeld. Hij is voor zijn daden zelf verantwoordelijk. Maar door zich te beroepen op de heilige geschriften van de Moslims verschuilt hij zich als het ware achter allen met wie hij dit geloof deelt.

Er is een oorlog die Islam-terroristen dreigen te winnen. (...) De strijd die gaat over hart en ziel van de democratie. Dat is een manier van leven waarin we geen discriminatie accepteren naar geloof, politieke overtuiging, sexe en sexuele geaardheid. In zo’n democratie moeten mensen van geheel verschillende achtergrond, herkomst en geloof, vreedzaam naast elkaar en mét elkaar kunnen leven. Daar hebben mensen een zeer grote vrijheid hun mening te zeggen, maar ook om hun geloof te belijden zonder dat anderen hen een strobreed in de weg leggen. Wij delen de grondrechten, maar geen van die rechten is absoluut.

Vrijheid van meningsuiting is geen vrijbrief de ander te beledigen in zijn heiligste gevoelens. En de vrijheid van godsdienst geeft niemand recht zijn vrouw te slaan, homo’s te beledigen, de ander de mond te snoeren, laat staan te vermoorden. Bij onze samenlevingsvorm hoort geen denken in ‘wij’ en ‘zij’. Ieders gelijkheid voor de wet maakt dat mensen, hoe verschillend ze ook zijn, aanspraak kunnen maken op gelijke behandeling. Extremisten proberen, door ten strijde te trekken uit naam van een geloof, juist een bikkelharde scheiding aan te brengen. De ander is zondig, alleen de fundamentalisten zijn rein.

Dat is pas een keiharde scheiding tussen ‘wij’ en ‘zij’. En het zou voor de fundamentalisten de grootste overwinning zijn wanneer wij, levend in een rechtstaat, die tweedeling over zouden nemen.

Tegen terrorisme kan men zich wapenen met de instrumenten die daarvoor zijn, zoals goed inlichtingenwerk, een gespecialiseerd opsporingsapparaat en een harde hand. Maar hoe is het eigenlijk gesteld met de uitdaging van het fundamentalisme aan onze manier van leven? In hun propaganda maken extremisten gebruik van een scheidslijn die, door heel andere oorzaken, inderdaad bestaat. Wij hebben hier (...) tot dusver grote samenlevingsvraagstukken onvoldoende opgelost. Veel migranten en hun kinderen leven in een groot isolement, hebben feitelijk alleen deel aan de Nederlandse samenleving binnen de wereld van hun eigen gemeenschap. Zo leven we vaak naast elkaar, maar niet met elkaar. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij ons allen.

Eén ding is echter zeker: dit geïsoleerde bestaan tast vroeger of later de geloofwaardigheid aan van hetgeen wij in dit land onze manier van leven noemen. Dat is geen probleem van migranten alleen, dat is een probleem van iedereen die gelooft in de idealen die in onze grondwet zijn verankerd. Het werkelijk opnemen van migranten in deze samenleving verloopt uiterst moeizaam, al vinden nieuwe generaties natuurlijk makkelijker hun weg. Noch onze scholen, noch onze arbeidsmarkt, noch ons huisvestingsbeleid bieden voldoende garantie dat wie hier als migrant, of als kind van een migrant, zijn weg zoekt werkelijk volwaardig deel heeft aan onze samenleving.

Iedere poging Moslims een eigen school te onthouden, terwijl de grondwet de vrijheid van onderwijs voor iedereen garandeert, ondermijnt wat wij proberen te zeggen met het begrip ‘gelijkheid voor de wet’. En het versterkt de krachten die onverdraagzaamheid prediken.

Iedere selectie aan de ingang van kroeg of disco die leidt tot het weigeren van iemand op grond van zijn herkomst versterkt de voedingsbodem voor onverdraagzaamheid.

Het is waar, sommige migranten leven meer op een eiland dan nodig zou zijn. Soms dwingen de maatschappelijke omstandigheden mensen in het isolement. Maar laten we eerlijk zijn, er is ook zelfgekozen isolement. Omdat men een cultuur, een manier van leven wil beschermen tegen een boze buitenwereld. Maar als men zelf het isolement kiest, moet men goed bedenken dat achterstelling vaak het gevolg is. En dat heeft vooral voor de nieuwe generaties consequenties.

Als er een te grote kloof tussen thuistaal en het Nederlands op school en op straat is, belemmert dat de toekomst van de kinderen. Zelfgekozen isolement leidt net als discriminatie en uitsluiting tot stilstand. Je blijft buitengesloten. Waar isolement zelfgekozen is, hoop ik op een groeiend debat daarover in de eigen gemeenschap, ook in de moskee. Want als je kiest voor een land om in te leven moet je er ook zelf aan bijdragen dat je deel wordt van die samenleving. Dat hoeft geen assimilatie te zijn, aanpassing met het verwaarlozen van de eigen identiteit.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










‘En dús moet je met elkaar spreken’ - Shirah Lachmann

Als de gebeurtenissen rond en na de moord op Theo van Gogh één ding duidelijk hebben gemaakt, dan is het dat de contacten tussen de verschillende groepen Nederlanders op allerlei niveaus ernstig tekortschieten. Met z’n allen zullen wij ervoor moeten zorgen dat Nederland leefbaar blijft. Kan de joodse gemeenschap daar een bijdrage aan leveren? Deze vraag werd als stelling voorgelegd aan drie rabbijnen en een vierde geïnvolveerde gesprekspartner. Een gesprek over vele aspecten van dialoog en hardnekkige misverstanden of verborgen agenda’s.

Rabbijn Ruben Bar-Ephraïms eerste reactie op de stelling is een volmondig ja. Echter, sinds zijn terugkeer in Nederland heeft hij ervaren dat de joodse gemeenschap, ‘uitzonderingen daargelaten’, vooral reageert en weinig initieert. In het geval van contacten met de islamitische gemeenschap geldt dat veel minder, maar, constateert hij, ook het goede contact met de moskee in de Haagse Wagenstraat werd geïnitieerd door het islamitische bestuur van die moskee.

Rabbijn Awraham Soetendorp relativeert dat onder verwijzing naar een brand enkele jaren geleden in de Haagse Schilderswijk, waarbij een islamitisch gezin vrijwel geheel omkwam. ‘Ik ben toen bij die moskee geweest en heb meegelopen in de demonstratie. Later bleek het - erg genoeg - geen geval van racisme te zijn, maar een burenruzie. Die moskee is overigens gevestigd in de voormalige sjoel in de Wagenstraat. Dat riep destijds veel gemengde gevoelens op; het moskeebestuur heeft die met veel piëteit behandeld.’

Rabbijn Menno ten Brink onderschrijft de bevinding van rabbijn Bar-Ephraïm slechts ten dele. ‘Tussen Joden en Christenen zijn al sinds jaar en dag contacten, daar is het niets nieuws. Wél zie ik een afhoudende tendens om mensen uit te nodigen bij ons iets te doen. Maar het gebrek aan contact met de islamitische gemeenschap is een groot gemis. Daarom hebben we in Amsterdam twee jaar geleden juist de commissie Dialoog opgezet. Om er actief mee om te gaan, om actief uit te nodigen, om ons naar hen toe actief te tonen.’

Bar-Ephraïm: ‘Het is alleen zo moeilijk om de mensen te vinden die de kar kunnen trekken. Hét voorbeeld is het Ojec, daar stagneert de dialoog nu.’ Soetendorp: ‘Het is vaak een eenzame weg. Voor mijn vader was dat eind jaren vijftig niet anders. Er werd ook moeilijk over gedaan. Maar isolement is geen oplossing. Ook voor mij was het een vrij eenzame tocht. Men vond het maar niets dat ik in Amstelveen ging meedoen aan de diensten van een kerk.’

Bar-Ephraïm: ‘De contacten zouden eerst búiten een dienst moeten plaatsvinden, en georganiseerd, niet op individuele basis. Binnen het raamwerk van een dienst vind ik het nog een brug te ver. De dienst is niet per sé de plek om elkaar te ontmoeten.’ Ten Brink: ‘Ik denk dat ik een middenpositie inneem. Ik zou wél aanwezig willen zijn en meedoen, maar ik heb een aantal voorwaarden: respect voor het Oude Testament c.q. Tenach, geen verwijzingen naar Jezus als Messias en geen eucharistie [het gedeelte van de kerkdienst dat betrekking heeft op de transsubstantiatie van brood en wijn in het lichaam en bloed van Jezus, red]. Vrij oecumenisch dus. En ik wil weten waar de predikatie over gaat en welke gebeden worden gebruikt.’

Iemand als dominee Schoon, een van de oud-voormannen van het Ojec, zou Ten Brink ‘blind’ vertrouwen, maar bij anderen blijkt er opeens een verborgen agenda te zijn. Ten Brink: ‘In mijn tijd als chazzan in Rotterdam was ik eens bij een kerkdienst toen de dominee mij opeens vroeg: “Wat doet u hier?” “U heeft mij uitgenodigd!” “Nee, nee, wat doet u in Nederland?” De visie van de dominee was: als alle Joden in Israel zijn, komt de Messias.’ Bar-Ephraïm: ‘Ik vond de lezing van de dominee over de barmhartige Samaritaan, vorig jaar tijdens de bijeenkomst van de Haagse Raad voor Levensbeschouwingen en Religies [op Prinsjesdag, red.], beledigend. De Jood liep voorbij, de Samaritaan hielp, dát is de tekst. En dat was een bijéénkomst. Maar ook omgekeerd; ik ben er geen voorstander van niet-Joden uit te nodigen in ónze diensten.’

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Een eeuwenoude band met Marokko - Sheila Gogol

In het middelste van de Amsterdamse Cromhouthuizen, met inderdaad een krom stuk hout in de gevelsteen, is sinds 1975 het Bijbels Museum gevestigd. Daar is op 22 september de tentoonstelling Lihoed Maroc. Marokko en de joden - een gedeelde geschiedenis geopend, als onderdeel van een reeks projecten in het kader van vierhonderd jaar diplomatieke betrekkingen tussen Marokko en Nederland.

Samen met directeur J.R. Boonstra van het Bijbels Museum vertelt projectleider Mohammed Saadouni uit Ouarzazat enthousiast over de tentoonstelling, die grotendeels is samengesteld uit de privé-collectie van Paul Dahan, een joods-Marokaanse psychiater die in Fes is opgegroeid en nu in Brussel woont.

De tentoonstelling beslaat een lange geschiedenis, aangezien er in Marokko al ver voor de komst van de Islam in de achtste eeuw Joden woonden. Zelfs hadden groepen Berbers zich voor de val van de Tempel tot het Jodendom bekeerd. Bij de Romeinse opgravingen zijn graven gevonden met Hebreeuwse teksten. Eeuwenlang vormde de joodse gemeenschap de belangrijkste en grootse minderheidsgroep in Marokko. Vóór de onafhankelijkheid van Marokko in 1956 woonden er ongeveer 300.000 Joden. Met 5.000 Joden tegenwoordig is het de grootste joodse gemeenschap in de Arabische wereld.

Ongeveer 650 joodse heiligen zijn in Marokko begraven, wordt mij verteld, van wie er honderd worden vereerd door beide gemeenschappen. Een van de beroemdste, Amran Ben Diwan, ligt begraven in Ouezzaana, dat daarom een pelgrimsoord is geworden. Mensen komen uit het hele wereld om juist daar het Hilloelafeest te vieren.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Sharon de buikdanser - Shirah Lachmann

De zomer van 2005 werd gekenmerkt door hartverscheurende beelden van kolonisten die huis en haard moesten verlaten, maar ook door schokkende uitspraken van - meest jonge - kolonisten over de tirannie van premier Sharon en het ondemocratische karakter van een staat wiens wetten zij dus niet erkenden. Maar als de terugtrekking uit Gaza één ding heeft bewezen, is het juist het democratische karakter van de staat, aldus stelde professor Lorberbaum zondag 4 september in Amsterdam.

Eigenlijk had de lezing van professor dr Menachem Lorberbaum zullen gaan over de vraag ‘Can Israel be both a Jewish and a democratic society?’, maar op verzoek van de directeur van het Levisson Instituut, rabbijn David Lilienthal, gaf hij een interessante en verontrustende analyse van de matsav, en wat de gebeurtenissen van de laatste anderhalve maand voor gevolg zouden kunnen hebben. Daarmee was het nieuwe academische jaar krachtig toongezet door Crescas en het Levisson Instituut.

Rek

Lorberbaum: ‘Laat ik om te beginnen, stellen dat er geen standpunten bestaan die uit het niets komen; standpunten hebben áltijd een achtergrond.

De terugtrekking uit Gaza was een enorm dramatische gebeurtenis in Israel, en niet alleen daar. Maar, 50.000 demonstranten die zich vanuit hun religie afzetten tegen de regering, tegenover 15.000 politie-agenten en soldaten. Na anderhalve dag verspreidden de demonstranten zich; het is geen bloedbad geworden, er zijn geen gebroken beenderen geconstateerd, alleen wat bloedneuzen en veel harde taal. Ik vind dat een geweldig resultaat van de democratie. Het getuigt van de rek die er is. De overheid heeft zichzelf blootgesteld aan deze aanval en hem geabsorbeerd. Tegelijkertijd werden er enkele jaren geleden Israelische Palestijnen neergeschoten door soldaten. Dus is de vraag wanneer en hoe geweld wordt gebruikt door de overheid wel legitiem.

Het zijn dramatische tijden - het is bijna een dooddoener - en ik moet denken aan de Chinese vloek: moge u leven in interessante tijden.

In de afgelopen vijftien jaar zijn er bijna één miljoen immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie naar Israel gekomen. Steden als Ofakim en Beersjeva, dus buiten de Israelische ‘Randstad’, hadden altijd een grotendeels oriëntaalse bevolking, nu is het half-om-half. Dat is een wezenlijke verandering. Er is een premier vermoord en er waren drie jaar van intifada. Maar juist het afgelopen half jaar zag een andere wezenlijke verandering, in het politieke denken van premier Ariel Sharon.

De beweging van de kolonisten, Goesj Emoenim, heeft twee cruciale fouten gemaakt. Net als Sjalom Achsjav is Goesj Emoenim een reactie op de Jom-Kipoeroorlog. Ze zagen die oorlog als een échec, waren dus geen partizanen en wilden ieder op hun eigen manier de zionistische waarden herformuleren. Het zijn messianistische bewegingen die de politiek in hun greep kregen. Sharon heeft de impasse die was ontstaan, met één slag doorbroken. Of dat zal resulteren in een nieuwe politieke agenda? Daarvoor is het nog te vroeg, maar de nieuwe perspectieven ontstaan terwijl we er bij staan.

Terug naar de fouten van Goesj Emoenim. Goesj Emoenim meende dat de oorlog voor de bezette gebieden reeds was was gestreden. Die begon echter pas echt met de eerste intifada. Hun tweede fout was de negatieve veronderstelling dat er geen Palestijnen bestaan; men is er als het ware blind voor. En dés werd er helemaal niet nagedacht over toekomstige grenzen, maar werd er gekozen voor het territoraal maximale. Ze hebben geen verandering van de grenzen weten te realiseren. Goesj Emoenim is geen politíeke beweging, maar een religieuze en ze wist geen politieke draai te geven aan haar denkbeelden.’

Meesterschap

‘Dát is wat Sharon aan de orde heeft gesteld. Ik vind de ontwikkelingen uitermate fascinerend. Twee jaar geleden kwam er een eind aan mijn status van reservist. Ik keek terug op 28 jaar legerdienst (ik begon bij de tankdivisie en eindigde als verbindingsofficier) en vroeg me af wat ik die jaren had gedaan. Ik kwam in het leger ná de Jom-Kipoeroorlog, toen het zichzelf als heldhaftig zag, maar ondertussen wel het leven van Palestijnen dwarsboomde. 28 Jaar lang had ik verkeerd onder de spookverschijning van Sharon. En nu maakte hij een draai die een buikdanser waardig is! Als dat geen politiek meesterschap is....

Wie is zijn voorbeeld?

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Maimonides' overtuigingen in deze tijd - Louis de Lange

De dertien geloofspunten van rav Mosjè ben Maimon, ofwel Maimonides, de Rambam - opgesteld in de twaalfde eeuw van de gangbare jaartelling - zijn voor velen in het huidige tijdsgewricht moeilijk te interpreteren. Een poging tot eigentijdse interpretatie van een aantal geloofspunten: het eerste, over Schepping en Leiding; het tweede, over de Eenheid Gods; het elfde, over beloning en bestraffing; het twaalfde, over de Masjiach en nummer dertien, over de herleving der doden.

In het eerste geloofspunt stelt Maimonides: ‘Ik geloof er volledig aan, dat God de enige Schepper en Leider is van al wat geschapen is en tot stand kwam, komt en komen zal’ (voor de vertaling van de geloofspunten heb ik gebruikgemaakt van de sidoer van J. Dasberg, de Siach Jitschak) (noot 1). Er worden hier twee aparte constateringen gedaan over Schepping en Leiding.

Schepping (beriá) betekent de overgang van energie in materie. Sinds Einstein kan de mens deze overgang van energie naar materie - en omgekeerd - beter begrijpen (noot 2). Vervolgens kwam de vorming (jetsirá) van de levenloze en de levende natuur. Het wezen daarvan wordt gevormd door de begrenzingen. Alles bestaat krachtens zijn tegendeel, de afgrenzing van zijn omgeving. Dat geldt zowel voor de levenloze voorwerpen, als voor de levende wezens, de individuen, met inbegrip van de mens.

Dit proces van begrenzing vond zijn climax in het zelfbewustzijn, het ik-besef van de meest ontwikkelde dieren, maar vooral ook van de mens. Het betekende de uiterste terugtrekking van de Schepper uit zijn schepping, het ‘fragmenteren’ van het bewustzijn als gevolg van de grensbeleving van het ‘Ik’. Dat gold bij de menswording in het begin en dat geldt nog steeds bij de ‘menswording’ van het individu, wanneer zijn zelfbewustzijn ontwaakt, wanneer het kind (ongeveer op driejarige leeftijd) voor het eerst in de ik-vorm over zichzelf gaat praten en niet langer in de derde persoon (noot 3).

Door deze uiterste terugtrekking van de Schepper (de tsimtsoem) ontstond de ‘kennis van goed en kwaad’ - de confrontatie der individuen met hun medemens in de zucht tot zelfbehoud via ‘hebben’ en ‘zijn’ - en de vrije wil om daarin zijn weg te kiezen. En het bleef niet bij kennis. De consequentie was dat het menselijk leven een compromis werd tussen be- en ontgrenzing, tussen zelfbevestiging en zorg voor de ander.

Beperkte leiding

Bij leiding, de tweede constatering in Maimonides’ eerste geloofspunt, betreft het zowel leiding in de levenloze als de levende natuur, als - en dat interesseert ons hier vooral - in de menselijke geschiedenis (van onder meer het joodse volk) en die van het individu. Maar door de hierboven beschreven terugtrekking van de Schepper wordt deze leiding juist op deze laatste gebieden beperkt door de vrije wil van de mens. Zo kan de wil tot zelfhandhaving, tot behoud van individualiteit, leiden tot alle verschrikkingen die mensen elkaar kunnen aandoen. Maar er is ook ‘neutrale’ zelfhandhaving, die de ander schaadt noch helpt, en er is zelfhandhaving in de vorm van liefde en zorg. Goed doen is namelijk meestal óók een vorm van grensversterking (door zelfvoldoening: ik doe het goed), die vervolgens wordt gesublimeerd tot moraal. Maar er zijn ook bovenmenselijke (!) voorbeelden van echte zelfopoffering, juist in de vreselijkste omstandigheden.

Overigens is de vrije wil in zijn handelingsvrijheid beperkt. Veelal liggen de (historisch bepaalde) omstandigheden, noch de resultaten binnen zijn bereik.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Maimonides en Spinoza (4) - Chaim van Unen

Als men u zou vragen: noem een beroemde joodse filosoof dan zouden velen van u waarschijnlijk Maimonides noemen. Maar Spinoza? Die man werd toch de snoge uitgejaagd om zijn ketterse ideeën? Ideeën die in strijd met de joodse traditie waren? Kun je hem dan nog een jóódse filosoof noemen? Nee, zeggen de meesten. Waarom dan toch aandacht voor hem? Daar zijn een aantal redenen voor.

Ten eerste wás Spinoza nu eenmaal een Jood, hij wás filosoof, en net als Maimonides ook nog afkomstig uit Spanje. Ten tweede bleek Spinoza zich in veel opzichten met dezelfde dilemma’s bezig te houden als Maimonides. Maar vooral interessant is dat beide joodse filosofen een soort draaipunt in de westerse cultuur belichamen, zoals ik in het inleidende artikel in het Pesachnummer liet zien. Daarbij blijkt Spinoza een echte voorloper te zijn van het moderne Europese denken, meestal aangeduid met de term Verlichting. In dat moderne denken wordt aan het verstand de belangrijkste plaats toegekend bij het zoeken naar de waarheid. Volgens sommigen is het verstand zelfs de énige en ware bron van kennis. Verlichte denkers gaan ervan uit dat wat je niet met je verstand kunt bevatten ook niet werkelijk bestaat. Geloof, mystiek, religie, beschouwen zij als bijgeloof, dat we rustig overboord kunnen gooien. Denk aan achttiende-eeuwse denkers als Voltaire en Diderot, Rousseau, Kant en vele anderen na hen.

Rationalist

De politieke bekroning van de Verlichting vormde de Franse Revolutie, want toen werden de leiders van de oude regimes van bijgeloof en volksverlakkerij, ‘Kerk en Koning’, aan de kant gezet en vervangen door wereldlijke leiders. Napoleon bijvoorbeeld. Dat is dus eind achttiende, begin negentiende eeuw.

Maar Spinoza, die in de zeventiende eeuw leefde, ging precies zo te werk. En ook de grote joodse geleerde Maimonides, vijf eeuwen eerder, was in zijn hart een rationalist. Een hoofdargument waarom de filosoof Crescas niet veel met Maimonides op had. Des te meer reden om Maimonides en Spinoza eens met elkaar te vergelijken. Bij Spinoza leidde zijn rationalistische denkwijze ertoe dat hij synagoge en Jodendom geheel achter zich liet. Maimonides daarentegen werd juist een beroemd en geëerd geleerde binnen de joodse wereld.

Hoe dan ook, zowel Maimonides als Spinoza blijken toonaangevende voorlopers te zijn van wat vanaf de achttiende eeuw ‘het moderne denken’ (Verlichting) is gaan heten. Maar er waren uiteraard ook verschillen tussen Maimonides en Spinoza. Verschilpunten die tot op heden actueel zijn, bijvoorbeeld in de discussie over Intelligent Design en evolutie.

Voor Maimonides is het gebruik van de ratio, het intellect, het verstand, de hoogste vorm van geloven. God heeft de mens het vermogen gegeven om te onderscheiden tussen goed en kwaad en daarmee het vermogen om te oordelen. Het is daarmee een goddelijke opdracht om dat verstand altijd te raadplegen. Je overgeven aan de emotie is gevaarlijk, want je geeft dan dat kritisch vermogen om te toetsen wat er staat, uit handen. En juist dat verstand heeft de mens van God gekregen om te gebruiken. Wanneer we bijvoorbeeld in Tenach een passage tegenkomen die we niet begrijpen, dan hoeven we die niet klakkeloos voor waar aan te nemen. We kunnen en mogen ons kritisch denkvermogen daarop loslaten. Maimonides gaat daarbij als volgt te werk.

Wanneer wij in Tenach teksten over verschijnselen tegenkomen die wij logischerwijs, dus met ons verstand, niet kunnen verklaren, (zoals het splijten van de zee, een stilstaande zon, een sprekende ezel, enz.) dan moeten we de diepere betekenis van die tekst zien te begrijpen. Een slang die spreekt alsof hij een mens is, kan - natuurwetenschappelijk gesproken - niet bestaan. Maar waar staat die sprekende slang symbool voor? Voor Eva’s geweten? Voor haar nieuwsgierigheid? Voor haar slechtheid, zoals vaak wordt aangenomen? Enzovoorts. Maimonides zegt niet: onzin, dit kan niet. Hij zegt: de schrijver heeft met dit wonderverhaal iets willen uitdrukken. Puzzel er dan op wat die diepere betekenis kan zijn. De waarheid is als gouden appels in zilveren mandjes. Die mandjes zijn op zichzelf al schitterend, gemaakt van opengewerkt zilveren vlechtwerk. Dat vlechtwerk symboliseert de tekst zoals we hem op het eerste gezicht lezen. Maar wie wil dieper wil gaan, dóór het vlechtwerk heen kijkt, ziet in de zilveren mandjes gouden appels liggen. De zilveren mandjes staan voor de tekst, de gouden appels voor de werkelijke betekenis van de tekst die zich pas laat ontdekken wanneer verder wordt gekeken dan het mooie zilver.

Maimonides de rationalist waarschuwt de mens ervoor zich bij het zoeken naar de waarheid niet te laten leiden door zijn hartstochten (bijvoorbeeld privé-belangen, interesses, verlangens, passies). Dat vertroebelt het zoeken naar de waarheid en dan blijven de gouden appels onzichtbaar.

Rationeel - irrationeel

Spinoza bewondert Maimonides om zijn rationele benadering, maar vindt dat deze daarin lang niet ver genoeg gaat. Maimonides biedt volgens Spinoza onvoldoende weerstand aan de verleiding van het irrationele.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Verliezers krijgen slechts een bot - rabbijn Dow Marmur

De wereld is vergeven van slachtoffers. Velen zijn slachtoffers door natuurgeweld, maar de meesten zijn dat door dat wat mensen elkaar aandoen. Iedere vrouw en man met het hart op de juiste plaats heeft de plicht elk slachtoffer te helpen en te beschermen en al het mogelijke te doen om te voorkomen dat anderen slachtoffers worden.

In het licht van onze traditie zou iedere samenleving en iedere cultuur moeten worden beoordeeld op basis van haar behandeling van degenen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Het Jodendom staat aan de kant van de zwakkeren, omdat God aan de kant van de zwakkeren staat. De joodse geschiedenis geeft al te vaak blijk van wat het is om te leven als slachtoffers - ‘een koninkrijk van priesters en een heilig volk’ - die zich verlaten op Gods goedheid.

Contraproductief

Helaas is slachtofferschap tegenwoordig ook ‘in’. Allerlei groeperingen afficheren zichzelf - al dan niet gerechtigd - als slachtoffers. Zij verwachten aldus een voorkeursbehandeling te krijgen. Vaak, maar zeker niet altijd, hebben zij daar ook recht op. Maar ook wanneer zij in hun recht staan, zijn dergelijke claims contraproductief. De situatie verbetert niet, alles blijft bij het oude en de gevoelens van pijn, bitterheid en machteloosheid worden versterkt.

De Joden hebben alle reden zichzelf als slachtoffers te beschouwen. Maar door dat te doen blijven bevredigende oplossingen uit, er verandert niets. De belangrijkste beweegreden van het zionisme was een eind te maken aan het joodse zelfbeeld van slachtoffers. Tegenwoordig beschouwen wij de vroege zionisten nogal eens, met misplaatste ‘vroomheid’, als de volgelingen van die vertegenwoordigers van het Jodendom die sinds de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem ruim 1.900 jaar geleden verlangden naar Zion en daarvan in hun gebeden getuigden. Maar de feiten zijn anders.

De feiten wijzen erop dat de vroege zionisten rebelleerden tegen de status quo in het joodse leven en vastbesloten waren niet langer slachtoffers te zijn. Zij wilden hun lot in eigen handen nemen en uiteindelijk het joodse nationale tehuis scheppen dat op termijn de joodse soevereine staat werd. Zij wilden niet weten of God met hen was, want volgens hen had God niets gedaan voor het joodse volk. Voor het joodse volk was de tijd daar om voor zichzelf te handelen. Het moderne zionisme is derhalve, anders dan wel wordt beweerd, in essentie seculier.

Chotspe

Dat is de reden dat veel ultra-orthodoxen felle anti-zionisten zijn. Zij vinden het een enorme chotspe om niet rustig te wachten op de verlossing die zal komen van God, als de Joden zich maar houden aan Gods voorschriften. De zionisten waren namelijk vastbesloten niet domweg te wachten op de Masjiach; zij liepen die als het ware tegemoet. Het zionisme is een radicale afwijzing van de joodse passiviteit en dus ook van slachtofferschap; zijn keuze voor joods activisme heeft ons de soevereiniteit gebracht. Wat God niet kon doen voor het joodse volk, zouden de zionisten doen.

Toen zij zagen wat het zionisme wist te realiseren, probeerden sommigen voor wie religie de leidraad was, het zionisme in overeenstemming te brengen met hun eigen begrip van het geloof van Jisraeel.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2005

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice>