Dromen in het nieuwe land - Doretti de Goede

Na Twente (de kleinste) en Amsterdam (de grootste) is het de beurt aan de jongste tak van het Verbond. Doretti de Goede, vanaf 1961 en later samen met haar man Felix achtereenvolgens lid bij vijf joodse gemeenten, staat nu aan het roer van de LJG Flevoland, Beth Bnei Jonah.

‘Op welke wijze kan het Verbond deze jongste gemeente van dienst zijn bij haar wensen en dromen? Wil ik daar over nadenken, dan moet ik eerst in kaart brengen hoe de kehilla functioneert. Wie zijn wij en waar willen wij naar toe?

De LJG Flevoland is sinds 2003 aangesloten bij het Verbond, maar er wordt al acht jaar aan de weg getimmerd. Het was vanaf het begin duidelijk dat er voldoende potentieel in de polder was. In de grotere steden, Almere en Lelystad, woonden vooral Joden die afkomstig waren uit Amsterdam. Zij hadden Mokum verlaten voor de ruimte en frisse lucht. Ook sociaal maakten zij een nieuwe start. Bij velen flakkerde het joodse licht wel, maar de blik was vooral gericht op opbouw en persoonlijke ontwikkeling; de gemeenschapszin was beperkt.

Het kon niet anders, of na verloop van tijd ging het Jodendom toch weer te trekken. Het sociale leven begon te bloeien, in de vorm van Matay. Er ontstond echter ook weer behoefte aan een religieuze beleving, maar dan makkelijk toegankelijk. Hier kon een liberaal joodse gemeente in voorzien.

Volwassenheid

Onze LJG is weliswaar slechts acht jaar oud, maar je kan je niet blijven verschuilen achter het begrip ‘de jongste gemeente’. Ook de jongste uit een gezin wordt ooit volwassen. Volwassenheid komt met horten en stoten. We hangen nu in tussen puberteit en adolescentie, met alle ‘charmes’ die daar bij horen.

Als bijna volwassene ga je plannen, vooruitdenken, je gaat je meer richten op de buitenwereld. Onze nieuwsgierigheid gaat uit naar de andere gemeenten. Hoe functioneren zij, welke activiteiten en faciliteiten hebben ze en hoe hebben ze dat alles bereikt? Daarmee vergeleken zijn wij echt nog klein. Maar wij zijn niet als Calimero, die roept: ‘Zij zijn groot en ik is klein, en dat is niet eerlijk’. Er is veel werk aan de winkel, en in veel opzichten zullen wij dat zelf moeten uitvoeren.

Stel dat je mag dromen, en dat je niet op geld hoeft te kijken, wat zou ik dan als voorzitter wensen voor deze kehilla? Wij wonen in de polder, in een stad waar nog twee andere joodse gemeentes huizen, en onder de rook van Amsterdam, voorwaar geen sinecure. Hoe profileer je je dan en waarin onderscheid je je om bestaansrecht te hebben? Als een progressieve gemeente, waar juist de kleinschaligheid en de overzichtelijkheid aantrekkelijk kunnen zijn voor mensen. Waar we niet groot zijn in aantal, maar wel groots in saamhorigheid en betrokkenheid. We willen wél groeien, dat is ook noodzakelijk om een balans te krijgen in het aanbod van die activiteiten waar behoefte aan is.

Wat kan het Verbond dan voor ons betekenen? Volgens het demografisch onderzoek wonen er achthonderd Joden in Flevoland. Hoe bereik je die en wat mag dat kosten? Als wij tien procent zouden willen aantrekken, dan is een actief wervingsbeleid zinvol - ervan uitgaand dat er behoefte is aan een progressief religieuze invulling.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Leo Baeck College: een halve eeuw succesvol - Rabbijn Dow Marmur

Begin juli kwamen vele oud-studenten in Londen bijeen voor de viering van het vijftigjarig jubileum van hun alma mater, het Leo Baeck College. Onderdeel van de feestelijkheden waren de jaarlijkse ceremonie rond het afstuderen van een aantal studenten en een speciaal welkom voor het nieuwe hoofd van het college, de Amerikaanse rabbijn Marc Saperstein, een wetenschapper van naam. Rabbijn Dow Marmur, zelf oud-student, keek voordien terug op de verdiensten van dit progressieve opleidingsinstituut.

‘Net als vier andere rabbijnen in Canada kreeg ik mijn semicha aan het Leo Baeck College in Londen. Anderen die er hun rabbinale bevoegdheid haalden, vervullen hun ambt in de Verenigde Staten, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Australië, Zuid-Afrika en Israel. De zes afgestudeerden van het college die nu gemeenten leiden in de voormalige Sovjet-Unie, hebben een historische bijdrage geleverd aan de hernieuwde bloei van joods leven aldaar. Als het college niet meer had gedaan dan deze zes hun semicha te verstrekken, zou het zijn plaats in de joodse geschiedenis al hebben verdiend.’

Pioniers

‘Maar het Leo Baeck College heeft zoveel meer bereikt. Velen van de honderdvijftig afgestudeerden leven en werken in het Verenigd Koninkrijk, waar zij hun werk doen voor twee liberale bewegingen en voor een aantal conservative gemeenten.

De pioniers die in 1965 met beperkte middelen en weining ervaring in Londen een rabbinale opleiding opzetten, waren vastbesloten het joodse leven in Europa na de Sjoa nieuw leven in te blazen. Oorspronkelijk was de gedachte dat de opleiding het Jewish Theological College zou gaan heten. Rabbijn Leo Baeck, de belangrijke leider van de vooroorlogse joodse gemeenschap in Duitsland, die als geen ander was komen te staan voor joods overleven en joodse continuïteit tijdens en na de Sjoa, zou de belangrijkste spreker zijn bij de openingsceremonie. Hij was echter te ziek om aanwezig te kunnen zijn en korte tijd later overleed hij. Ter herinnering werd het college daarop naar hem vernoemd.

Zelf kwam ik in 1957 vanuit Zweden naar het college. Ik wist dat het maar een klein instituut was, dat nog in de kinderschoenen stond, maar toen ik er achter kwam dat ik één van slechts zes studenten zou zijn, raakte ik bijna in paniek. Door mijn Zweedse opvoeding (toon nooit je emoties) hield ik mijn gevoelens echter onder controle.

Het reform Jodendom was in die jaren amper binnen het blikveld van de joodse gemeenschap in Engeland. Dit droeg bij aan mijn gevoelens van marginaliteit en isolement. Het was een van de redenen waarom mijn tijd daar zo moeilijk was. Maar na vijf jaar was ik niet alleen ingewijd als rabbijn, met een positie bij een geweldige gemeente die ik gedurende zeven, zeer gelukkige jaren diende, inmiddels hadden mijn vrouw en ik toen ook al twee van onze drie kinderen. Een van hen is nu zelf rabbijn en geeft in Israel les aan rabbinale studenten.’

Richting

‘Het Leo Baeck College heeft mijn leven richting gegeven. Het heeft mij er diep van doordrongen hóe belangrijk overleven is. Wat gold voor mij, als een individueel mens, maakte het college tot een realiteit voor vele joodse gemeenschappen over ter wereld. Ik hoop van ganser harte dat de volgende vijftig jaar niet minder vrucht zullen dragen en zelfs nog meer successen zullen opleveren.’

Andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods geloof nr. 6 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










‘De eerste tijd was ik een p’kak’ - Shirah Lachmann

Ze’ev Bar (geboren Walter Bartfeld, 1931) is een zionist in hart en nieren. Hij is al weer bijna dertig jaar terug in Nederland, maar nog altijd voelt hij zich een Israeli. In 1953 gaat hij op alija. Het laatste deel van een drieluik: over kiboets Beth Ha’emek, jeugdwerk, de jaren in het onderwijs, zijn specialisme en de terugkeer naar Nederland.

Begin jaren vijftig kampt Beth Ha’emek met problemen. Er zijn nog maar dertig chawerim, vooral Hongaarse Haboniemers, en de instroom van een Engelse en een Nederlandse gar’ien pakt niet zo goed uit. De sociale verschillen zijn te groot. ‘De Engelse Haboniemers kwamen allen uit goed gesitueerde gezinnen, hadden de Sjoa niet meegemaakt. Ze waren ook wat ouder; de meesten hadden gestudeerd. Terwijl van ons slechts twee de middelbare school hadden afgemaakt.’

Verschillen

Daar komt nog bij dat de Engelse Haboniem in die jaren de voorbeidende hachsjara volledig concentreert op landbouw, dát is chaloetsioet, pionierschap. Weliswaar met de modernste middelen, maar door de eenzijdigheid beheersen zij geen ambachten, de Hollanders wel. ‘Wij beheerden de onderhoudswerkplaats. Timmerlui, loodgieters, elektriciens... het waren allemaal Hollanders. De Engelsen hebben ervan gelust; de meeste Hollanders verlieten binnen tien jaar de kiboets en deden het hardstikke goed in de Israelische samenleving. De technische hiaten die zo ontstonden, moesten uiteindelijk worden opgevangen door Arabische loonarbeiders.’

Zelf begint Bar zijn jaren in Beth Ha’emek ook met een conflict. Eenmaal in Israel is hij eerst een week naar zijn zus gegaan. Dagen die meteen als vakantie worden afgetrokken, want als chaweer ben je het bezit van de beweging. ‘De eerste tijd was ik een p’kak, een kurk. Ik werd ingezet waar iemand nodig was; ik heb vee gedreven en na een korte training zo’n drie jaar op de tractor gewerkt, een rupstractor met een tweetaktmotor. Hij maakte een godvergeten lawaai! En het was in die tijd, zonder enige bescherming, ook glóeiend heet. Aanvankelijk moesten we stukken rots uit de grond wroeten, later gingen we ook eggen en ploegen. De eerste tijd was er alleen ongeïrrigeerde landbouw. Het water kwam toen nog van kilometers afstand, op een karretje getrokken door een ezel.

‘De tractor moest zijn geld verdienen; we draaiden in drie ploegen continu-diensten. Het was eenzaam werk. Omdat de kiboets zo arm was - soms moesten we ons melkvee verkopen of slachten -, deden we ook awodat choets met de tractor. We hebben verschillende keren periodes van een maand of anderhalf buiten de kiboets gewerkt. Zo gingen we met z’n tweeën naar mosjav Betset, waar we zestig centimeter diep moesten gaan ploegen voor de aanleg van een sinaasappelplantage. Er werd ons gezegd dat de tractor niet stil mocht staan. Tanken gebeurde in het veld. En de derde traktorist, vroegen wij, komt die nog? Nee. We draaiden diensten van twaalf uur! Eén vore ploegen duurde drie kwartier. ’s Nachts zag je in de schijnwerper niets anders dan die ene vore. We kregen geen vrije dagen en degene die ’s nachts werkte, kreeg alleen brood met witte kaas mee en een fles water. Dat hebben we drie of vier weken gedaan.’

Armoede

‘De armoede was vreselijk. In de barakken voor de vrijgezellen had je een rechtopstaande sinaasappelkist voor je spullen, plus je koffer onder je bed. Met z’n drieën hadden we een petilia, een oliestelletje om wat te kunnen koken of bakken, dat ’s winters onze enige verwarming was. Er waren centrale douches en géén wc’s. De eetzaal was een gróte barak met wat zware houten tafels en banken. Per tafel een of twee messen, want die verdwenen tot grote ergernis van de keukenploeg altijd naar de kamers, en een grote kolbojnik voor het afval en de restjes. Daar werd ook de wekelijkse asefa klaliet gehouden en onder het vergaderen werden de aardappels geschild. Eerst hadden we alleen olielampen, kort daarna een generator, maar die had zo weinig vermogen dat er alleen elektrisch licht was voor de eetzaal, als het niet uitviel.’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










‘Objects in Conflict’ in Jeruzalem - Eva van Sonderen

De donkere stenen gangen van het Latin Patriarchate Hotel in de Oude Stad van Jeruzalem zijn versierd met ridderharnassen en Mariabeelden. Vanuit het duister van het hotel kom je op een zonovergoten binnenplaats en in een verrassend lichte zaal. In dit hotel, op tien minuten lopen van de Jaffapoort, woonde ik in 2001 een driedaagse workshop bij van ‘Lichtwerkers’, zestig vredesactivisten uit Israel en alle delen van de wereld, inclusief Nederland, China en Jordanië, die met gezamenlijke meditaties en energetisch werk de snel verslechterende toestand in het heilige land probeerden te beïnvloeden.

Het was ten tijde van de Al Aksa intifada, en na de conferentie werden er nog twee jaar lang bussen opgeblazen. Nu hangt hier de tentoonstelling ‘Objects in Conflict’, eerder in Amsterdam te zien bij Arti et Amicitiae, samengesteld door de Nederlandse Nadette de Visser. Zij kwam begin 2002 als freelance journaliste naar Jeruzalem en ‘bleef er drie jaar hangen’, zegt ze enigszins verlegen lachend. Het was middenin de intifada, er werden bussen opgeblazen, ze woonde in Rehavia en later in de Agronstraat. ‘Na anderhalf jaar had ik het gevoel dat ik een te eenzijdig, Israelisch beeld begon te krijgen’, zegt ze. Ze verhuisde naar de Arabische wijk Sheikh Jarrah, in de buurt van het American Colony Hotel. Ook daar verbleef ze anderhalf jaar en kreeg het gevoel dat ze nu te eenzijdig de Palestijnse kant opging.

Menselijk aspect

Pas na haar terugkeer in Amsterdam, kon Visser haar ervaringen langzamerhand tot een evenwichtiger geheel maken. ‘Maar objectiviteit in een dergelijk conflict is natuurlijk heel moeilijk’, voegt ze er relativerend aan toe. Omdat ze het menselijk aspect in de verslaggeving over het Israelisch-Palestijns conflict miste - ‘alles is gepolitiseerd, het individu verdwijnt helemaal’ -, besloot ze zich op het persoonlijke te richten. Ze interviewde Israeli’s en Palestijnen, meest mensen met wie ze bevriend was geraakt, en zo ontstond een tentoonstelling met zestien alledaagse voorwerpen. Bij elk voorwerp hoort een persoonlijk verhaal, vaak een verhaal van verlies, van levens, eigendommen of illusies. De geďnterviewden zijn, ondanks hun ervaringen, niet uit op wraak en vormen denk ik geen gemiddelde van de Israelische of Palestijnse bevolking. ‘We moeten onze hersens gebruiken en een geweldloze oplossing vinden’, zegt een voormalig (teleurgesteld) lid van de Palestijnse delegatie naar de eerste vredesconferentie in Madrid (1991). Sponsors zijn de Nederlandse ambassade, de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en de Zweedse ambassade.

Liefde

Een hartvormige doos, versierd met honderden kleurige kraaltjes, vertelt het verhaal van Allegra en Abed, een joods/Arabisch paar. Allegra, oorspronkelijk uit een religieus joods gezin in de Verenigde Staten werkt als advocate in Israel. Ze werd verliefd op Abed, haar Palestijnse cliënt. De liefde werd gedwarsboomd doordat Abed verschillende malen door Israel werd gearresteerd. Tussen de arrestaties door wisten ze in Cyprus te trouwen. Toen Quds, hun eerste kind, werd geboren, zat Abed weer in de gevangenis. Daar vervaardigde hij van een lege bonbondoos een in opgeplakte kraaltjes gestelde liefdesverklaring aan zijn vrouw en zoontje, want hij kreeg van de gevangenisleiding niet de gelegenheid de baby te zien.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Schrijven moet mysterie blijven - Rachel Reedijk

In haar nieuwe roman, De tweede familie, schetst Zeruya Shalev op rake en fijngevoelige wijze het groeiproces van de ongelukkig getrouwde Ella. Zij denkt een autonome beslissing te nemen - de scheiding - maar genereert een kettingreactie onder kinderen, vrienden, ouders en therapeuten. Dan komt zij ook zichzelf tegen. Het verhaal raakt aan universele thema’s als trouw, vertrouwen en zelfvertrouwen.

In een eerder interview (1) vertelde jij over de lastige combinatie van een baan, als redacteur, met jouw eigen schrijfproces. Hoe is dat nu?

‘Vroeger moest ik erbij werken, nu kan ik de meeste tijd wijden aan het schrijven. Ik heb mij daarvoor nooit fysiek teruggetrokken; ik schrijf altijd thuis waar ik omringd ben door mensen. Aan de andere kant ga ik niet naar feestjes als ik midden in een schrijfproces zit; het is op tijd naar bed en op tijd weer op. Je zou het een introverte periode kunnen noemen, waarin ik al mijn energie nodig heb om mij te kunnen concentreren. Mijn ideeën ontleen ik aan de buitenwereld en aan mijn innerlijke inspiratiebron. De karakters krijgen vorm door veelvuldige observatie van mensen. Mijn hoofdpersonen zijn gecompliceerde persoonlijkheden, zij moeten het interessant maken. Vooral kwetsbare mensen fascineren mij, hun strijd om diepgang in het leven.

Als vrouw heb ik natuurlijk feministische ideeën, maar verwacht van mij geen moralistische boodschappen. De mannen in mijn boeken worstelen net zo goed met levensvragen. Hoofdpersoon Ella is teleurgesteld omdat de twee mannen in haar leven haar niet hebben gered. Pas aan het eind raakt zij doordrongen van haar eigen verantwoordelijkheid voor de twee gezinnen.

Sommige lezers interpreteren De tweede familie ideologisch: stand by your man. Onbekende vrouwen spreken mij op straat aan: besef je wel wat je hebt gedaan, ik wilde scheiden, maar na het lezen van jouw boek heb ik besloten te blijven. Maar het was niet mijn bedoeling een lotsbestemming te schetsen. Ik zeg niet dat scheiden niets oplost en dat je de problemen alleen maar mee verhuist naar een nieuwe relatie. Mij gaat het erom dat wij ons geluk niet afhankelijk moeten maken van onze partner. Of Ella aan het eind van het verhaal gelukkiger is, weet ik niet, maar zij gedraagt zich tenminste niet meer als een slachtoffer.’

Bestaat er een mystieke verbinding tussen de historische catastrofes die jij beschrijft - de grote vulkaanuitbarsting op het Griekse eiland Santorini - en de tragedies in het leven van Ella?

‘Dit voorbeeld heb ik gebruikt als een analogie voor Ella’s mentale toestand; de ramp staat voor het exploderen van haar eigen huwelijk.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 6 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice