Met ingang van dit nummer heeft Simon Soesan een vaste ‘column’ in Levend Joods Geloof. Hij zal op deze plek op zijn geheel eigen wijze berichten over progressief Jodendom in Israel en de zaken die hem - positief of negatief - opvallen in de Israelische samenleving.
Toen Ilja en Svetlana in 1980 naar Israel kwamen, waren ze dolblij. Twee jonge Russen, net afgestudeerd en ondanks veel problemen toch in Israel aangekomen. Hun droom was uitgekomen.
Enkele jaren later werd hun enige zoon Sasha geboren. Toen daarna bleek dat Svetlana niet meer zwanger kon worden, berustten zij in hun lot. Sasha was alles voor ze en na een zware dag werken maakten ze altijd tijd voor hem. Ilja was radioloog en werkte in het Carmelziekenhuis in Haifa. Svetlana was tandarts. Het leven zag er prima uit.
Toen Sasha enkele jaren geleden het leger in moest, hielden zijn ouders, zoals alle ouders in Israel, hun hart vast. Sasha had een uitmuntend eindexamen gedaan op de middelbare school en wilde na het leger medicijnen gaan studeren. Hij besloot bij de parachutisten te gaan. Na enkele maanden zat Sasha al in een elite-eenheid en de glimlachende, immer pratende jongen veranderde in een zwijgzame en serieuze man die weinig thuis was.
Als kennissen van zijn ouders zagen wij ook hun veranderen. Ze sliepen slecht en maakten zich vreselijke zorgen over hun zoon. Zelfs toen Sasha werd onderscheiden vanwege een uitzonderlijke actie in het leger, waren ze niet blij.
Dat veranderde toen Sasha Maya tegenkwam in het leger. Maya was schietinstructrice en het was liefde op het eerste gezicht. Ze werden onafscheidelijk. Binnen een jaar wisten ze dat ze wilden trouwen. Na veel wikken en wegen gingen alle vier de ouders akkoord, op voorwaarde dat ze na het leger allebei zouden gaan studeren.
In Israel is er geen burgerlijk huwelijk. Ons leven, van geboorte tot dood, wordt geleid door het rabbinaat. Dus ging het jonge stel naar het rabbinaat in Haifa om zich voor hun choppe in te schrijven. Na enkele korte vragen en gezoek in dossiers was het voor het rabbinaat duidelijk dat er een probleem was. Svetlana had een joodse vader en geen joodse moeder. ‘Je bent niet eens joods!’, riep de rabbijn luid tegen de hoog onderscheiden parachutist. Sasha trok wit weg.
Dankzij het initiatief van de rabbijn werd Sasha binnen 24 uur in het leger op het matje geroepen bij de legerrabbijn; ook zijn commandanten waren aanwezig. De legerrabbijn begon met een tirade waar de gojim het lef vandaan haalden om ons land en leger te infiltreren. Sasha was te verbijsterd om te reageren en zijn commandanten probeerden uit te leggen dat Sasha een uitzonderlijk goede soldaat was.
‘Hij is opgevoed als Jood, is bar mitswe geworden en zit in ons leger. Zijn vader is joods en zijn moeder wist niet beter dan dat ook zij joods was’, probeerde een van Sasha’s commandanten.
‘Hij is geen Jood!’, schreeuwde de rabbijn, met zijn hand op tafel slaand.
‘Dan blijf ik in het leger als vrijwilliger!’, zei Sasha plotseling. Het werd doodstil en iedereen keek naar hem.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Mijn heroïsche rol (op zesjarige leeftijd) in de Israelische Onafhankelijkheidsoorlog. Zoals verteld door mijn tante Rena in de zomer van 2006.
‘Enkele honderden Joden uit Palestina die in de Verenigde Staten woonden, werden in 1947 rond Chanoeka opgeroepen om terug te gaan en te vechten in de Onafhankelijkheidsoorlog. Mijn vriendin Minda, de secretaris van de Israeli Student Organization, gaf een groot feest, waar we allemaal stonden te dansen. Een voor een werden we binnengeroepen in een andere kamer, waar twee leden van de Jewish Agency zaten. Ze waren in burger. Toen ze me vroegen of ik van plan was terug te gaan, antwoordde ik dat ik spaarde voor de terugreis. Ze zeiden: ‘En als we je nou een gratis ticket bezorgen? Zou je dan bereid zijn te gaan vechten voor Erets Jisraeel?’ Ik antwoordde dat ik enige tijd nodig had, minstens een half jaar, omdat ik ook geld spaarde om een koelkast voor mijn ouders mee te kunnen nemen en een typmachine. Ze zeiden dat ze een winkel hadden in Brooklyn die kortingen gaven, dus ging ik akkoord. Ze stuurden me ook naar een kleermaker in Brooklyn die kleren voor ons naaide en naar een schoenmaker die stevige wandelschoenen voor ons maakte. Hij vroeg er geen geld voor. Ik heb die schoenen jarenlang gebruikt.
Hachsjara
‘Voordat we vertrokken, ben ik naar een trainingskamp in Poughkeepsie gegaan, een hachsjara met twaalf mannen en vier vrouwen, georganiseerd door Habonim. Wij, de meiden, deelden een kamer; met twee van hen heb ik nog steeds contact. We werden daar naartoe gestuurd om te leren de radar te bedienen en we zaten er zes weken. De hele dag hadden we les; we leerden de radar te gebruiken en te repareren. Ik zou bovendien verantwoordelijk zijn voor het vervoer van radaronderdelen naar Erets Jisraeel. Om het andere weekend ging ik naar Parkchester in de Bronx om jouw ouders, jou en je broertje Danny te bezoeken. Jullie waren toen zes en vier en hadden allebei de mazelen.
Toen de grote dag daar was, bracht mijn broer - jouw vader, Sam, die wij Shalom noemden - me naar de haven. De Joden van New York waren naar de pier gekomen en wierpen ons tijdens het inschepen bloemen toe. Een muziekband speelde leuke, vrolijke wijsjes. Men verwachtte dat er maar weinigen van ons zouden overleven.
Twee weken zaten we op ons schip, dat de Marine Carp heette; dat is een sterke en energieke vis. Aan boord hadden we een geweldige tijd. We kwamen geregeld bijeen op het benedendek om op een kleine radio te luisteren naar het nieuws en we hoorden hoe Ben-Goerion in de tweede week van mei de staat Israel uitriep. De andere meiden maakten zich vrolijk om mij omdat ik gezichtscrème en lippenstift bij me had; ik was net een Amerikaanse. Een van hen was Varda, de dochter van de hoofdredacteur van de Palestine Post, wat later de Jerusalem Post werd.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Dit jaar is Roi Kuper begonnen aan een trilogie. Het eerste deel, ‘Atlantis’, is inmiddels af en werd de eerste maanden van dit jaar tentoongesteld in Tel Aviv. ‘Atlantis’ bestaat uit een serie van 23 foto’s van de Atlantische Oceaan die achter elkaar genomen zijn. Kuper maakte ze in het zuiden van Portugal. Er is een theorie dat Atlantis in de Atlantische Oceaan lag. Op achttienjarige leeftijd was Kuper al eens op deze plek geweest, toen niet als fotograaf maar als zeeman. Ook toen moest hij aan Atlantis denken.
Het rijk Atlantis zou zijn gevormd door een keten van kleine eilanden en bergruggen in het midden van de Oceaan, die geografisch de Oude (Europa en Afrika) en de Nieuwe Wereld (Amerika) verbond, met uitlopers aan weerszijden van de Oceaan. Door een ramp zou Atlantis onder de golven zijn verdwenen en alleen de Azoren en de Canarische Eilanden, zouden als toppen van de Midden-Atlantische bergrug boven de zeebodem overgebleven zijn.
Illusies
Volgens Kuper staat Atlantis voor het geloven in iets dat er niet is. Kuper: ‘Voor mij is Atlantis gelijk aan het geloven in God. Atlantis is nooit gevonden en zal ook nooit worden gevonden’. Kuper stelt dat het eerste deel van zijn trilogie over de zoektocht naar het verlies gaat. ‘Een reis van het geheugen, verwrongen en gedeeltelijk uitgewist - een opzettelijke en noodzakelijke illusie. Het is de ultieme vorm van zelfbedrog waar we ons graag aan overgeven. Atlantis heeft nooit bestaan, maar de mens heeft het nodig en daarom is het bedacht, net als het vlees van de Leviathan dat de rechtvaardigen wacht in het paradijs’.
De Leviathan was een monsterlijke vis die op de vijfde dag van de schepping is geschapen. In de Talmoed wordt verteld hoe de Leviathan zal worden gedood en hoe zijn vlees zal worden opgediend tijdens het feestmaal dat de rechtvaardigen in het komende paradijs wordt bereid.
De 23 foto’s laten het spoor van zonnestralen zien, uitgestrekt over het oppervlak van de Atlantische Oceaan, die tegelijkertijd een plek verbergen en aangeven. Op de foto’s zijn alleen de glinsteringen op het water verschillend.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Tweeënhalf jaar geleden kwam ik naar Sarajevo, om er te gaan werken. Tweeënhalve week geleden stopte ik daarmee. Tijd voor een terugblik.
Als klein jochie was ik geobsedeerd door oorlog. Ik geloof dat ik kan stellen dat ik nu nog steeds de meeste details van de meeste veldslagen die in Europa werden gevochten tijdens de Tweede Wereldoorlog kan dromen. Soms letterlijk. Als groter jochie was ik nog steeds geobsedeerd door oorlog. De interesse in veldslagen verdween naar de achtergrond, en werd aangevuld met interesse in de politieke aanloop naar een oorlog, en de sociale, economische en culturele gevolgen van een oorlog. Laten we zeggen dat ik me begon te interesseren voor oorlog ‘in al zijn facetten’. En dat ik er graag eentje mee wou maken....
Vredesstichters
In plaats van naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda te gaan, ging ik echter rechten studeren in Groningen. Omdat ik dacht dat ik daarna diplomaat zou worden; zo’n ‘oorlogsdiplomaat’ als Richard Holbrooke, die voor vrede in Bosnië-Herzegovina had gezorgd, of een van die diplomaten onder president Carter, die de Camp-David akkoorden mogelijk hadden gemaakt. Immers, de vredesstichters zijn vaak de helden van een oorlog, de vechtersbazen minder.
Echter, je hebt niet alles in de hand in het leven. Ik werd bijvoorbeeld geen diplomaat. Ik werd jurist voor een oorlogstribunaal in Sarajevo, dat zich dag in dag uit bezighoudt met de berechting van de meest gruwelijke misdaden die je je maar kunt voorstellen. En ik schreef en schrijf hierover, de afgelopen tweeënhalf jaar.
Maar eigenlijk zijn mijn verhalen onzin. Want ik doe interessant over een oorlog die niet de mijne was, en waar ik niet bij was. En tot mijn schaamte moet ik bekennen dat ik het best jammer vond dat ik er niet bij was. Het geeft maar aan dat zelfs met het beste inlevingsvermogen in de wereld ik me geen beeld kan scheppen van hoe erg een oorlog eigenlijk is.
Veel jonge internationals die ik hier heb ontmoet, hebben het er stiekem over dat ze eigenlijk wel naar een wat hetere zone willen - naïef, maar waar. Iedereen wil naar Afghanistan, velen willen naar Irak. Het idee blijft dat als je niet tot een van de strijdende partijen behoort, je een oorlog relatief ongeschonden kunt uitzitten. Absolute onzin, en eigenlijk beledigend tegenover mensen die wél weten waar ze over praten, maar sommige mensen willen naar een oorlog om hun leven zin te geven. Misschien wilde ik dat ook wel - terwijl ik rationeel weet dat oorlog juist zo zinloos is. De belangrijkste reden waarom ik niet voor een baan in Irak solliciteerde, is omdat ik vond dat ik het mijn ouders niet kan aandoen. Onvolwassen en dom, maar toch: een oorlog bleef aantrekkelijk. Ik heb duidelijk geen idee waar ik het over heb. Maar als ik nooit naar een oorlog ga, hoe kan ik het dan begrijpen? En juist door begrip van een probleem, kun je het oplossen....
Afrekenen
Wat is toch die fascinatie voor oorlog en de nasleep hiervan? Mijn moeder zei me eens dat het wel lijkt of ik hier ben om zestig jaar na dato alsnog af te rekenen met de nazi’s. Misschien is dat wel zo.
De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
Uit het dagboek dat rabbijn Ruth Sohn van januari tot eind juli 2006 bijhield in Egypte. Met haar echtgenoot, rabbijn Reuven Firestone, die in juni 2006 in Amsterdam een lezing hield voor het Levisson Instituut, en hun zonen Noam (16) en Amir (12) woonde zij gedurende het sabbatical van haar man in Cairo. Doel: een beter begrip krijgen van het Arabische gedachtegoed en de cultuur. Deel 2.
3 april
Ik besloot mijn docent Arabisch, Zayna, die weet dat we joods zijn, te vertellen van onze plannen om de eerste dagen van Pesach door te brengen in Israel. Ik vertelde haar dat ik daar ook mijn neef zal ontmoeten om met hem te overleggen over ons ‘familiefonds’, dat projecten voor Arabisch-joodse coëxistentie steunt. ‘Denk jij’, vroeg Zayna, ‘dat Joden en Arabieren in Israel kunnen samenleven?’ ‘Ja’, antwoordde ik, ‘Insjallah’ (met Gods hulp). Of ze het met eens was, was de vraag; we sneden andere onderwerpen aan.
Toen ik de volgende dag in de klas het Arabische woord voor ‘mening’ leerde, leek dat me dé gelegenheid om Zayna te vragen naar haar mening over Israel. Eerst zei ze dat ze onderscheid maakte tussen Joden en Israel. Het probleem zat ’m in de Israelische politiek, legde ze uit. Ze meende dat Joden en Arabieren konden samenleven, maar alleen als iedereen gelijkwaardig was. Ik was het met haar eens. Maar toen stelde Zayna me een vraag. Tot de oprichting van de staat Israel waren de Joden in Egypte gelukkig geweest; waarom hadden wij een joodse staat nodig? Het was dus níet alleen een kwestie van Israelisch beleid. De vraag deed me pijn, maar opeens realiseerde ik me dat Zayna waarschijnlijk nog nooit eerder iemand met overtuiging voor het bestaan van Israel had horen spreken.
Eén van de redenen, antwoordde ik, was dat eeuwenlang antisemitisme bij de Joden de behoefte had gewekt aan een joodse staat, waar onze geborgenheid en veiligheid niet afhankelijk zou zijn van de welwillendheid van anderen. Ze knikte en verwees naar Hitler. Ik wees erop dat het verlangen naar een joods staat en de verwezenlijking daarvan geruime tijd vóór Hitler waren opgekomen. Ze leek verrast en haar bedenkingen te hebben bij deze opvatting. Ik legde uit dat de Joden noodgedwongen allerlei landen hadden moeten verlaten en dat zij op verschillende momenten in de geschiedenis het slachtoffer waren geweest van wrede vervolging. Zayna vroeg waarom, en ik zei dat de Joden, als minderheid, vaak een makkelijke zondebok waren geweest. Vervolgens probeerde ik dat idee uit te leggen. Ik weet niet of ik daarin slaagde. (Ga maar na, alles in een mengeling van Arabisch en Engels!)
Ik zei ook dat ik me terdege bewust was van de problemen bij het terugclaimen van een land dat door de eeuwen heen was bewoond door andere volkeren en dat er door Israel en alle betrokken partijen een aantal zware vergissingen was begaan. Ik voegde eraan toe dat er in onze dagelijkse eredienst al honderden jaren gebeden waren opgenomen voor onze terugkeer naar het land van Jisraeel, het land van onze voorouders. Ook dit leek haar te verrassen. Ik bood aan haar een paar voorbeelden uit ons gebedenboek te laten zien.
Het gat dat gaapt tussen onze wereldbeelden, tekent zich nu scherper af. Zelf zie ik Israel als mijn historische thuisland en als een noodzaak voor joods voortbestaan in wereld die Joden vijandig gestemd kan zijn. Zayna ziet Israel als een Europese en imperialistische entiteit die werd opgelegd en niet thuishoort in het voornamelijk Arabisch islamitische landschap van het Midden-Oosten, en die een belediging is voor het zelfrespect en de waardigheid van de Arabische volkeren.
Ik wil graag weten wat de ideeën zijn van mensen hier, maar inmiddels realiseer ik me dat het moeilijker is dan ik had verwacht. Ik wéét dat de meeste Egyptenaren felle tegenstanders zijn van Israels beleid - sterker nog, van Israels bestaan - maar het is toch wat anders om die denkbeelden verkondigd te horen, helemáál door iemand die ik mag en respecteer. Desondanks is de mogelijkheid om van Egyptenaren zélf te horen hoe zij Israel zien en waarom, en om de wereld door een andere bril te bezien, een van de meest waardevolle aspecten van mijn verblijf hier in Cairo.
20 april
Inmiddels hebben we wat meer vrienden verteld dat we joods zijn. Noam ging ons daarin voor. Nadat zijn buurvriendje Moehammed erop zinspeelde dat hij het wist, bevestigde Noam het.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice
De films Apocalypto en The Passion of the Christ van regisseur Mel Gibson verschillen in een aantal opzichten sterk van elkaar. De plaats van handelen is verschillend: Jeruzalem versus een Midden-Amerikaans land. De reacties zijn zeer verschillend: The Passion werd bejubeld en verguisd, Apocalypto maakt beduidend minder gevoelens los. Toch delen beide films ook veel met elkaar: de verheerlijking van opoffering, het overmatig gebruik van bloed en de sterke discriminatoire tendensen.
The Passion werd al snel sterk bekritiseerd. Uit christelijke hoek werd er geprotesteerd tegen het pornografisch geweld waarmee Gibson Jezus de mensheid laat verlossen. In deze bijna twee uur durende helletocht wordt elk lijden doelloos en daarmee zinloos. Ook uit joodse hoek kwam felle kritiek. Gibson zou het eeuwenoude christelijke adagium van de Joden als ‘Godsmoordenaars’ weer nieuw leven hebben ingeblazen. Dat Gibson zelf niet al te vriendelijke gevoelens heeft naar Joden toe is bekend. Vorig jaar beledigde hij een agent die hem wegens rijden onder invloed op de bon slingerde. De beledigingen zijn niet herhaalbaar, maar het kwam er op neer dat ‘de Joden’ schuld hadden aan alle ellende in de wereld.
Theologisch tweeluik
Niet alleen The Passion heeft een duidelijke (ultra-orthodox katholieke) theologie, maar ook Gibsons nieuwe film Apocalypto. Het triomfalisme van deze ‘offertheologie’ is eigenlijk alleen zichtbaar voor een geoefende toeschouwer, die naar Apocalypto kijkt met The Passion in het achterhoofd. In feite is Apocalypto het vervolg op The Passion, samen vormen de films een theologisch tweeluik. Ondanks de kritiek op The Passion dat het daarin getoonde lijden zonder zin of doel is, heeft Gibson - naar eigen zeggen - wel een film willen maken over de zin van het menselijk lijden, en in het bijzonder dat van Jezus. Hoewel hij dit niet expliciet in zijn film toont, kan iedereen zijn boodschap meevoelen. Gibson predikt een offertheologie. Hierin wordt de schuld van de mens zo groot voorgesteld dat al het menselijk pogen (bidden, offeren, goede daden doen) tekortschiet om ooit door God te kunnen worden vergeven. God moet dan met de mensen worden verzoend. Maar omdat de schuld van de mensheid zo groot is, kan die alleen door Hemzelf worden weggenomen. In deze - nu wat bizar wordende theologie - stuurt God zichzelf in zijn Zoon naar de wereld om daar op het kruis in naam van de mensheid God met zichzelf te verzoenen. Offer, bloed, zonden, lijden en vergeving hebben onverbrekelijk met elkaar van doen. Het is door het bloed en het lijden van de Zoon dat de zonden van de mensen worden weggeveegd. De link met de eucharistieviering is snel gemaakt (zeker door de katholieke Gibson). Een van de traditionele gebeden uit de katholieke eredienst zegt dan dat ‘op onbloedige wijze het bloedige offer van Christus wordt herhaald’.
Die offertheologie vormt de link van The Passion naar Apocalypto. Gibsons indianenavontuur staat stijf van de bloederige taferelen, waarbij de offercultus bij een zogenaamde Maya-tempel het hoogtepunt vormt.
De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4
2007
Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice