Een van de advertenties bij het verschijnen van de Nieuwe Bijbelvertaling, in het najaar van 2004, viel in slechte aarde in de joodse gemeenschap. Cisca Dresselhuys, hoofdredacteur van Opzij recenseerde in die advertentie het boek Ester en kenschetste Mordechai als een wraaklustige oudtestamentische Jood die zijn nicht gebruikt voor zijn eigen plannetjes.
De commotie ging destijds vooral over de laatste zin van Dresselhuys’ recensie, waarin werd verwezen naar de reddende rol van Jezus, maar feit is dat Mordechais weerwraak op Haman en de zijnen een ongemakkelijk gevoel geeft. Rabbijn Tovia Ben Chorin schreef voor zijn eigen gemeente, het liberale Or Chadasch in Zürich, voor Poerim 2004 het volgende over wraak en weerwraak in Ester. Na een korte inleiding over wraakgevoelens op het intermenselijke vlak stelt rabbijn Ben-Chorin de vraag hoe het is gesteld met wraak tussen volkeren. ‘Daar het Poerimfeest nadert, is het passend het boek Ester hierop na te slaan en op te helderen welke functie wraak daarin vervult met betrekking tot volkeren.
Blinde haat
‘Haman, hét prototype van de antisemiet, is vervult van blinde haat jegens het ‘Mordechais volk’ (Ester 3:6), de Joden. Mordechai, zijn concurrent bij het hof van de Perzische koning, had geweigerd voor hem op de grond te knielen. Het gaf hem echter te weinig voldoening alleen Mordechai om te laten brengen; hij schoor alle Joden over één kam en wilde ze allen doden. Zijn haat tegenover een politieke concurrent afkomstig uit een ander volk had Hamans verstand verduisterd. Zoals antisemieten eigen is, brengt hij vervolgens halve waarheden en aantoonbare leugens in omloop. En hoe probeert hij de koning voor zijn zaak te winnen? “Haman sprak tot koning Achasjverosj: Er is een zeker volk, verstrooid en afgezonderd onder de volken, in alle provincies van uw rijk, wiens recht verschilt van dat van elk ander volk; het recht van de koning leven zij niet na (Ester 3:8).”
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Met Poerim zijn zowel mannen als vrouwen verplicht naar de megilla te luisteren. Het verhaal van Esther, Mordechai, Achasjverosj en Haman moet elk jaar weer worden gehoord. En wanneer je één woord niet hebt gehoord, heb je niet aan je verplichtingen voldaan.
Het is gebruikelijk om wanneer de naam van Haman wordt uigesproken deze te ‘overschreeuwen’met lawaai. In de Abudraham Hashalem van rabbijn David Abudraham (eind dertiende, begin veertiende eeuw, Spanje) wordt hier al over geschreven. In Frankrijk zou het de gewoonte van kinderen zijn geweest om de naam van Haman op stenen te schrijven, deze stenen vervolgens tegen elkaar te wrijven op het moment dat de naam van Haman wordt uitgesproken, om zo als het ware zijn naam uit te wissen.
Lawaai en stilte
In ieder geval sinds de negentiende eeuw (het gebruik wordt vermeld in de Mishna Beruah) gebruiken kinderen zogenaamde Poerimratels om zoveel mogelijk lawaai te maken. Sommige autoriteiten zijn er tegen om lawaai te maken. Het gevaar bestaat dat je zo een woord mist. Het is dan ook aan de voorlezer om goed op te letten dat hij of zij stil is wanneer er lawaai wordt gemaakt bij het noemen van de naam Haman, totdat het lawaai helemaal voorbij is.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Israeli’s geven over het algemeen de voorkeur aan het politieke midden. Vandaar het succes van Kadima, de partij die Ariël Sharon oprichtte kort voordat zijn ziekte hem uitschakelde. Het partijprogram is dan misschien wel vaag, maar het geeft Israeli’s het gevoel dat politici luisteren naar hetgeen de bevolking heeft te melden over de wezenlijke kwesties: de terugtrekking, de economie en - uiteraard - de verdediging van de grenzen.
Joden willen dat Israels bevolking een aanzienlijke joodse meerderheid kent, daar komt de noodzaak tot terugtrekking - eerst uit Gaza en op termijn uit het grootste deel van de Westelijke Jordaanoever - uit voort. Aangezien het succes van Hamas bij de eind januari gehouden Palestijnse verkiezingen de voortgang van onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid zal blijven belemmeren, moet die terugtrekking mogelijk eenzijdig worden doorgevoerd. De Israeli’s willen een vrije-markteconomie mét een sociale component, ofwel kapitalisme met een socialistisch sausje en een menselijk gezicht. Het grote voorbeeld is Zweden. Op het gebied van de verdediging zal Israel nooit compromissen sluiten, vandaar bijvoorbeeld de afscheidingsmuur.
Middenpositie
Sinds de dagen dat Jitschak Rabin de leiding voerde binnen HaAwoda (De Arbeid), heeft de arbeiderspartij een middenpositie ingenomen. Shimon Peres rechtvaardigde zijn overstap naar Kadima op grond van het feit dat er in wezen weinig verschil is tussen beide partijen. Amir Peretz, de nieuwe leider van de arbeiderspartij met ‘linkse inclinaties’, heeft laten weten dat zijn partij, ondanks zijn inzet om de afschuwelijke kloof tussen arm en rijk te dichten (1.6 miljoen Israeli’s leeft onder de armoedegrens), in economisch en politiek opzicht in het centrum zal blijven.
De prominente positie in de arbeiderspartij van Avishai Braverman, de voormalige rector magnificus van de Ben Goerion Universiteit en een internationaal vermaard econoom, zouden de zakenwereld en de industrie ervan moeten verzekeren dat het socialisme meer speelt in de geest dan op de marktplaats. En de aanwezigheid van oud-generaals en een voormalig hoofd van de geheime dienst hoog op de kandidatenlijst van de partij wekken de indruk dat zij het rechtse blok geen gelegenheid wil bieden zich het veiligheidsvraagstuk toe te eigenen.
Zelfs de gedecimeerde Likoed, na het massale overlopen naar Kadima, wil ons doen geloven dat zij, ondanks een aantal havikken onder de kandidaten, het politieke midden zoekt. Keer op keer stelt haar leider, Benjamin Netanjahoe, het electoraat daarmee gerust - met enig succes. In zijn verkiezingscampagne hamert hij dan wel op ‘alleen ik kan Hamas het hoofd bieden’, maar hij probeert zich te distantiëren van ultra-rechts.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Met zijn 75-jarig jubileum in het verschiet is het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland al weer druk bezig met het ontwikkelen van een strategische visie voor het volgende decennium. Kan het Verbond in samenspraak met de aangesloten Liberaal Joodse Gemeenten een voorlopig einddoel formuleren voor liberaal joods Nederland in 2015 en daar vervolgens naartoe werken? Of blijft het Verbond plaatselijke initiatieven volgen en coördineren?
Om de discussie verder te prikkelen had Verbondsvoorzitter Elja Schwarz voor de tweede gespreksmiddag, op 8 januari 2006, een drie prikkelende targets voor 2015 op de agenda gezet: een landelijke groei van het aantal gezinseenheden met twintig procent; groei van het aantal kehillot van negen naar elf en - last but not least - alle kehillot hebben dan minimaal twee bestuurders die jonger zijn dan 35 jaar.
Van de jongvolwassenen die al actief zijn binnen hun gemeente, had een behoorlijk aantal gehoor gegeven aan het verzoek uitdrukkelijk deel te nemen aan de discussie. De evaluatie of de drie geponeerde doelen en onderdelen daarvan inderdaad haalbaar zijn, raakte echter enigszins ondergesneeuwd in de presentatie van de uitkomsten van de enquête die onder LJG-jongeren was gehouden.
Enquête
De enquête, in juni 2005 via de gemeenten verspreid, moest meer duidelijkheid scheppen in de betrokkenheid en behoeften van LJG-jongeren (in de leeftijd van 18 tot 35). De voorlopige conclusies uit het onderzoek zijn niet erg hoopgevend. Zo’n veertig procent van de respondenten (iets meer dan tien procent van de 300 tot 350 jongeren die zijn aangesloten bij de negen gemeenten) gaat regelmatig naar sjoel. De obstakels die vooral werden genoemd voor regelmatig sjoelbezoek waren: andere interesses en de fysieke afstand. Daarentegen gaf 75 procent van de respondenten aan dat speciaal op jong volwassenen gerichte activiteiten welkom zouden zijn voor de samenhang onder de jongere LJG’ers. Maar weinigen gaven aan bereid te zijn tot (nog) meer inzet voor hun gemeente. Daarmee lijkt de eerdere genoemde target van grotere bestuursbetrokkenheid niet haalbaar.
Bij de cijfers werd de kanttekening geplaatst dat die weinig zeggen over algemener activisme in joods Nederland. Terwijl de LJG’s het juist of ook moeten hebben van degenen die elders, bijvoorbeeld bij Moos!, al bestuurlijke ervaring hebben opgebouwd.
Uit de enquête lijkt naar voren te komen dat vooral in de subgroep 30- tot 35-jarigen weinig betrokkenheid bestaat. Het is de groep die als geen ander bezig is met carrière en/of gezinsvorming. Maar onder de aanwezigen op 8 januari heerste vrij algemeen de opvatting dat ‘de’ jongeren zich uiteindelijk langs natuurlijke weg weer actiever zullen gaan opstellen, wanneer de carrière op orde is of de beslissing moet worden genomen de kinderen al dan niet op het Talmoed Tora-onderwijs te doen. Sterker nog, men vroeg zich zelfs af of de oudere garde niet bezig was een eigen probleem - het wordt steeds moeilijker om voldoende personen te vinden of vast te houden voor alle bestuurlijke taken - over te hevelen naar het bord van de jong volwassenen. Een van de adviezen was dan ook de aandacht juist meer te richten op de leeftijdscategorie 35 tot 55 jaar. Om deze leden veel rechtstreekser en actiever te benaderen en bijvoorbeeld meer te werken met minder belastende deelfuncties.
Contact
Wél was men van mening dat er in elk geval meer kan worden gedaan om die natuurlijke terugkeer te bevorderen, door het contact met de uitstromers beter te onderhouden. Zorg bijvoorbeeld voor grotere zichtbaarheid van de LJG Nederland binnen reeds bestaande, algemenere joodse instanties en organisaties. Alleen dan kan het liberale Jodendom mee gaan tellen als alternatief.
Voor conclusies is het nog veel te vroeg, maar het Verbond heeft een denkproces op gang gebracht dat op termijn hopelijk zijn vruchten zal afwerpen.
De overige artikelen kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Nadat Paradise Now in januari een Golden Globe won, is hij nu ook genomineerd voor een Oscar. De film volgt twee Palestijnse jongeren die door de Islamitische Jihad worden gerecruteerd voor het plegen van een zelfmoordaanslag in Israel. Een van hen besluit op het laatste moment af te zien van de aanslag. De ander, zoon van een door andere Palestijnen geliquideerde collaborateur, gaat verbeten door.
De bekendmaking van de Golden Globe prijs viel samen met een zelfmoordaanslag in een Tel Avivs shoarmatentje, waarbij zo’n dertig mensen gewond raakten. De Palestijnse dader, een twintigjarige student uit Nabloes, deed alsof hij ventte met scheermesjes, liep naar binnen en blies zich achterin de ruimte op. De aanslag werd opgeëist door de Islamitische Jihad, de enige groep die de Palestijnse verkiezingen heeft geboycot en zich ook niet gebonden voelt aan de pauze in het plegen van aanslagen.
Bekende beelden
In november vorig jaar beleefde de Nederlands-Palestijnse speelfilm Paradise Now zijn première in de Cinemathèque, het Jeruzalemse filmhuis. De zaal zat stampvol progressief publiek dat applaudisseerde toen de aftitelingen over het scherm rolden. Regisseur Hany Abu Assad en een aantal spelers beantwoordden daarna vragen. Zoals de vraag waarom de film aan het einde de aanslag, of de gevolgen daarvan, niet liet zien. ‘Die beelden kennen we allemaal, dat is niet noodzakelijk’, zei Abu Assad kortaf. Dat dat niet voor iedereen geldt, bleek toen een joodse vriendin in Nederland me enthousiast schreef over ‘die film waarin de Palestijnen ten slotte afzien van een aanslag’. Dat Paradise Now punten scoort voor de Palestijnse zaak blijkt uit mailtjes op een website van de film, waarin mensen hun begrip uitspreken voor het plegen van aanslagen ‘nu ze de uitzichtloosheid van het Palestijnse bestaan hebben gezien’.
De Cinemathèque heeft Paradise Now opnieuw op zijn programma gezet, maar natuurlijk heeft de film ook vele tegenstanders. Op het Internet circuleert een protestbrief van een Israeli, Jossi Zur, tegen de toekenning van een Golden Globe. Zijn zoon, de bijna zeventienjarige Assaf, was op slag dood toen een Palestijn uit Hebron zich in een bus vol schoolkinderen opblies. ‘Met de Golden Globe hebben jullie de filmmakers een stempel van goedkeuring gegeven’, schrijft Zur. ‘Nu kunnen ze zeggen dat de wereld zelfmoordaanslagen als een legitieme daad beschouwt.’
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Het klinkt wat aanmatigend. Een schrijver die de Bijbel herschrijft en het geheel daarna naar zichzelf vernoemd: Arnon Grunberg deed dit en noemde zijn Bijbel dus de Grunbergbijbel.
De joodse Bijbel zoals wij die kennen, bestaat uit drie delen: de vijf boeken van Mosjè (Tora), de Profeten (Nevi’im) en de aanvullende boeken (Ketoevim). Nog steeds noemt een groot deel van de niet-joodse wereld dit gedeelte van de Bijbel het ‘Oude’ Testament, waar wij van Tenach spreken, of zo u wilt: joodse Bijbel of Eerste Testament. Onze Bijbel is namelijk niet ‘oud’ in die zin dat het is vervangen door het ‘nieuwe’ testament van het Christendom. Onze Tenach is nog altijd springlevend en niet vervangen, juist omdat hij steeds opnieuw wordt geïnterpreteerd op basis van een tekst die blijvend jong is. Het verbaast mij dan ook om uit de pen van Grunberg weer dit ‘verouderde’ taalgebruik te moeten lezen, dat er een Oud Testament is, daarnaast een Nieuw Testament, en nu dus kennelijk ook een Grunberg Testament. Misschien wenst Grunberg wel heimelijk ‘een geschrift na te laten, dat ook na je dood nog door je volgelingen wordt gespeld, en door kritische buitenstaanders’. Wil hij de schrijver(s) van de Bijbel evenaren? Dat vergt volgens Grunberg zelf ‘iets van je talenten’. Een en ander schrijft hij in zijn inleiding over het hoe en waarom van deze publicatie.
Uittreksel
Grunberg heeft de Bijbel duidelijk niet opnieuw vertaald vanuit de originele tekst. Hij heeft een of meerdere vertalingen genomen en daar zijn eigen uittreksel van gemaakt, met weglating van vele passages. Een van de aanwijzingen dat hij niet de basistekst gebruikte, is zijn opmerking in de inleiding dat ‘God, in de bijbel bijna altijd heer genoemd’ wordt. De vierletterige Naam van God, zoals die in Tenach voorkomt, wordt in vertalingen weliswaar veelal met Heer aangegeven, maar dat is alleen omdat het tetragrammaton wordt beschermd, zodat je de eigen Naam van God niet zomaar uitspreekt. Wij interpreteren deze Naam van God, Adonai, als Eeuwige en niet als Heer, omdat het een vorm van het werkwoord van ‘zijn’ inhoudt en het godsbegrip niet een Heer, of zelfs man is. Het is jammer dat Grunberg anno 2005 niet de dichter bij de originele Naam van God liggende Naam Eeuwige gebruikt, maar consequent Heer hanteert. De vrouwelijke lezers van zijn bijbel zullen daar niet mee ingenomen zijn, maar ook niet de moderne lezer in het algemeen, die bij God een idee, een spiritueel ‘zijn’ ziet. We zijn inmiddels toch wel de paternalistische fase van godsdiensten voorbij. Jammer, een gemiste kans.
Toch leest het boek prettig en mensen die geïnteresseerd zijn om oppervlakkig kennis te nemen van de joodse en christelijke bijbel, zullen het leuk vinden Grunbergs aangepaste editie te lezen. Het leest ook sneller dan het origineel, ook omdat hij veel passages heeft overgeslagen. Zo slaat hij bijna het hele boek Wajikra (Leviticus) over, omdat daar een groot deel van de reinheidswetten en de wetten met betrekking tot de Tempelcultus in staan beschreven. Dat is literair natuurlijk ook minder interessant om na te vertellen, het trekt geen lezerspubliek, en daarmee heeft het geen nut voor zijn ‘economisch gewin’ om dit boek te schrijven en te verkopen.
Weglatingen
Wat meer dan jammer is, is dat de orthodox-joods opgevoede Grunberg uit datzelfde boek ook de heiligheidscodex van hoofdstuk 19 overslaat, waarin basisregels van hoe men zich dient te gedragen in een samenleving staan vermeld, waardoor men naar heiligheid kan streven. Juist dat zijn regels die in onze moderne maatschappij door het lezerspubliek eens goed zouden moeten worden bestudeerd. Maar dat gaat kennelijk te ver.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 3
2006
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice